Radiotoespraak Wilhelmina 31 december 1944

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Radiotoespraak Wilhelmina
31 december 1944 op Radio Oranje

Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 31 december 1944
Bron
Auteursrecht Publiek domein

Landgenooten in Nederland,

Ook dit jaar wil ik u een gezegend kerstfeest en nieuw jaar toewenschen in een stellige verwachting van een spoedige, algeheele bevrijding. Ik verheug mij tot u te spreken, in het besef mij gelijkelijk tot allen te wenden. Tot de zoekenden, en tot hen die wellicht nog niet zoeken zowel als tot hen die den weg naar Bethlehem reeds kennen. Ik gehoorzaam daarbij aan de bedoeling en aan de bestemming van de heerlijke gave welke God ons schonk in de komst van Christus. Thans wil ik tot u spreken over kerstmis zelf.

In den tijd, dat onze wereld nog zoo was, gelijk wij haar altijd gekend hebben, en zooals wij altijd verwacht hadden dat zij altijd blijven zou, vierden wij onbezorgd en in blijden stemming feest, en wij waren bijna vergeten dat de blijdschap, waarvan de engel in Bethlehem spelden, ons kond doet, op ons af kwam voor een donkeren, ja, een zeer donkeren achtergrond. Want voorspoed en vrede en nog zooveel meer hadden toen dat donker voor ons bewustzijn teruggedrongen, tot het zich plots, nu in de laaste jaren, in alle perken te buiten gaande onderdrukking, ellende en bloedvergieten aan ons vertoont, en door het ontzettend gebeuren dat het na zich sleept uitgegroeid is tot ene ons beklemmende werkelijkheid.

De kerstboodschap is geen schrijnende tegenstelling tot onzen huidigen toestand, en het nameloos leed dat wij verduren. Zij is er juist om dat leed, de onpijnbare, troostende liefde van Christus, en waar alles ons dreigt to ontzinken en te vergaan is zijn het enige vaste dat boven den afgrond oprijst. Door haar kunnen wij een moedig en overtuigd ‘neen’ toeroepen aan het machtebedrog van dien afgrond die ons met vernietiging bedreigt, steunend op het ‘ja’ van God ten opzichte van het leven dat ons in die boodschap tegenklinkt. Zij bevestigt ons het eeuwig en onwankelbaar bestaan van het leven en van het licht der menschen gelijk Johannes dit in zijn evangelie ons zoo kernachtig zegt. De komst van dat leven, van dat licht in deze wereld, zij betekent de vervulling van de belofte van God’s vernieuwing van den mensch.

In Bethlehem, daar komen wij allen tezamen. Daar worden wij ons bewust van die liefde, die ons allen omvat en die ons allen samenbindt, en van onze liefde tot den medemensch. Daar leren wij begrijpen wat roeping is bij ons werk, bij ons gemeenschappelijk arbeiden aan één groot doel. Daar zien wij helderder dan waar ook de noodzaak het welslagen van dien arbeid en het bereiken van dat doel boven alles te stellen. Kerstmis is het feest der beloften, ook van de belofte aan ons van een betere toekomst waarvan wij hopen en mogen verwachten dat zij spoedig zal aanbreken. Die toekomst zal voor een belangrijk deel gegrondvest zijn op ons aller nouwen samenwerking in den geest als hier omschreven. Niets kan ons daarop beter voorbereiden dan de kerstgedachte.

Ook nog in anderen zin is ons kerstfeest rijk aan beloften. Het belooft ons de eindoverwinning van het goede over het kwade. Nog ligt de wereld verzonken in de nacht van verdeeldheid en strijd, van smart en rouw. Want wij weten dat het gansche schepsel tezamen zucht, ja, wij weten het, want de wereld is nog niet af. Nog werkt Christus aan haar volmaking en voltooiing. Maar er zal een dag komen waarop Zijn werk af zal zijn. Dan zal Hij wederkomen bij de menschen, en hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geween, noch moeite zal meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbij gegaan. Zou de aanwijding tekortschieten zijn om hier voor de radio te besluiten met een gebed. En toch, waar wij schier nergens anders aan kunnen denken dan aan het nameloos lijden dat ons volk getroffen heeft, gaan onze gedachten vaak ongemerkt daarin over.

God alleen weet hoeveel handen zich daar toe vouwen, zeker oneindig veel meer dan wij kunnen vermoeden. Ik voel mij in den geest met u, gedenkend de ontvoerde mannen en allen die zuchten in gevangenschap en martelkamp, alle moeders en kinderen en alle anderen die honger en koude lijden, alle zwakken en zieken, onze opofferenden helden en heldinnen van het verzet, onze strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht, onze koopvaarders en vissers, en onze zoo zwaarbeproefde Rijksgenooten in Groter Nederland onder de keerkringen.

Moge God’s zegen met u allen zijn, waar gij u ook bevindt.