Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant/Jaargang 141/Nummer 107/Resten van Romeinsch Nijmegen

Uit Wikisource
Resten van Romeinsch Nijmegen
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 7 mei 1941
Titel Resten van Romeinsch Nijmegen. Het Rijksmuseum G. M. Kam en wat er te zien is. Tal van vondsten spreken een duidelijke taal.
Krant Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant
Jg, nr 141, 107
Editie, pg [Dag], eerste blad, [3]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Resten van Romeinsch Nijmegen

Het Rijksmuseum G. M. Kam en wat er te zien is

Tal van vondsten spreken een duidelijke taal

      Wij ontvingen een uitgave van de hand van dr. J. H. Holwerda, directeur van het Rijksmuseum G. M. Kam hier ter stede, waarin deze een overzicht geeft van hetgeen er in dit museum voor Romeinsch Nijmegen wordt aangetroffen. Waar het over het algemeen nog veel te weinig bekend is, wat er hier aan belangstellende vondsten is bijeengèbracht, leek het ons interessant om dit vlot geschreven overzicht hier te laten volgen.
      Sedert in het voorjaar van 1938 de zoo belangrijke Gemeenteverzameling van Romeinsche voorwerpen uit de stad en omgeving met den inhoud van het door den heer G. M. Kam bijeengebrachte Rijksmuseum in het gebouw aan de Museum-Kamstraat tot één geheel is vereenigd, kan men hier eerst recht van een Museum van Romeinsch Nijmegen spreken, aldus prof. Holwerda. Tweeërlei belangstelling is het, waaraan zulk een Museum bevrediging heeft te schenken. Men zal hier moeten kunnen zien, hoe de bodem van deze plaats, die, gedurende de heerschappij der Romeinen, in ons land zeker verreweg de belangrijkste is geweest, nog de geschiedenis der wisselende gebeurtenissen heeft bewaard en anderzijds zal hij, die meer in het bijzonder voor kunst en kunsthandwerk gevoelt, hier moeten kunnen bewonderen, wat op dit gebied reeds zoo vele eeuwen geleden werd voortgebracht. Overeenkomstig deze tweeledigheid van zijn doel is ook de opstelling van het Museum.
      De Romeinsche geschiedenis van Nijmegen vindt men in de beide zijvleugels van het gebouw. In de zalen links van de groote hal heeft men de oudste periode voor zich, de eerste eeuw na Chr. geb., waarin zich de verschillende nederzettingen en grafvelden slechts over het hooger gelegen gedeelte der stad in het Oosten uitstrekten. Een maquette van dit gedeelte geeft hier de plaatsen aan, waar deze hebben gelegen en voor zoover mogelijk den vorm, welke die nederzettingen hebben gehad, terwijl rondom langs de wanden in de verschillende kasten de vondsten daaruit en vooral de buitengewoon rijke inhoud der grafvelden — de voorwerpen, welke als bezit van den doode tezamen met zijn verbrande lichaamsresten in kuilen in den grond werden ingegraven — te vinden zijn. Deze voorwerpen nu, in hoofdzaak verschillende soorten van aardewerk, zijn op zichzelf vrijwel precies dateerbaar in hun groote variatie van vormen. Zoo kunnen we zeggen, dat alles, wat we hier in de eerste zaal vinden, behoort tot de periode van ongeveer Chr. geb. tot 70 na Chr., het jaar, waarin, na den bekenden Batavenopstand, Cerialis de Bataven had onderworpen.

