[202]
202
[...]
Het steenbakken volgens de Hollandsche Methode.
In het eerste Juni-nummer van „Klei”, Orgaan der Vereeniging van Nederlandsche Baksteenfabrikanten, komt de Redactie op tegen enkele uitdrukkingen, voorkomende in de bespreking van het 2de Tentoonstellingsnummer van het genoemde orgaan in de Leestafel van ons blad van 20 Mei j.l.
Het woord „achterlijkheid” daar gebezigd geeft de Redactie aanleiding tot de volgende uiteenzetting:
„Verreweg de meerderheid van onze Hollandsche baksteenfabrikanten werkt inderdaad volgens eeuwenoude methode. In het buitenland daarentegen gebruikt men meer ringoven-systemen, heeft drooginrichtingen en mechanisch transport tusschen drogerij en oven, enz. Kan er nu reden zijn om het Hollandsche systeem af te keuren en over te gaan tot een meer modern opgezet bedrijf? Zeer zeker ja, indien te klagen valt over het product van oudsysteem bedrijven, óf het eerste beslist beter is dan het laatste. Eveneens dient men te veranderen als het nieuwe systeem een grootere productie toelaat dan het oude systeem, mits die grootere productie werkelijk in een behoefte voorziet en niet tot overproductie leidt. Ten derde zal men tot verandering van systeem moeten overgaan (economisch gesproken) indien men daardoor goedkooper produceeren kan.”
„Beginnende met het laatste: als de zakenlui onder de steenfabrikanten in dit opzicht heil zagen in verandering, dan zou daartoe reeds lang zijn overgegaan! Dat heil is er niet!”
„Bij de altijd meer beperkte productie van ons Hollandsche bedrijf is de totaalproductie ten opzichte van het ver-
[203]
203
bruik van steen reeds aan of over de grens van rendabel fabriceeren; hoe zou dat wel zijn met een overgroote meerderheid van in continu bedrijf zijnde ringovens? De overproductie, welke de Belgen hebben en die in hun eigen land niet kan of mag geplaatst worden, komt voor een deel juist naar ons land en bederft hier nog meer de markt. Over kwaliteit tegenover ons inlandsche ouderwetsche materiaal zullen wij het hier maar niet hebben.”
„Of het product van een ringoven beter is dan dat van een gewonen open Hollandschen oven is zeer de vraag; feit is, dat moge de gevelsteen, metselsteen in het algemeen, uit den ringoven in de meeste gevallen niet onderdoen voor dezelfde soort uit een open oven, toch nooit voor wat betreft straatklinkers dàt percentage en ook niet dàt regelmarige product dat in den open, langdurige gestooken oven verkregen wordt, voor den ringoven bereikbaar is.”
„Moet dan alléén omdat de gevolgde methode een ouderwetsche is den Nederlandsche steenbakkers achterlijkheid verweten worden? Reden tot verandering is er niet omdat rationeeler en sneller produceeren noodig is (zelfs is dat economisch beslist ongewenscht) en voor het maken van een grooter winst op hun fabrikaat blijken steenbakkers ook het verlaten van het oude systeem niet te wenschen!”
Het eerste, wat ons na lezing dezer regelen in de gedachte kwam, was het oude spreekwoord: „Klagers hebben geen nood”. Uit al het hier aangevoerde zou men inderdaad tot de conclusie komen, dat de Nederlandsche Baksteenindustrie een luxe-bedrijf is, in hoofdzaak uitgeoefend en aan den gang gehouden door personen, die het niet om winst te doen is, maar meer om een nuttige bezigheid en het als een nationale merkwaardigheid in stand houden van een aloude werkwijze.
Of dit een gezonde en met de eischen des tijds strookende opvatting is, meenen wij in dit geval in twijfel te mogen trekken, en wij kunnen dan ook niet gelooven, dat zij gehuldigd wordt door de steenfabrikanten zelf, tenzij deze heeren er bijzonder eigenaardige denkbeelden omtrent het begrip „zaken doen” op nahouden.
Het hoofddoel van elk fabrieksbedrijf is toch zaken doen, winst maken en dit geldt wel in het bijzonder voor de steenbakkerij, die door vele, niet-vakmannen, uitsluitend als geldbelegging wordt beschouwd.
