Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/77

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
61
EDELWEISS.

zijn echter door dat zachtwollige bekleedsel nog aantrekkelijker dan die, welke met een glinsterende oppervlakte de zonnestralen weerkaatsen. Trouwens over den eigenaardigen indruk er van, en waarbij nevenomstandigheden zeker niet zonder invloed zijn, sprak ik reeds.

Oorspronkelijk treft men deze plant aan op rotsen en losse steenen in de hooge Alpenstreken, voornamelijk in Zwitserland, maar ook in de aangrenzende landen, en wel meer bepaald op kalkrotsen, op hoogten, afwisselend tusschen 19 tot 2500 Meter; soms ook wel iets lager, dat natuurlijk van bijkomende omstandigheden afhankelijk is.

Velen, die Zwitserland bezochten en als herinnering daaraan gaarne dit plantje zouden bezitten, zal het zeker verrassen als ik zeg dat het zeer gemakkelijk te houden is, als men maar eenmaal weet hoe het te behandelen. Het volgende kan daarom te pas komen.

Ik kon mij er vroeger niet op beroemen er bijzonder gelukkig mede te zijn. Nú had ik haar, dán was ik haar weer kwijt. Aan die welke ik thans bezit, kwam ik op een zeer toevallige wijze, welke ik hier wel even kan mededeelen.

Toen ik in September 1880, met een mijner vrienden een week of drie in Ober-Engadin, meer bepaald te Pontresina vertoefde, had ik, gelijk ieder dit doet, uit den op de tafel van het „Weisse Kreuz" staanden voorraad een bloem op mijn hoed gestoken. Daarmede had ik dagen achtereen in de zon geloopen, zoodat eindelijk het steeltje slap was geworden en het geheel er wat verflenst uitzag, dat echter niet spoedig het geval is.

Op een morgen mijn hoed willende opzetten, viel daar mijn oog op; ik nam die bloem er daarom af‚ om er beneden een versche op te steken en wierp de verwelkte in een hoek.