HET 10DE LEGIOEN

      Gelijk de maquette het aanwijst lagen hier in die periode, boven op het Kopsche plateau, de sterke Batavenburcht, in zijn vorm en aanleg door opgravingen wel bekend, en een eind westelijk daarvan, in het Hunnepark en op het Valkhof, de eigenlijke nederzetting der Bataven. Tusschen belden in strekten zich de groote grafvelden dezer periode uit. Direct na den Batavenopstand is dit alles met één slag plotseling verdwenen en toen verrees meteen de groote legioensvesting van den Romeinschen overwinnaar, die zich over een groot gedeelte van den Hunerberg uitstrekte, eveneens door opgravingen weergevonden binnen zijn typisch Romeinsche spitse militaire gracht. Zuidelijk van deze vesting lagen weer een paar grafvelden, wier inhoud uitsluitend tot het laatste deel der 1e eeuw na Chr. behoort; klaarblijkelijk zijn het soldaten uit deze groote vesting, welke hier zijn bijgezet. De vesting zelf is gebouwd door het overwinnende leger van Cerialis en wel speciaal door het 10e legioen, dat hiervan deel uitmaakte. Het zijn de gestempelde bouwmaterialen met het merk der Leg. X, op tal van plaatsen binnen de vesting gevonden, die dit bewijzen, terwijl ook van verscheidene soldaten van dit legioen de hier in de buurt gevonden grafsteenen bewaard zijn gebleven. Aangezien wij historisch weten, hoe dit 10e legioen slechts ongeveer van 70—105 in ons land heeft vertoefd en er op het vestingterrein en in de grafvelden hier bij zoo goed als geen latere vondsten voorkomen, is de tijd ook van deze militaire bezetting volkomen vastgesteld.
      De verdere geschiedenis van Nijmegen vindt men in de groote bijzaal aan de overzijde van de hal. In het begin van de tweede eeuw ligt het hooger gelegen oostelijk deel van Nijmegen vrijwel geheel verlaten; dan verrijst echter in het Westen naar de kant van Hees als stichting van Keizer Ulpius Trajanus de Colonia Ulpia Noviomagus, waarvan de naam op verschillende in het buitenland gevonden inscripties voorkomt, welke hier in afgietsel te zien zijn. Op de maquette van dit gedeelte der stad ziet men het vrij uitgestrekte terrein, waar in de voorgaande eeuwen tal van inscripties en bouwmaterialen uit die 2e eeuw en kort daarna gevonden zijn en waar opgravingen ook zelfs nog de fundamenten van een dubbelen tempel en de resten van pottenbakkersovens hebben te voorschijn gebracht, terwijl in grafvelden daar vlakbij de overweldigende massa voorwerpen, speciaal van aardewerk, voor den dag is gekomen, die de kasten rondom vullen. Deze voorwerpen vertoonen weer geheel andere vormen dan die, welke we vroeger zagen, karakteristiek voor den tijd van omstreeks 100 tot 250 na Chr. Het is dus in die jaren, dat het bestaan van de Kolonie Noviomagus valt; gedurende de gansche anderhalve eeuw woonde men daar in het Westen van Nijmegen en lagen de heuvels in het Oosten vrijwel verlaten.
      Zijn omstreeks 250 na Chr. de Romeinen en hun hoogstaande beschaving hier verdwenen, merkwaardig is het ,hoe ongeveer een eeuw daarna nog eens voor korten tijd de buurt van Valkhof en Hunerpark Romeinsche bewoners heeft gehad, hoe daar in die late periode op die heuvels, waar sedert de eerste eeuwen alle vondsten ontbreken, in kleinere grafvelden weer een aantal brandgraven gevonden zijn, waarvan de inhoud wederom sterk afsteekt tegen alles, wat de vroegere perioden te zien gaven.

