Plantenschat/152

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
[ 152v ]

Groote brandnetel.— Urtica dioica.

Zooals de mensch de aanraking met den Brandnetel vermijdt, doen ook de dieren; zoo het vee, dat die soms wel een meter hoog wordende bosschen brandnetels laat staan; zoo de insecten, die er niets aanlokkends in vinden, geen honig, geen geur, geen kleur, want al wat er nog aan bloembekleedsel is, is groen. Alleen rupsen, in 't bijzonder die van de mooie gekleurde dagvlinders van 't geslacht Vanessa, zijn op de Urtica gesteld en eten gretig haar bladeren, in den regel zonder echter daardoor het leven der plant in gevaar te brengen.

De bestuiving geschiedt dus door den wind en deze jaagt daartoe in Juli en Augustus, vroeg op een zonnigen zomerochtend, de wolkjes stuifmeel van de mannelijke planten ver weg, zoodat hier en daar iets ervan bij de vrouwelijke planten de lange neerhangende aren van stamperbloemetjes bereikt, en aan de penseelvormige stempels blijft hechten. De bladeren, die aan den voet een beetje hartvormig ingesneden zijn, puntig uitloopen en grof en scherp gezaagd zijn, hinderen de toetreding van dat stuifmeel zeer weinig, want zij zitten kruisgewijs aan den vierkanten gesleufden stempel, hebben nog al een goed ontwikkelden steel en laten aan twee zijden voor de aankomende bevruchtende wolkjes den toegang tot de aren geheel vrij, en wel elk volgend paar bladen aan twee andere zijden dan het voorgaande, zoodat van welke zijde ook de wind komt, altijd een aantal stampertje kan bestoven worden.

Elk vrouwelijk bloempje bestaat uit één zulk een stampertje en 2 kleine en 2 grootere groene dekblaadjes. De mannelijke bloempjes, die aan wat kortere aartjes gezeten zijn, hebben 4 dekblaadjes en 4 meeldraden. Bij de tweede soort van Brandnetel, die ten onzent eenigszins algemeen is, de Kleine, Urtica urens, komen beide soorten van bloempjes op dezelfde plant voor, die is dus niet tweehuizig maar éénhuizig.

De brandharen hebben een fijnen brozen top, die licht afbreekt, waarna een beetje bijtend vocht, dat in den verdikten voet van het haar zit en daar nogal geperst wordt, in de huid dringt en het brandend gevoel veroorzaakt. Stevig met duim en vinger de plant aanvattend, drukt men de meest schuin geplaatste haren plat neer en ontkomt aan den prik van dit verdedigingsmiddel der plant. De moedigen hebben dus ook hier een voordeel.

[ 152r ]

Juli tot October.



Groote brandnetel. —Urtica dioica.
Fam. Netelachtigen , Urticaceeën.

 

Netelkruid, Nettel. H. 193.