Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
50
ADAM'S GOUDEREGEN.

Dat variëteiten „verloopen", d.w.z. dat er takken aan verschijnen van de typische soort, dat b.v. een bontbladerige boom nu en dan groenbladerige takken voortbrengt, is een onder den naam „terugslag of atavisme" bekend verschijnsel; ook is het voorgekomen dat in een partij planten, gekweekt uit zaad dat van een bastaard afkomstig was, er een of meer voorkwamen, die aan een der oorspronkelijke planten gelijk waren; ja, dit terugkeeren tot een der typen heeft wel eens na een reeks van geslachten plaats. Maar hier verschijnen beiden geregeld op één en hetzelfde individu, altijd eerst op een zekeren leeftijd en altijd eenigen tijd na elkander onveranderlijk in dezelfde volgorde: eerst de gewone Gouderegen, daarna de purperbloemige Cytisus.

Zoo was het dan ook van 't begin af.

In het jaar 1831 zag men er in Frankrijk het eerst de lange gele trossen aan van de Cytisus Laburnum en pas in '35 die der C. purpureus.

Dat de gewone Gouderegen het eerst verschijnt, mag wel als een bewijs gelden, zoo daar nog bewijs voor noodig is, dat de Adams Gouderegen rechtstreeks van deze afkomstig is.

Ook is deze gewoonlijk geneigd om den baas te gaan spelen. Zijn takken zijn krachtiger dan die van den heester zelf. Zoo lang er nu nog maar een of een paar aan verschenen, hindert het niet, maar veelal verschijnen er gestadig meer, en zoo zag ik aan het eerst geplante exemplaar in den Leidschen Hortus jaarlijks de geelbloemige takken in aantal en kracht toenemen, en de licht paarsbloemige van de C. Adamii in gelijke verhouding afnemen en verdwijnen. De zwakke purperbloemige was daar het eerst het slachtoffer van; deze verdween en verscheen niet meer, en eindelijk was de heester geheel in een gewone Gouderegen veranderd.