Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/42

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
26
HET SNEEUWKLOKJE.

met te zeggen dat het Sneeuwklokje de eenige wezenlijke vertegenwoordiger er van in ons land is. Wel treft men toevallig hier en daar een Dichters-Narcis (Narcissus poëticus) of een gewone N. (N. Pseudo-Narcissus), die daar mede toe behooren, in 't wild groeiend aan, maar zoo min de ééne als de andere kan als een waar kind des lands beschouwd worden, en men mag gerustelijk aannemen dat beide niet anders dan vluchtelingen uit de tuinen zijn.

Wat de Leucojum vernum en æstivum, de voorjaars- en zomer-Witbloem betreft, de eerste komt, zooals ik reeds gezegd heb, in ons land volstrekt niet voor, terwijl de andere, vroeger tot de zeldzame inlandsche planten gerekend [1], thans verdwenen schijnt te zijn, en zoo blijft het Sneeuwklokje als de eenige zuiver oorspronkelijke vertegenwoordiger dezer overigens rijke plantenfamilie hier over.

Hoewel klein en hoogst eenvoudig, is dit bloempje toch inderdaad sierlijk, ja het wint het in dit opzicht zelfs van de grootere voorjaars-Witbloem (Leucojum vernum).

Het is misschien niet ongepast hier op te merken, dat de Amaryllideeën zich van de Liliaceeën voornamelijk onderscheiden door een „onderstandig vruchtbeginsel"; dat wil zeggen dat het vruchtbeginsel = de aanstaande vrucht, zich niet in, maar onder de bloem bevindt. Een vergelijking van de bloemen der Tulpen, Hyacinten, Lelies, enz. met die bijv. van Crinum, Imantophyllum, Agave, Galanthus, enz. zal dit bij het eerste gezicht duidelijk maken.

Dat vruchtbeginseltje doet zich bij het Sneeuwklokje voor

  1. De L. æstivum groeide tot voor eenige jaren aan den Rijnkant tusschen Leiden en Katwijk. Bij een ontgraving van den oever daar ter plaatse, voor verbreeding van dat vaarwater, is deze groeiplaats niet meer te vinden.