Radiotoespraak Wilhelmina 1 september 1941

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Radiotoespraak Wilhelmina 1 September 1941 op Radio Oranje

Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 1 september 1941
Bron
Auteursrecht Publiek domein

Landgenooten in alle deelen des Rijks en Nederlanders daarbuiten vertoevende,

Gij zult ongetwijfeld begrijpen, dat mijn 61ste verjaardag niet de eigenlijke aanleiding is, dat ik het woord tot u wensch te richten. De werkelijke reden daarvoor moet gij zoeken in het nauwe verband, dat door u zelf gelegd is tusschen de herdenking van dien dag en uwen wensch en wil weer vrij te worden.

Daarom wil ik heden spreken over onze worsteling en onze komende overwinning.

De aartsvijand van het menschdom Adolf Hitler heeft ons willen ver­nietigen! Hij heeft Nederland niet alleen overweldigd, en zijn vrijheid ontnomen, waarna zijn horden het hebben leeggeplunderd, ons volk aan den honger prijsgevend, maar hij heeft ook gepoogd het van zijn heiligste goederen te berooven en zijn ziel te verbrijzelen. Dat is hem niet gelukt! Hij heeft het omgekeerde bereikt!

Na meer dan een jaar van onderdrukking is Nederland en voelt Neder­land zich sterker en onoverwinnelijker dan ooit te voren. „Wij willen Holland houwen Ons Holland fier doch klein past niet meer op het heden. Wij zingen van nu aan: „Ons Holland fier en groot".

Uw ontembare moed en durf, uw taai, onbreekbaar verzet, gepaard aan de lauweren, welke onze strijdmachten en onze koopvaarders zich verwierven, maar ook de voortdurende en opofferende trouwe plichts­betrachting op menigen eenzamen post, die van talloos velen der onzen wordt gevraagd ter verzekering van de overwinning, hebben de volle aandacht van onze bondgenooten. Telkens opnieuw wordt daarvan mel­ding gemaakt met betuiging van bijzondere waardeering en bewonde­ring, zoowel in Groot-Brittannië als in Amerika. Ja, de buitenwereld is er terdege van overtuigd, dat de bevolking van alle deelen van ons Rijk den vasten wil heeft zich tot het uiterste in te spannen met alle beschikbare middelen en dat een ieder op zijne wijze meevecht tot de overwinning zal zijn behaald.

Want, heeft het bezette Nederland blijk gegeven van wat het is en beteekent, ditzelfde geldt van het geheele Rijk. De geestdrift waarmede Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao ieder hun waardevolle en belang­rijke bijdrage leveren voor de oorlogvoering, hun voorbereiding om zich te verdedigen indien ook hun grondgebied zou worden aangevallen, hun eensgezindheid en geest van saamhoorigheid met het moederland leggen hiervan een treffend getuigenis af.

Als jongste bewijs van dien geest heb ik met groote waardeering kennis genomen van het in Nederlandsch-Indië opgekomen denkbeeld gelden in te zamelen om mij ter gelegenheid van mijn verjaardag als nationaal geschenk een nieuwen torpedojager aan te bieden ter vervanging van de „Jan van Galen", wier kloeke bemanning in de Mei-dagen van het vorig jaar een roemrijke bladzijde heeft toegevoegd aan de geschiedenis onzer marine. Ik stel dit voornemen op den hoogsten prijs, omdat ik daarin een nieuwe uiting zie, niet alleen van den alom in het Rijk zich openbarenden geest van onbeperkte vaderlandslievende offervaardig­heid, maar bovenal van uw aller bewondering voor het wapenfeit, waar­door de „Jan van Galen" zich een onsterfelijken naam heeft ver­worven.

Als eenmaal de vijand zal zijn verslagen, zal onze houding als strijdende; gemeenschap niet zonder invloed blijken te zijn op de plaats, die wij zullen innemen en den invloed, die van ons zal uitgaan, en de wijze waarop, en de mate waarin, wij zullen kunnen bijdragen tot den opbouw en den groei van de wereldorde, zooals wij als vrijheid- en ordelievend volk ons deze voorstellen en wenschen en zooals zij ons beloofd is bij de deze maand gehouden historische samenkomst op den Atlantischen Oceaan. Met u allen breng ik aan alle volken, die hetzelfde lot hebben ondergaan als Nederland, hulde voor hun geest van onafhankelijkheid en voor hun weerstand, den dwingeland geboden. Wij reiken hun de broederhand, diep bewogen met hun lot. Van de Noordpunt van ons werelddeel tot de uiterste grens van Griekenland staan de woorden „Overwinning en Vrijheid" in aller harten gegrift. De onwrikbare wil van deze millioenen om hun doel te bereiken, zal hun de vindingrijkheid schenken, die daar­voor wordt vereischt.

Terwijl onze gemeenschappelijke aanrander thans zijn moord- en roofzucht heeft gekeerd tegen het dappere Russische volk, steekt in zijn rug zienderoogen het verzet het hoofd op, en de eensgezinde en aaneen­gesloten rij der volken bereidt zich voor, om straks over hem en zijn ver­foeilijk stelsel de doodsklok te luiden. Heel zeker de doodsklok, maar een die feesttonen de wereld inzendt, want zij luidt de bevrijding der volken in. Dan zullen bij ons, van Clinge en St. Jansteen in het Westen, en van Eijsden en Vaals in het Oosten, tot Rottum toe overal de feestklokken weerklinken.

Landgenooten thuis, niet alleen leef ik met u mede in uw zorgen en uw lijden en in al hetgeen uw onderdrukkers u in toenemende mate opleggen en aandoen, maar ook voel ik van hier den polsslag aan van uw leven. Soms doe ik dit langs omwegen en soms door middel van gesprekken met goed ingelichte Nederlanders, die tot mij kwamen en met wie ik in ver­binding sta en overleg pleeg. Ik heb u begrepen en weet wat gij thans denkt en voelt. Daarom zal ik, als eenmaal de tijd daarvoor rijp is, in staat zijn geheel in uw geest te handelen. Nog beletten de omstandig­heden mij vrijuit met u te spreken en u mijne plannen verder te ont­vouwen; maar de dag, waarop dit zal kunnen geschieden, zal gewisselijk komen. Wanneer dat zal zijn en hoe het dan zal zijn, weet slechts Hij, die het lot der volken in handen heeft. Maar Hij zal het wel maken met ons. Ten besluite wil ik tot u allen, ingezetenen van het Rijk en Nederlan­ders, buiten ons grondgebied vertoevend, een persoonlijk woord van dank richten voor uwe blijken van hartelijk medeleven bij gelegenheid van mijn intrede in mijn 62ste levensjaar. Ik dank allen, die mij deze blijken niet hebben kunnen laten toekomen, omdat zij daarin verhinderd zijn door den dwingeland. Al zijn wij nog door een verren afstand gescheiden, des te nauwer weet ik mij met u verbonden.

De aanhankelijkheid van u allen, waar ook vertoevende, en uw aller ver­trouwen zijn voor mij een onmisbare steun bij de bezielende maar ver­antwoordelijke taak, die op mijn schouders zal komen te rusten op dien grooten dag, den dag der herrijzenis van Nederland! Een taak, die ik niet zonder biddend opzien tot God zal aanvaarden.

De Heer zij met ons en zegene tot in lengte van dagen ons herrezen, fiere en groote Vaderland!