De Redactie van „Klei” plaatst de quaestie van de qualiteit van het product op den voorgrond en acht wijziging in het bedrijf niet gewenscht, zoolang daarover niet te klagen valt. Hieruit spreekt de solide geest, die onze nationale nijverheid in het algemeen kenmerkt, maar de moderne zakenman verliest niet uit het oog, dat de qualiteit van het product niet altijd de hoofdfactor is voor het welslagen van het bedrijf. Voor hem zal dat product het beste zijn, dat het vlotst gaat en niemand zou hem kwalijk nemen, dat hij b.v. uitsluitend boerengrauw-qualiteit fabriceerde, wanneer hij die beter en voordeeliger van de hand kon zetten dan klinker-qualiteit.
„Eveneens dient men te veranderen als het nieuwe systeem een grootere productie toelaat dan het oude systeem,” zoo lezen wij verder. Dat het continueel bedrijf een grootere productie toelaat dan het campagne-bedrijf, daaraan is geen twijfel mogelijk, maar uit het „mits” dat hier aan het bovenaangehaalde wordt toegevoegd blijkt, dat het spooksel der overproductie nog steeds in de kringen der steenfabrikanten rondwaart en er nog even gevreesd is als bij zijn eerste verschijning.
Dat men met een nieuwer systeem goedkooper produceeren kan is, zoo wij ons niet sterk vergissen, en de voorhanden gegevens, b.v. omtrent het brandstofverbruik, niet geheel onbetrouwbaar zijn, vrij wel bewezen.
Daarin zien de zakenlui onder de steenfabrikanten, altijd volgens „Klei”, geen heil. Vreemdsoortige menschen van zaken, die geen heil zien in een zoo algemeen erkend middel, om de uitkomsten van een bedrijf te verbeteren, als vermindering van productiekosten, een middel, dat men bovendien zelf in handen heeft en waarop men meer invloed kan uitoefenen, dan op de meeste andere factoren, die het bedrijf beheerschen. De steenfabrikant zal er, evenmin als elk ander industrieel, altijd op kunnen rekenen, rendabel te fabriceeren, op de vraag kan hij weinig invloed uitoefenen. De vraag regelt zich naar de behoefte en niet naar den voorhanden voorraad. Tijden van veel vraag zijn voor elke industrie de voordeeligste, maar de voordeelen ontgaan den fabrikant, die tengevolge van gedwongen of opzettelijke beperking van productie in zulke tijden niet aan de vraag kan voldoen. Dan komen de buitenlandsche concurrenten, die het wel kunnen en als die er eenmaal zijn, met ziet het aan de Belgen, dan is het niet zoo gemakkelijk hen weder over de grenzen terug te dringen. Met beperking van de productie bereikt men dit zeker niet. De Belgen hebben er wat op gevonden, om de schadelijke gevolgen der hier zoo gevreesde overproductie af te wenden. Kunnen de Nederlandsche steenfabrikanten dat ook niet, door uitbreiding van hun afzetgebied in Turkije, Noord- of Zuid-Amerika, of waar ook? Of is het alleen de vrees, de markt daar te zullen bederven, die hen terughoudt?
„Over qualiteit zullen wij het hier maar niet hebben,” daar gaat het niet om en het zal bij niemand opkomen te beweren, dat de Nederlandsche steenindustrie daarin achterlijk is. De vraag of het product van een ringoven beter is dan dat van een gewonen open Hollandschen oven, doet hier dan ook weinig ter zake.
Met voldoening hebben wij gezien, dat de heer J. J. Wentink die vraag en andere daarmede in verband staande vragen in het laatst verschenen nummer van „Klei” ter sprake heeft gebracht. Wellicht vinden de zakenlui onder de steenfabrikanten hierin aanleiding tot de overweging, dat die vraag toch nog wel eens grondiger bestudeerd mag worden dan tot nog toe geschiedde, en wij zouden zeggen, dat dit misschien leiden kan tot veranderingen, die verbetering in den economischen toestand der Nederlandsche steenindustrie ten gevolge kunnen hebben.
Wat wij met vroeger gemaakte en bovenstaande opmerkingen beoogen is niet anders dan die verbetering te bevorderen, maar wanneer men decreteert, dat rationeeler en sneller produceeren economisch beslist ongewenscht is en dat de steenbakkers ook voor het maken van een grooter winst geen verandering wenschen, wanneer dit werkelijk de meening der steenfabrikanten is en zij daarbij blijven, dan kunnen wij onzerzijds niet anders doen dan blijven bij een vroeger wel eens uitgesproken meening, dat de heeren bezig zijn, langzaam maar zeker, den ondergang hunner eigen industrie voor te bereiden.
P. H. S.
|