Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant/Jaargang 1921/Nummer 30/De Stijl

Uit Wikisource
De Stijl
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 5 februari 1921
Titel Kunst en Letteren. De Stijl
Krant Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
Jg, nr ?, 30
Editie, pg [Dag], Vierde Blad, [2-3]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[2]


[...]


De Stijl.

      Het Internationaal Maandblad voor Nieuwe Kunst, Wetenschap en Kultuur, redactie Theo van Doesburg, verschijnt in den vierden jaargang in een nieuw gewaad. I. K. Bonset, de Nederlandsche dadaïst, draagt een „Inleiding tot de Nieuwe Verskunst” bij, waarin hij het vooral op de logica heeft voorzien. Hij wil „een heroïsche, alogische spontaneïteit”. Hij wil de intuïtie en verwerpt de beteekenis. Meent hij, daarmee de eerste te zijn? Hoeveel malen is het niet reeds eerder gezegd, en zonder vreemde woorden, dat in het gedicht dat wat niet uitgedrukt is, het wezenlijke is; en dat wat tusschen de regels en de woorden te lezen is? Zeer juist zegt hij, dat „de woordschoonheid wordt bepaald door de plaats, die het woord inneemt en door de verhouding, die het zoowel volgens de „beteekenis” als volgens den „klank” krijgt met het daarop volgende.” Inderdaad en ook met het vele woorden verder volgende, en voorafgaande. Wij passeeren nu maar de inconsequentie, dat hier de „beteekenis” wel weer mag meedoen, en noteeren alleen, dat de theorie der woordgroepen niet uitgevonden is door den heer Bonset.
      Interessant is de aanhaling van Mallarmé, „dat er voor de dichters veel te leeren valt van de wit en zwart verdeeling, evenals van het typografische karakter der advertenties.” Hebben niet alle dichters in hun jonge jaren van vernieuwing de be-


[3]


hoefte gevoeld aan ruimere typografische uitdrukkingsmiddelen dan die van den gelijkmatigen regel vol letters van dezelfde kleur? En kwamen zij ten slotte toch weer niet allen tot het inzicht, dat het onmogelijk is, met kleur of verschillende lettertype dat uit te drukken, dat zich uiten wil, en dat het nog maar ’t beste is, het over te la[ten] aan den „ontvanger”, den „opnemer”, om dat te verstaan, wat niet onder woorden te brengen is, en rondom de woorden van een vers onzichtbaar aanwezig is als een fluïdum, als ultra-stralen of als wat ook, waardoor een vers zich onderscheidt van een praatje?
      De heer Bonset wil de taal als oerspraak herstellen, door haar uit de taalgenese opnieuw te construeeren. Maar „taal” onderstelt altijd een overeengekomen, aangenomen „begrip”, en de consequentie van het zoeken der „oerspraak” voert naar de „taal” der dieren. Ontegenzeggelijk kan de dichter leeren van de primitieve taal van kinderen, maar het is misverstand, het kindergestamel te verheffen tot het ideaal van een kunst voor volwassen menschen.
      De aflevering bevat voorts een artikel „Parlons Peinture” par Léonce Rosenberg, een in gedichtvorm geschreven beschouwing „Geschehen und Sein” van Paul Bommersheim, een Illustratie „Monaco” van Leopold Survage, en o.m. een afwijzende critiek op de uitgave „De Stem”, het nieuwe tijdschrift van Dirk Coster, Just Havelaar en Aug. Vermeylen, die genoemd wordt: „Geen „nieuwe”, maar een, samengesteld uit alle reactionaire elementfen op elk gebied. Een, soort van geestelijke burgerwacht, die getrouw aan het vaandel: zwaarwichtige onnoozelheid, zal trachten den nieuwen geest zoolang mogelijk buiten de grenzen van dit land te houden.”