Radiotoespraak Wilhelmina 3 april 1942

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Radiotoespraak Wilhelmina 3 April 1942 op Radio Oranje

Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 3 april 1942
Bron
Auteursrecht Publiek domein

Rijksgenooten,

Heden wil ik u eenige mededeelingen doen, die voor de verschillende deelen van ons Rijk van belang zijn.

De steeds voortdurende worsteling op Java, Sumatra en andere eilanden tegen den Japanneeschen indringer dwingt de bewondering af van vriend en vijand. Wij laten het niet daarbij. Alle deelen der weermacht, die zich ter voortzetting van den strijd naar elders begaven, worden herbe­wapend en tot eenheden gevormd ten einde zoo spoedig mogelijk weer aan de krijgsverrichtingen te kunnen deelnemen. Daarnevens zijn de op het laatste oogenblik naar Australië overgebrachte Nederlandsch-Indische civiele autoriteiten belast met de organisatie onder leiding van de ministers van de voor de voortzetting van den oorlog noodige burgerlijke diensten, met de bedoeling tevens dat een deel hunner naar Londen zal kunnen overkomen om hunne kennis en er­varing ter beschikking te stellen van de regeering, wier taak het is, voor ons zoo zwaar beproefd Nederlandsch-Indië het uiterste te doen wat mogelijk is.

Een ander punt, dat het Rijk als geheel betreft, is de instelling van een Buitengewonen Raad van Advies, die ten doel heeft de regeering, zoolang deze buiten Nederland haar taak uitoefent, van raad en voor­lichting te dienen. In dit tijdelijk lichaam zullen buiten Nederland ge­domicilieerde en uit het bezet gebied overgekomen Nederlanders en rijksgenooten uit Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao benoemd wor­den. Ik behoef u wel nauwelijks te zeggen, dat deze Buitengewone Raad geheel iets anders is dan de commissie uit alle deelen des Rijks welke, zooals ik u vroeger heb medegedeeld, na de terugkomst in het Vaderland zal worden bijeengeroepen om deel te nemen aan de voorbereiding van de bij de herziening onzer Grondwet aan de orde gestelde regeling van de toekomstige verhouding van de verschillende deelen van het Koninkrijk in het Rijksverband.

Thans wend ik mij meer in het bijzonder tot allen in Nederland. Reeds meer dan eens heb ik u gezegd, hoe zeer ik mij verheugde in het feit, dat de oorlog u heeft aaneengesmeed tot een waarlijk nationale eenheid. Nog eens wil ik nu een beroep doen op allen, die zich vroeger in bet politieke leven bewogen, om gedurende de bezetting en ook daarna, totdat betere tijden zullen zijn aangebroken, uit vrijen wil alle partij­schappen te laten rusten en als goede Nederlanders schouder aan schou­der te staan voor de herrijzenis en den wederopbouw van het vrije Vader­land. Elk blijk van zoodanig eensgezind streven werd steeds door mij van harte toegejuicht zoodra het te mijner kennis kwam. Meestal was dit te laat om met vrucht van mijn instemming te doen blijken. Toch kunnen de redevoeringen van den voorzitter van den ministerraad, professor Gerbrandy, en de mijne u omtrent onze belangstelling en instem­ming niet in het onzekere hebben gelaten.

Geheel ben ik er van doordrongen, dat deze uit innerlijke overtuiging voortgekomen eendracht uw sterkste wapen zal blijken te zijn tegen uwen onderdrukker. „Eendracht maakt macht" zegt de oude spreuk; maar nog sterker spreekt tot den onderdrukker misschien het voor hem onbegrijpelijke, voor hem onbereikbare en daarom beangstigende feit van een eendrachtige gemeenschap van vrijheidlievende menschen, door ieder van deze persoonlijk uit vrijen wil tot stand gebracht. De vijand zal u zeker trachten diets te maken, dat dit hetzelfde is waartoe hij u wil dwingen. Maar ik zeg hem, in uw aller naam, dat gij en ik deze aantijging tegen de nationale daad van een hoogstaand, vrijheidlievend volk met verachting naast ons zullen neerleggen.

In aansluiting op vroegere mededeelingen, dat de noodige voorzieningen getroffen zijn en nog worden uitgewerkt, opdat, wanneer het oogenblik uwer bevrijding zal zijn gekomen, alles een geregeld verloop kunne hebben — en dit van de eerste stonde aan — kan ik u zeggen, dat, evenals in andere bezette landen, wettelijke bepalingen gereed liggen of in de maak zijn, om wegens hulp, op welke wijze ook aan den vijand verleend, rekenschap te vorderen. Deze bepalingen zullen onverwijld worden toegepast, opdat de landverraders hun welverdiende straf niet ontloopen, en alle goedwillenden zich volkomen veilig mogen voelen en onmiddellijk aan den slag kunnen gaan. Zoodoende zal al het waarlijk groote en goede, dat in deze jaren van druk en beproeving is ontstaan, gelegenheid verkrijgen zich te ontplooien en zijn vollen zegen over ons land en volk verspreiden.

Mij is bekend, door berichten die voor kort van verschillende zijden tot mij kwamen, hoe de moffen telkens weer op nieuw terrein u van uw vrijheid berooven, daarbij pogend u hun levensovertuiging met geweld op te dringen. Ik behoef hierop niet nader in te gaan. Gij weet het maar al te goed. Door elke nieuwe aanranding of inbreuk op uw vrijheid treedt hun zwakheid en het onvermogen hun beginselen te doen zegevieren schriller aan den dag. Als ieder andersdenkende daartoe moet worden onschadelijk gemaakt, dan is dit het sprekendste bewijs dat die begin­selen het onderspit hebben gedolven; het is de erkenning van een diep fiasco; het is, dank zij uw taaie volharding, ons het zekerste bewijs van onze overwinning, welke die met de wapenen voorafgaat.

Hoe zwaarder de druk wordt, dien de moffen u opleggen, des te ster­ker wordt de onderlinge band tusschen u. Liefderijke, onzichtbare han­den halen dien aan, want die band is een gave van God zelf. In steeds wijderen kring wordt blijkbaar die band als zoodanig gevoeld, gaan de harten in toenemende mate open voor God.

Ja, er hebben mij berichten bereikt, dat voor zeer velen, in tegenstelling tot wat vroeger maar al te vaak geschiedde, thans de bijbel opengaat als een wereld om in te verkeeren, om er uit te leven, om zich werkelijk te bergen en om zich werkelijk te wapenen. Ja, dat het geheimenis in veler leven beleefd wordt, dat in dezen donkeren tijd het Woord „geschiedt". Wij weten thans allen wat het is een volk te zijn, dat een kruis draagt. In dit besef ligt groote troost en kracht, want Christus bewijst ons, dat er geen kruis denkbaar is zonder opstanding, en ook geen op­standing zonder kruis.

Landgenooten, onze herrijzenis is begonnen. Wij bidden God, dat onze bevrijding, van waar ook ter wereld uitgaande, spoedig moge volgen.