Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/47

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
31
EEN GRIL VAN DE NATUUR.

Nog eens: wij laten er ons op voorstaan thans veel van de planten te weten, en inderdaad, als we onze tegenwoordige kennis van het plantenrijk vergelijken met die, welke men daarvan een eeuw geleden bezat, dan is het verschil verbazend groot, daar nu zelfs een goed ontwikkeld kweekeling eener Hoogere Burgerschool een kruidkundige van dien tijd van verbazing de handen zou doen inéénslaan over zooveel kennis van zaken, waaraan hij nimmer had gedacht en die toch zoo voor de hand lagen. En toch.... als het op stuk van zaken aankomt, moeten we erkennen dat, waar het de levensuitingen der plant geldt, wij, ja in sommige gevallen wel door gevolgtrekkingen tot gissingen kunnen komen, maar het dikwijls zelfs niet eens zoo ver kunnen brengen, en we eenvoudig moeten zeggen: wij zien het, maar begrijpen 't niet.

Wel zijn er geleerden, die, niet bedenkende of mogelijk niet wetende dat een eerlijke erkentenis van onvermogen in vele gevallen het beste middel is om den niet-geleerden vertrouwen in te boezemen, juist in zulke gevallen een air van gewicht aannemen, en den leek met groote woorden trachten te overbluffen, maar de verstandige leek laat zich daar niet dupe van maken. Als deze slim is veinst hij bewondering over zooveel kennis, maar zegt een poosje later glimlachend tot zichzelven: „'t Is mooi, maar de Natuur is veel mooier."

 

Daar staan op het oogenblik vóór mij op mijn schrijftafel drie afgesneden Hyacint-bloemstengen. Onder meer andere, die zich door forsche ontwikkeling, door buitengewoon groote bloemen, door fraaie kleur of door nieuwheid onderscheiden, werden ze mij gezonden door een bloembollenkweeker.

Wanneer ik nu zeg geen hartstochtelijk bewonderaar van