HET GEBIED VAN DE OUDE STAD

      Ziet man dus hier de geschiedenis van Nijmegen duidelijk voor zich, tevens merkt men op, dat het gebied van de oude stad waarschijnlijk in Romeinschen tijd geen bewoning heeft gehad. Het schijnt, dat slechts hier en daar grafvelden hebben gelegen, doch uit den aard der zaak is men hier in ’t eigenlijke oude stadsgedeelte slechts op toevallige vondsten aangewezen. Des te interessanter is het, speciaal voor den Nljmegenaar, het overzicht te zien van deze losse vondsten, naar de straten der tegenwoordige stad geordend. Op enkele plaatsen zien we hier heel laat Romeinsche met typisch Frankische producten gemengd. Overigens zijn echte Frankische vondsten in Nijmegen tegen verwachting in zeer weinig talrijk. Men vindt hier in één kast een aantal typische Frankische stukken aardewerk, wapenen en versierselen bijeen.
      Zijn we hiermede aan het einde van de Romeinsche historie van Nijmegen, tevens hebben we de groote achterzaal bereikt, waarin in hoofdzaak een overzicht te vinden is van de ontwikkeling der verschillende vormen van het Romeinsche handwerk, speciaal weer van het aardewerk. We zien hier de verschillende vormen van de half Romeinsche — half inheemsche z.g. Belgische waar, die van de uit Italië en Gallië geïmporteerde roode terra sigillata uit verschillende fabriekscentra, de ontwikkeling van de Romeinsche kruik gedurende de eerste drie eeuwen onzer jaartelling, het beschilderde en het ruwwandige aardewerk en ten slotte het fijne, gladde, lichtroode aardewerk, het typisch Nijmeegsche product. Daarnaast ook een aantal stukken van ander kunsthandwerk, bronzen wapenen en vaatwerk, waarvan vooral de met fijne reliefs versierde emmer uit het later deel der 2e eeuw te vermelden valt. Ook de glasindustrie is hier door eenige zeer bijzondere stukken, o.a. dat met gouddraad versierd, vertegenwoordigd.

GLAS EN KUNSTHANDWERK

      Overigens bevindt zich de groote glascollectie op de bovengalerij van het Museum, producten uit Syrië, maar vooral uit Gallië en in het bijzonder uit de fabriek, die van af de 2e eeuw in Keulen heeft gebloeid. Ze spreken op zichzelf voor de buitengewone hoogte waartoe deze kunsttak zich had ontwikkeld. Verder vindt men hier ook een massa metaalwerk, ijzeren wapenen en werktuigen, typische bronzen gebruiksvoorwerpen als mantelspelden, sloten en sleutels, handspiegels, enz. en ook het vaatwerk, dat in zoo grooten getale uit de Waal is opgebaggerd. We zien hier zoowel de meer grove, vrij kunstlooze pannen uit den lateren tijd als de fijne producten van de fabrieken van Capua uit de eerste eeuw.
      Daalt men dan weer de trap af naar den grooten middenhal, waar het de bedoeling der opstelling is slechts groepen te geven van het mooiste op het gebied van het kunsthandwerk. We zien hier in het midden een groote kast met de merkwaardigste vormen der z.g. Belgische waar, deze reeds bovengenoemde aardewerksoort, die feitelijk nergens zoo rijk vertegenwoordigd is als in dit Museum en verder aan de kanten de zeldzame geglazuurde waar, o.a. den bekenden gladiatorenbeker, bijzondere vormen van terra sigillata, van Nijmeegsche waar enz. Verder vindt men hier in twee kasten de fijnste producten der bronsindustrie en stukken van bewapening, waaronder speciaal het prachtige verzilverde helmmasker en de destijds bij Blerik gevonden umbo van een schild, met Gorgokop in reliëf, groote bekendheid bezitten.
      Ten slotte werpe de bezoeker nog een blik in het sousterain, waar, naast een aantal sarcophagen, graf- en wijsteenen en eenige bescheiden stukken Romeinsch beeldhouwwerk uit den Nijmeegschen bodem, een overzicht wordt gegeven van de Romeinsche vondsten uit de omstreken, waarvan speciaal de groote Romeinsche steenbakkerij te noemen is op de Holdeurn bij Berg en Dal. Hier lagen groote steenovens, die de bouwmaterialen leverden voor de legerafdeelingen, die vooral in de 2e vestiging hebben gebouwd. De stempels dezer afdeelingen zijn op deze bouwsteenen en dakpannen ingedrukt. Ook van zulk een oven is hier een maquette aanwezig.
      Eindelijk ziet men in het kleine zijzaaltje bijeen, wat de bodem van Nijmegen en omgeving aan overblijfselen uit den vóór-Romeinschen tijd heeft opgeleverd, steenen en bronzen wapenen en werktuigen, vondsten uit de koepelgraven eener praehistorische bevolking, en uit de urnenvelden op verschillende plaatsen in den omtrek. Ook de Bataafsche woerden in de Betuwe zijn hier vertegenwoordigd.
      Een interessante collectie dierbeenderen, door teekeningen verduidelijkt, toont eindelijk de thans uitgestorven diersoorten, welke hier in die oude tijden hebben geleefd.