Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/56

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
40
ADAM'S GOUDEREGEN.

kwam met den Gouderegen, terwijl ook diens naam: Cytisus Laburnum, op geslachtsovereenkomst wijst. Wel waren de trossen niet zoo lang als van deze, wel waren de zeer licht paarse bloemen minder sprekend, maar sierlijker heester dan de gewone Gouderegen is kan men in dit geslacht niet verwachten; daarom behoeven de minder sierlijke niet verwerpelijk te wezen, en kunnen ze, op zich zelf beschouwd, zelfs zeer fraai zijn; en dit was met deze Cytisus werkelijk het geval. Bovendien bloeide hij zoo mild als men 't slechts kan verlangen, en mag hij derhalve onder de sierheesters gerekend worden, die, juist door de zoo geheel anders gekleurde bloemen, zelfs wanneer hij in de nabijheid van de gewone Gouderegen staat, tijdens den bloei althans, de afwisseling bevordert.

Nadat hij echter een jaar vier, vijf—al naarmate hij jonger of ouder was toen men hem ontving—rustig doorgroeide en in elke Junimaand een rijkdom van bloemen voortbracht, zag men op eens, tot zijn groote verbazing, dat er zich bovenin een takje aan bevond, hetwelk in alle opzichten op de gewone Gouderegen geleek. Dezelfde lange trossen met helder gele bloemen, scherp tegen de licht paarse afstekende; ook dezelfde bladeren, in vorm aan de overigen gelijk, maar wat grooter; immers de Cytisus Adamii heeft ook wel drietallige, vrij lang gesteelde bladeren, maar ze zijn kleiner. Bovendien, terwijl die van de Gouderegen van boven blauwachtig groen en aan de onderzijde grijsachtig zijn, hebben die van de andere zoowel aan de onder- als aan de bovenzijde een geelgroene kleur, en ditzelfde verschil merkte men ook hier op. Kortom het was een Gouderegen-tak, uit een der takken van de Cytisus Adamii te voorschijn gekomen.

Bleef het nu hierbij, men zou reeds reden genoeg gehad hebben om zich over dit verschijnsel, dat bijna aan tooverij