Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant/Jaargang 1922/Nummer 249/Kunst en Letteren

Uit Wikisource
Kunst en Letteren
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 21 oktober 1922
Titel Kunst en Letteren
Krant Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
Jg, nr ?, 249
Editie, pg [Dag], Derde Blad, [2]
Opmerkingen El Lissitzky vermeld als El Lissitsky, Tristan Tzara als Tzara, Francis Picabia als Picabia, Richard Huelsenbeck als Huelsenbeck, Theo van Doesburg als Theo v. Doesburg
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Kunst en Letteren.

De Stijl.

      Het 6e nommer van den 5en jaargang brengt een opstel van El Lissitsky te Moskou over „Proun”, in het Duitsch. „Proun nannten wir die Haltestelle auf dem Aufbauwege der neuen Gestaltung, welche auf der von den Leichen der Gemälde und ihren Künstlern gedüngten Erde entsteht.”
      „Nicht Weltvisionen, sondern Weltrealität” staat er boven en even verder wordt betoogd: Proun ist die schöpferische Gestaltung (Beherrschung des Raumes) vermittels der ökonomischen Konstruktion des umgewerteten Materials.”
      Aldo Camini geeft een deel van Boek II der Caminoscopie „’n anti-phylosofische levensbeschouwing zonder draad of systeem.”
      I. K. Bonset schrijft over „Beeldende verskunst en hare verhouding tot de andere kunsten” en filosofeert over „het woord als uitdrukkingsmaterie”, en zegt: „door invoering van het a-logisch woordgebruik (de dadaisten: Hans Arp, Picabia, Tzara, Péret, Huelsenbeck, Kurt Schwitters, e. a.) werd de oude dichtconstructie te niet gedaan. Het woord werd open en vrij. Het werd materie. De syllabe kreeg een directe uitdrukkingskracht, terwijl door typographische bepaling en indeeling een nieuw element (reeds door Mallarmé voorbereid) wezenlijk tot de verskunst als beelding ging behooren.”
      Hebben niet alle dichters ’t a-logisch woordgebruik gekend en er mee gewerkt? Maar wordt door uitsluitend gebruik van die elementen van het woord, die niet „der rede” zijn, de inhoud van het woord rijker of armer?
      Hans Richter geeft een bijdrage „Film”. Theo v. Doesburg schrijft tegen „les artistes imitateurs”. Verder brengt de aflevering reproducties van „schilderwerk”.

Het Getij.

      In de October-aflevering schrijft de redacteur Ernst Groenevelt „Voor Is. Querido bij zijn 50sten verjaardag” een artikel „De dwergen en de reus”, waarvan men zich den inhoud ongeveer kan denken, wanneer men den titel leest en zich herinnert, hoe Groenevelt schrijft.
      In dezelfde rubriek, de „bijwagen” van het tijdschrift, heeft E. G. het over „Journalistieke literatuur en literaire journalistiek”, Jacob Israel de Haan en Joh. Luger besprekend en hun jongste werk. Eveneens vindt men hier een klacht over noodelooze onkosten bij theatervoorstellingen door recensenten te maken. Het Getij vervalt soms ook in „Journalistiek”.
      De breede kolommen bevatten weer veel poezie van H. Okkerse (Allegorie), Marcel v. d. Velde (Hadeweyde’s zonnezang) en poëtisch proza van Piet Hoogterp, die alle zinnen op afzonderlijke regels zet, waardoor zij extra belangrijk worden.
      Belangwekkend is zeker wat ons verteld wordt:

      Zon strijkt zachtjes over de kruin van de zoon.
      Die doet denken aan een rij pianotoetsen.

      Hier is inderdaad een nieuw beeld gevonden. Zoo is ook nieuw in physiologisch opzicht:

      De hond komt uit een hoek in het licht op.
      Met zijn starre oogen lijkt hij te luisteren.

      Gewone honden luisteren met de ooren.
      Dokter van Weelderen geeft een tweede stuk van „Kyrie Eleison”, Ernst Groenevelt van „Het Joodsche Lied”, waarin Herman van den Bergh, Martin Permys en Van Collem worden vermeld.
      Een Suid-Afrikaanse Brief van P. C. Schonees over „Jan F. E. Celliers as Prosais” en een bijdrage van W. Retera Wzn. over „Oude Kunst” vormen met enkele illustraties den verderen inhoud.