Radiotoespraak Wilhelmina 10 april 1941

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Paaschboodschap 10 April 1941 op Radio Oranje

Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 10 april 1941
Bron
Auteursrecht Publiek domein

Waar ik enkele oogenblikken met u wil wijden aan de nagedachtenis van allen, die tengevolge van den oorlog heengingen, wil ik in de eerste plaats met eerbied en dankbaarheid gedenken, zoowel onze helden van de weermacht, die het offer van hun leven brachten voor de verdediging van onze vrijheid en van onzen geboortegrond, als hen, die den strijd voortzetten voor onze bevrijding ook nadat ons grondgebied door den vijand was bezet; zij deden dit in de lucht en ter zee en ik heb hierbij het oog zoowel op onze marine als op onze koopvaarders en visschers. Wij gedenken onze martelaren, die getrouw tot in den dood dezen ver­kozen boven het verzaken van de hun heilige belangen des vader­lands.

Wij gedenken de tallooze slachtoffers die in Rotterdam en elders vielen, waar of de vijand ook, in strijd met alle volkenrecht, den burgers een soortgelijk lot heeft doen ondergaan. Wij gedenken ook hen, die het leven lieten, terwijl zij ter voorziening in de levensbehoeften voor ons volk, en van onze bondgenooten, hunne krachten in dienst hadden gesteld van scheepvaart en visscherij. Onze gedachten gaan uit naar allen, van de oudsten tot de jongsten, die op eenigerlei wijze aan de gevolgen van den oorlog of de bezetting bezweken. Diep bewogen leven wij mee met hen die achterbleven, in hun smart en droefenis. Waarlijk, onze eenmaal herwonnen onafhankelijkheid zal tot duren prijs van bloed en tranen gekocht zijn.

Dat het allen, die in droefheid en tranen gedompeld zijn, tot troost strekke, dat de offers, die gebracht zijn, gebracht zijn ten dienste van het Vaderland. Over al die smart en al die graven gaat het licht van den Paaschmorgen op.

Wij weten hoe diep in ieder menschenhart geworteld is de drang tot het leven; de gedachte aan den dood is er een volkomen vreemde. Toch hangt deze ons steeds als een dreigend zwaard boven het hoofd. Het Paasch-Evangelie is het groote, stellige „Ja” op het leven, op de diepste behoefte en begeerte van den mensch. Maar het is niet in de eerste plaats een woord, het is een daad, een feit Christus' ledige graf spreekt door alle tijden heen, is het alles beheerschende feit, in beteekenis ver uitgaande boven het verschrikkelijk ge­beuren van het huidige tijdsgewricht. Het verzekert ons, dat achter het beeld dat wij zien van deze wereld, doortrokken van haat en overdekt met puinhoopen en verwoesting van allerlei aard, zijn machtig rijk staat, dat geen overweldiger kan overweldigen, en het verzekert ons tevens dat Hij, de overwinnaar van dood en duivel, in de kracht van zijn liefde; steeds geslagen wonden heelt en tranen doet verkeeren in blijdschap; en zulks niet voorbijgaande, maar voor altijd. Nog zien wij slechts de ellende om ons heen en het heengaan van hen die ons lief zijn; hun thuiskomen is nog voor ons oog verborgen. Doch eens zal dat anders zijn, want het ledige graf zegt u, dat het thuiskomen der uwen is in zijn rijk en in zijn licht, dat zij in Christus u nabij zijn, omdat Christus u nabij is. Aan ons, ons de aangeboden gaven toe te eigenen en ons rekenschap te geven van den rijkdom van ons geestelijk bezit, vooral in deze bewogen tijden, en van de kracht, die te onzer beschikking gesteld is. Wie dat doet, richt den blik naar boven als ziende den Onzienlijke.

Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden. Ik wil niet nalaten in dit oogenblik van wijding te gedenken den lijdens­nacht, waarin wij als volk in zijn geheel en ook ieder persoonlijk verkeeren.

Groot en schoon is het offer, dat zij die hun leven gaven brachten. Maar zeer zwaar en drukkend zijn ook de vele dagelijks terugkeerende offers, die een ieder moet brengen en het leed dat hij moet doormaken en zonder welke onze vrijheid niet te herwinnen is. Vooral de geest, waarin de offers gebracht en de beproevingen gedragen worden, is een kracht ter overwinning. Levendig staat ons voor den geest in dezen tijd het innige verband tusschen Christus' lijdensnacht en den onzen, en wij voelen den steun, die deze kruisverwantschap ons geeft. Voor ons heeft Hij volgehouden tot het einde, opdat wij zouden kunnen volhouden in iederen strijd, niet alleen in den innerlijken strijd, maar ook in dien voor een rechtvaardige en goede zaak. Hij heeft volgehouden voor ons, opdat wij dit zouden kunnen ook in de worsteling van dit oogenblik. Toen de nacht der verlatenheid over Hem kwam, een ver­latenheid die nimmer ons deel zal en kan zijn, klonk van zijn lippen: mijn God, mijn God. Ziedaar het geheim van zijn kracht en ook van de onze. Als wij in de donkerste ure van ons leven God niet loslaten, ook als wij niets meer van Hem bespeuren kunnen, worden wij de overwinning deelachtig, die, welke wij thans zoo vurig begeeren, maar bovenal die, welke door Christus is behaald.