Naar inhoud springen

Prelude: Het stelen van de boot (William Wordsworth)

Uit Wikisource

Prelude: Het stelen van de boot

Auteur William Wordsworth
Genre(s) poëzie
Brontaal Engels
Datering 19e eeuw
Vertaler Jules Grandgagnage, 2021
Bron Vertaalde gedichten
Auteursrecht CC-BY-SA
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Prelude: Het stelen van de boot op Wikipedia
Het meer van Ullswater, tafereel van Wordsworths Boat-Stealing Episode.

The boat stealing scene uit 'The Prelude' van Wordsworth met Nederlandse vertaling

[bewerken]
William Wordsworth

In dit fragment uit The Prelude herinnert de spreker zich een avond waarop hij als jongen een boot steelt en ermee naar het midden van een meer roeit. Uiteindelijk wordt de jongen bang voor een enorme berg en roeit hij in paniek terug naar de oever. Het beeld van de berg achtervolgt hem vanaf dat moment en plant het zaad voor een meer complexe relatie met de natuur.

Zowel het oorspronkelijk Engels gedicht als de Nederlandse vertaling ervan zijn opgebouwd uit versregels in jambische pentameter, dus met vijf heffingen per versregel.

Engelse originele tekst van William Wordsworth

[bewerken]
Fragment uit The Prelude
The boat stealing scene (1799 version)


I went alone into a Shepherd’s boat,

A skiff, that to a willow-tree was tied

Within a rocky cave, its usual home.

The moon was up, the lake was shining clear

Among the hoary mountains; from the shore

I pushed, and struck the oars, and struck again

In cadence, and my little boat moved on

Just like a man who walks with stately step

Though bent on speed. It was an act of stealth

And troubled pleasure. Not without the voice

Of mountain echoes did my boat move on,

Leaving behind her still on either side

Small circles glittering idly in the moon,

Until they melted all into one track

Of sparkling light. A rocky steep uprose

Above the cavern of the willow-tree,

And now, as suited one who proudly rowed

With his best skill, I fixed a steady view

Upon the top of that same craggy ridge,

The bound of the horizon—for behind

Was nothing but the stars and the grey sky.

She was an elfin pinnace; twenty times

I dipped my oars into the silent lake,

And as I rose upon the stroke my boat

Went heaving through the water like a swan –

When from behind that rocky steep, till then

The bound of the horizon, a huge cliff,

As if voluntary power instinct,

Upreared its head. I struck, and struck again,

And, growing still in stature, the huge cliff

Rose up between me and the stars, and still,

With measured motion, like a living thing

Strode after me. With trembling hands I turned,

And through the silent water stole my way

Back to the cavern of the willow tree.

There in her mooring-place I left my bark,

And through the meadows homeward went with grave

And serious thoughts; and after I had seen

That spectacle, for many days my brain

Worked with a dim and undetermined sense

Of unknown modes of being. In my thoughts

There was a darkness – call it solitude,

Or blank desertion – no familiar shapes

Of hourly objects, images of trees,

Of sea or sky, no colours of green fields,

But huge and mighty forms that do not live

Like living men moved slowly through my mind

By day, and were the trouble of my dreams.

Prelude: 'Het stelen van de boot'

[bewerken]
Vertaling door Jules Grandgagnage (2021)


Ik klom eenzaam in een herdersbootje,

aan een wilg geknoopt in een grot,

zijn gewone thuis. De maan was op,

en 't meer scheen helder tussen de grijze bergen;

Vanaf de oever trok ik aan de riemen,

telkens weer, ritmisch; mijn bootje ging verder,

net als iemand die loopt met statige tred,

die snelheid wil. Het was een steelse daad

van onrustig plezier. Niet zonder de stem

van bergecho's vorderde mijn bootje,

aan weerszij kleine cirkels achterlatend

die in het maanlicht doelloos glinsterden,

tot ze in één spoor van sprankelend licht

met elkaar versmolten. Een steile rots

rees op boven de grot van de wilg,

En toen, zoals het iemand past die trots

en vaardig roeit, fixeerde ik mijn blik

op de ruige top van de heuvel,

die de horizon begrensde - daarachter

niets dan sterren en de grijze lucht.

Twintig keer doopte ik de riemen

van mijn slanke sloep in het stille meer;

Terwijl ik mij verhief bij elke slag,

gleed mijn boot door het water als een zwaan -

Toen plots, van achter die rotsige steilte, tot dan

de verste horizon, een klif oprees

en zijn enorme hoofd verscheen, sloeg ik,

gedreven door instinct, de riemen neer

met grote kracht, en zag, nog steeds groeiend,

de klif tussen mij en de sterren,

traag bewegend als een levend wezen

achter me aan gaan. Met trillende handen

keerde ik de boot en sloop steels

door het stille water naar de wilgengrot.

Daar, op haar ligplaats, liet ik haar achter,

en trok huiswaarts door de weiden, mijn hoofd

vol ernstige en drukkende gedachten.

Nog lang nadat ik dit schouwspel had gezien

werd mijn brein bevangen door een vaag

idee van onbekende manieren van zijn.

In mijn gedachten was er een duisternis -

noem het eenzaamheid, verlaten leegheid -

zonder vertrouwde vormen van objecten,

noch afbeeldingen van bomen, zee of lucht,

geen kleuren van groene velden, maar met vormen,

enorm en machtig, niet levend zoals mensen

leven, die overdag langzaam dwaalden

door mijn hoofd en 's nachts mijn dromen verstoorden.



Creative Commons License
Creative Commons Attribution icon
Deze vertaling heeft de licentie Creative Commons Naamsvermelding 3.0;. In het kort: het staat u vrij de tekst te gebruiken en te verspreiden, onder voorwaarde dat u de naam vermeldt van de auteur/vertaler ("Jules Grandgagnage").