als een klein groen kogeltje, hetwelk, om het zoo eens uit te drukken, al de andere bloemdeelen draagt.
Veelal mist men bij de Eénzaadlobbige planten, waartoe deze beide families behooren, den kelk, de buitenste bloemkrans namelijk; kelk en bloemkroon worden dan door één krans vertegenwoordigd, en men is in zoodanig geval gewoon te spreken van een „bloemdek", gelijk dit het geval is de bij de Tulp, de Hyacint, de Imantophyllum, ook bij de zooveel op het Sneeuwklokje gelijkende Leucojum. Wel kan het geoefend oog ook bij dezen in de meeste gevallen de twee kransen herkennen, maar ze worden dan toch maar als één beschouwd.
Bij het Sneeuwklokje is dit echter heel anders. Hier zijn ze niet alleen elk afzonderlijk herkenbaar, maar verschillen ze zelfs zóó zeer, dat men ze onmogelijk als één krans beschouwen kan.
De bovenste bestaat uit drie langwerpige, schuitvormige, witte blaadjes, die vrij wijd uiteen staan, waardoor de drie binnenste geheel zichtbaar zijn. Deze zijn veel kleiner en staan rechtop, dicht bij elkander, zoodat ze een kokertje vormen; ze loopen aan den voet wigvormig toe, en zijn aan den top hartvormig uitgesneden, acht groene strepen doorloopen elk blaadje aan de binnenzijde van den voet tot den top; dit ziet men echter alleen wanneer men het bloempje omkeert om het van binnen te bezien. Van buiten zijn ze wit en nabij den top zeer sierlijk door een halvemaanvormige groene vlek geteekend.
Daar binnen vindt men zes meeldraden; de helmdraadjes zijn maar zeer kort; de helmknopjes echter zijn ongeveer driemaal zoo lang en deze vormen een oranjekleurige piramiede, boven welke de naaldvormige stijl uitsteekt.
Ons Sneeuwklokje, de Galanthus nivalis, is steeds ge-