Radiotoespraak Wilhelmina 31 december 1943

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Radiotoespraak Wilhelmina
31 december 1943 op Radio Oranje

Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 31 december 1943
Bron
Auteursrecht Publiek domein

Landgenooten en Rijksgenooten,

Bij de wisseling des jaars wil ik enkele woorden tot u richten. In de eerste plaats tot allen in Nederlandsch-Indië. Ik wensch u de verzekering te geven van mijn hartelijk medeleven in het lot, dat u zoo zwaar getroffen heeft, en van mijn goede wenschen vqor het Nieuwe jaar.

Ik weet, dat uw geest van taaie volharding en van het vertrouwen in het herrijzen van ons schoone Insulinde, ongebroken is, en ik weet ook, hoe moedig allen, die van hun vrijheid beroofd zijn, hetzij ten deele, hetzij geheel, hun lot dragen, ondanks de vele dagelijks terugkeerende geeste­lijke en stoffelijke ontberingen, die de gedwongen afzondering hun oplegt. Ik weet, dat daartoe veel geestkracht vereischt wordt. Met deernis denk ik aan het gebrek, dat er in vele deelen van den Archipel geleden wordt door de ontwrichting van het economisch leven. Na de bevrijding, waarvan God geve, dat deze in een niet te ver verschiet kome, zal het een van onze eerste en meest dringende plichten zijn ver­lichting van deze ellende te bewerkstelligen.

Met bijzondere voldoening vernam ik uit de berichten, die mij bereikten, van de groote bereidwilligheid van alle deelen der bevolking om elkander onderling te helpen en tot steun te zijn.

Ik breng warme hulde aan al onze wakkere strijders, die den weerstand onder zoo uiterst moeilijke omstandigheden diep in het binnenland van Sumatra hebben volgehouden en die daarmede onze zaak een belangrijken dienst bewezen hebben. De nagedachtenis van hen die vielen in de ver­vulling van hun plicht, zal in dankbare herinnering bij ons voortleven. Ook wensch ik uiting te geven aan mijn waardeering en dank voor de trouwe plichtsbetrachting van de Europeesche en Indonesische lands-dienaren, welke hun taak onder bijzonder moeilijke omstandigheden met zoo bijzondere toewijding volbrengen. Uw trouw en standvastigheid zal zonder twijfel bij de bevrijding, die zeker komen zal, hun welverdiende belooning vinden.

En thans een woord tot dat deel van Indië, waar onze vlag nog vrij en fier wappert. Ook van uw toewijding en trouw heb ik de meest ondubbel­zinnige bewijzen ontvangen. Gij staat in de voorhoede van de bevrijding en van u zal de Victorie komen. Op dat gelukkige tijdstip wacht u allen, ingezetenen van Nederlandsch-Indië, een grootsche taak, waartoe ik een beroep zal doen op uw aller medewerking: den nieuwen staatkundigen opbouw van Nederlandsch-Indië in het verband van het Koninkrijk, volgens de grondslagen, welke ik u in breede trekken reeds mededeelde, en tevens op economisch ge­bied. Mocht dit oogenblik binnen niet al te langen tijd aanbreken.

Landgenooten in Nederland,

Alvorens met u van het jaar afscheid te nemen, is het zeker uw en mijn wensch er nog enkele oogenblikken bij stil te staan. Niet zoozeer om al het gebeurde in dien tijd in ons geheugen terug te roepen, als wel om de beteekenis er van in het leven van ons volk naar voren te brengen.

Steeds zenuwsloopender is de overheersching van den nietsontzienden vijand voor u geworden; steeds gruwelijker zijn methoden, waaraan velen uwer, en in het bijzonder onze Joodsche landgenooten, wier ver­nietiging helaas bijna een feit is geworden, ten offer zijn gevallen. Steeds meer wordt onze vaderlandsche bodem gedrenkt en gewijd door het bloed der martelaren, dat de wraaklust van den dwingeland doet vloeien.

Daartegenover zijt gij vaster dan ooit besloten nimmer te bukken voor den tyran en u steeds feller te weer te stellen. Wij nemen afscheid van dit jaar van bitter lijden, dat zoo menigeen voerde door het doodsgebied in de zekerheid, dat de dag der bevrijding op komst is.

Dank zij uw houding en daden van moed en zelfopoffering door zoo velen van u verricht, gaat ook dit jaar van beproeving over in de geschiedenis als een der roemrijkste in de historie van ons volksbestaan. Hier wil ik in het bijzonder hen gedenken, die om vele duizenden levens van hun medeburgers te redden, op zeer verschillende en uiteenloopende wijzen zich door hun kloekmoedig optreden in het grootste gevaar begaven en dit met foltering en vuurpeleton hebben moeten betalen.

In diep ontzag en bewondering gaat ons aller dank en hulde uit naar deze groote zonen van ons volk. Ik ken hun bescheidenheid en begeerte niet op den voorgrond te treden. Dit kan slechts de innerlijke waarde van hun offers verhoogen. Met eerbiediging van dezen wensch, hoop ik u te zijner tijd voor te stellen deze helden blijvend op een sobere, doch alleszins hun waardige wijze te gedenken. Voor mijn geest zweeft hun naam en daden te doen inschrijven in een samen te stellen boek voor onze helden en martelaren en dit boek een eereplaats te geven in ons midden, als een kostbaar kleinood, dat wij aan het nageslacht doorgeven.

Het zal voor het Nederlandsche volk een eereplicht zijn, na de overwin­ning, ook hen die onze helden achterlieten niet te vergeten. Wij gaan dit nieuwe jaar tegemoet elkander de stellige belofte gevend, als eenmaal de ure der bevrijding is gekomen, niet te rusten voordat het groote doel, dat u steeds voor den geest heeft gestaan, bereikt is. Dat doel, waarvoor gij zoo nameloos veel lijden en verdrukking hebt over gehad, waarvoor duizenden en nog eens duizenden hun leven veil hadden, waarvoor onze dapperen thuis en in Indië sneuvelden, waarvoor de wakkere strijders ter zee, schouder aan schouder met hun makkers van de koopvaardij en de visschers en met onze vastberaden strijders, die helpen het luchtruim te beheerschen, zooveel ontberingen leden of hun leven gaven. Moge God ons de kracht en de wijsheid schenken, dat vaderland te doen geboren worden, dat bewijzen moet, dat alle gebrachte offers niet ver­geefsch zijn geweest.


Rijksgenooten in het vrije Nederland op het Westelijk halfrond,

Ik acht mij gelukkig ook tot u bij de wisseling des jaars het woord te richten, waar ik nog zoo kort geleden zooveel treffende bewijzen van trouw en aanhankelijkheid van u mocht ontvangen. Ik weet hoezeer gij allen medeleeft met het zwaargetroffen moederland en ons schoone Insulinde.

Gelijk alle vrijgebleven volken, draagt ook gij in niet geringe mate mede den oorlogslast. Het is een mij steeds overnieuw verheugende gedachte, dat gij uw schouders kloek en met wilskracht onder dezen last zet. Ik denk hierbij aan de aanzienlijke persoonlijke en materieele offers, die gij u getroost hebt voor de oprichting en instandhouding van uw beider weermacht en de geldelijke offers, die gij in den loop der jaren hebt ge­bracht. En zeker niet minder verheugend is uw geestdrift voor het doel­wit, dat wij ons gesteld hebben: de overwinning. Moge ons aller wensch in vervulling gaan, dat deze overwinning spoedig bereikt worde. En nu wensch ik u allen, landgenooten en rijksgenooten, een gezegend nieuwjaar.