Naar inhoud springen

Plantenschat/17

Uit Wikisource
[ 17r ]

Groote ratelaar.—Rhinanthus major.

Van de vier in ons land voorkomende geslachten der Rhinanthaceeën, Oogentroost en Hengel, Kartelblad en Ratelaar, is de laatste de plant met het meest forsche voorkomen en misschien ook daarom de meest gevreesde der vier. Immers deze groep der Scrophularineeën staat altijd in vijandige houding tegenover wie toevallig haar buren zijn. 't Zijn alle vier wortelparasieten; hun wortels hechten zich met zuignapjes vast aan die van grassen of heideplanten in de buurt en trekken daar hun voedsel uit. Vandaar dat de boer niet graag een land heeft, zooals er in veenachtige streken in Friesland wel voorkomen, geel ziend van de Ratels. „Slecht land, maar mooi" zegt dan de toevallige voorbijganger en de eigenaar is het, ten minste wat het eerste betreft, met hem eens.

Toch moet de bloemenliefhebber bewondering hebben voor den mooien zwavelgelen tint van de tweelippige bloem met de zoo sterk in 'toog vallende blauwe of paarse tandjes vóór aan de bovenlip, waartusschen het stempelknopje zoo aardig naar voren dringt. Buigt hij de bloem een weinig open, dan komen de tweemachtige meeldraden onder de bovenlip voor den dag en de fraai met witte wol bezette helmknoppen.

Wat vooral treft aan de plant zijn de opgeblazen kelk en de twee breede bleekgroene schutbladen met hun aardige spitse tanden, die hier langer zijn dan bij de grootere zittende en tegenoverstaande stengelbladeren. Die kelk blijft als de bloem is afgevallen, het merkwaardige vruchtje omgeven, dat een herhaalden tocht naar een land met Ratels waard is, opdat ge het rijp te zien krijgt. Het is vrij plat en rond, springt in twee kleppen of helften open en laat dan in twee in de lengte geplaatste hokjes acht a tien mooie platte zaadjes zien, die rondom gevleugeld zijn. Worden ze wat droog, dan rammelen ze gezellig in hun beide hokjes heen en weer, vandaar de naam ratel en het duitsche Klappertopf voor onze plant.

[ 17v ]

Mei en Juni.

Groote ratelaar.—Rhinanthus major.
Fam. Leeuwebekachtigen, Scrophularineeën.

 

Ratel, Rinkelbel, Schartelen , Gele horde, Hanekam. H. 405.