Radiotoespraak Wilhelmina 21 januari 1943

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Radiotoespraak Wilhelmina 21 Januari 1943

op Radio Oranje
Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 21 januari 1943
Bron
Auteursrecht Publiek domein

Land- en Rijksgenooten,

Het is nog kort geleden, dat de radio u kond deed van de geboorte mijner kleindochter Margriet. Wellicht verdiept gij u thans in gissingen omtrent de gedachte die door dezen naam wordt uitgebeeld. Daarom voldoe ik gaarne aan het verzoek mijner kinderen u daarvan de verklaring te geven.

Het is de bedoeling der ouders door de keus van dezen naam een band voor het geheele leven te leggen tusschen ons thans zoo zwaar beproefd volk in de bezette deelen des Rijks en de jonggeborene. Als vanzelf rijst voor onzen geest op het beeld van den verraderlijken overval van de moffen op ons Vaderland en de worsteling tegen de Japanneezen om ons schoone Insulinde.

Wie herinnert zich niet de in de Meimaand ontluikende margrieten op weide en veld, die ieder jaar opnieuw de herinnering aan al dat lijden en die smart van die verschrikkelijke Meidagen van 1940 met hun blank­heid overkleeden, ons fluisterend over een betere toekomst. Doch bovenal is deze naam een eerbiedige hulde aan de nagedachtenis van onze helden te land en ter zee, waar ook ter wereld gevallene en aan hen, die als martelaren het leven lieten voor de zaak des vaderlands. Hun nagedachtenis leve voort, niet alleen in ons aller harten, doch óók door dit nieuwe, groote geluk, dat God mijn kinderen schenkt. Moge Margriet spoedig gegeven zijn in haar vaderland, temidden van haar volk, op te groeien en, gelijk haar bloeiende naamgenooten op het veld, een levende en zich steeds vernieuwende hulde te zijn aan allen, die het groote offer brachten, dat eens het zaad zal blijken te zijn, waaruit een waarlijk vrij en groot vaderland en Rijk zullen voortkomen. Ik besluit deze uitlegging met den wensch, die diep in het hart van de ouders voorkomt, dat Margriet, als zij den leeftijd daarvoor bereikt zal hebben, blijk zal weten te geven van in den waren en diepen geest van het woord Nederlander te zijn, zooals gij allen dit in de laatste jaren overnieuw hebt blijk gegeven te verstaan.

Ik verzoek u thans met mij ter nagedachtenis onzer helden en martelaren ons volkslied aan te hooren, op gelijke wijze als wij dat gewoon zijn wan­neer deze gehuldigd worden.

En thans richt ik nog een enkel woord van mijzelve tot u. Met groote vreugde heb ik het voornemen mijner kinderen begroet, officieren en bemanning van onze onverschrokken, moedige koopvaardij­vloot, die voortdurend zooveel bijdraagt om de overwinning te verzeke­ren, te verzoeken peet te staan over de jonggeborene. Mocht dit bewijs van menschelijk medeleven en denken aan hen in hun moeitevol bestaan, een lichtstraal zijn in de hel van gevaren, die zij zoo vaak door moeten; en dit niet alleen voor hen maar ook voor allen,die zij liefhebben en thuis achterlieten, en die zij voor zoo heel lang moeten ontberen.

Het is mij een behoefte des harten den velen thuis, wien het thans ver­boden is op eenigerlei wijze met mij in verbinding te treden en die mij gaarne hun goede wenschen zouden hebben doen toekomen, voor hun medeleven zeer hartelijk dank te zeggen. Meer dan ooit gevoel ik u als waart gij mij nabij, want noch afstand, noch verboden van den overweldiger u opgelegd, kunnen scheiding maken tusschen u en mij.