Radiotoespraak Wilhelmina 17 oktober 1942

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Radiotoespraak Wilhelmina 17 October 1942 op Radio Oranje

Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 17 oktober 1942
Bron
Auteursrecht Publiek domein

Landgenooten,

Door een lichte ongesteldheid, waarna ik rust moest houden, verhinderd kon ik niet eerder het woord tot u richten. Met des te meer genoegen doe ik dit thans.

Opnieuw voel ik mij dezen keer gedrongen enkele oogenblikken met u in eerbied en aandacht stil te staan bij de nagedachtenis van hen, die vielen als slachtoffers van den redeloozen bloeddorst der moffen, zoowel die­genen onder hen van wie ons de namen en de terechtstelling bekend zijn, als de velen, wier afslachting in het verborgen de laaghartige wreedaard voor ons heeft meenen te moeten verzwijgen. Onze hartelijke deelneming gaat uit tot allen, die deze martelaren beweenen.

De herinnering aan deze mannen zal voortleven in het hart van u en van mij. Mogen wij uit deze herinnering de kracht putten om datgene zuiver te bewaren, waarvoor zij hun leven offerden: Neerlands vrijheid en Neerlands eer. Daartoe schenke God ons de kracht. Met groote aandacht en tevens groote bezorgdheid volg ik uwe toenemen­de moeilijkheden en stijgende nooden op elk gebied; en met niet minder belangstelling volg ik de steeds ondragelijker wordende onzekerheid in uw bestaan, waarmede gij iederen dag opnieuw te kampen hebt; volg ik het bitter lijden van de duizenden in gevangenis of concentratie­kamp; in één woord, de geestelijke en lichamelijke mishandeling, die de gehate vijand u aandoet.

Ik deel van harte in uw verontwaardiging en smart over het lot onzer Joodsche landgenooten; en met mijn geheele volk voel ik de onmensche-lijke behandeling, ja, het stelselmatig uitroeien van deze landgenooten, die eeuwen met ons samen woonden in ons gezegend vaderland, als ons persoonlijk aangedaan. Waar gij uwe gevoelens niet moogt uiten, daar doe ik dit thans voor u. Wij zullen pogen, zoodra zulks mogelijk is, althans iets van dit leed te verzachten.

Wie, op welke wijze ook, zijn medewerking nog blijft verleenen aan dit schrikbewind, die zal na onze bevrijding de gevolgen daarvan hebben te aanvaarden, en het zwaar te verantwoorden hebben. Landgenooten, werkende op fabrieken of werkplaatsen, ik weet hoe moei­lijk het u gemaakt wordt te besluiten en te handelen zooals gij wilt; in het werkelijke belang van ons volk steeds uzelf te zijn en te blijven. Ik weet, dat gij dat belang steeds voor oogen hebt, en, voor moeilijke beslissingen geplaatst, als flinke Hollandsche jongens zonder aarzelen den knoop doorhakt, met het oog gericht op de toekomst, zonder stil te staan bij de mogelijke bezwaren van het heden. Landbouwers en tuinders, gij die voorziet in het levensonderhoud van ons volk en u voor een nog verantwoordelijker taak geplaatst ziet dan ooit tevoren, die zijt saamgegroeid met uw bedrijf en met uw land, die daarvan voor geen prijs afstand zoudt willen doen, ik weet, dat ons volk op u KAN rekenen, op uw stoere inborst, en dat gij steeds bereid zijt de handen uit de mouwen te steken om te helpen.

Uw aller strijd is thans de strijd van ons geheele volk om zijn bestaan. Uw kloeke houding, uw taaie volhouden, zullen eenmaal de schoonste vruchten afwerpen; zij verdienen ons aller waardeering en bewondering. Zij zijn het geheim van de kracht van ons volk, nu en voor de toekomst. En als wij hier spreken over de kracht van ons volk in zijn diepste wezen, nu en in de toekomst, dan noemen wij in één adem daarbij zijn geest van hulpvaardigheid onderling, en zijn bewust worden, één groot gezin te vormen.

Sprekende over die eenheid van ons volk, gaan onze gedachten als vanzelf uit naar onze onderdrukte en lijdende rijksgenooten in grooter Nederland onder de keerkringen, wien gelijk lot beschoren is als u, en die, in nauwe lotsverbondenheid onderling en met u, evenals gij pal staan in den geeste­lijken strijd tegen den gemeenschappelijken vijand. Onder den verschen indruk van de jongste gruwelen, in alle bezette Europeesche landen bedreven, komt bij mij onwillekeurig temidden van mijn verdriet het ons allen welbekende beeld op van de sprongen van de benauwde kat. En dit is zeker lang niet ontmoedigend voor ons.

Landgenooten, wij zullen den oorlog winnen, en wij willen en wij zullen den vrede winnen, die uit de gezamenlijk gedragen ellende van het heden ons vernieuwing zal brengen op ieder gebied. Want wie bevrijding zegt, zegt ook vernieuwing. Gesmeed en gevormd in het heilig vuur, dat u daarbij bezielt, gesterkt door diep verantwoordelijkheidsbesef voor de grootsche taak die gij op u hebt genomen, bereid om het beste te geven waartoe uw hart, uw hoofd en uw handen u in staat stellen, zal die vrede een betere toekomst waar­borgen aan ons nageslacht.

Wij willen ons zelf zijn, op eigen vrijen bodem, wij willen kunnen leven naar eer en geweten, met ons zelf en met God, met ons geheele volk in werkelijke gemeenschap. God geve, dat de verwezenlijking daarvan niet meer verre zij.