Naar inhoud springen

Radiotoespraak Wilhelmina 7 december 1942

Uit Wikisource

Radiotoespraak Wilhelmina 6 December 1942 op Radio Oranje

Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 6 december 1942[1]
Bron
Auteursrecht Publiek domein

Het is heden een jaar geleden, dat de Japanneezen zonder voorafgaande oorlogsverklaring hun verraderlijken overval deden op onze bondgenooten. Wij hebben toen geen oogenblik geaarzeld ons onmiddellijk in den strijd te werpen en onze bondgenooten, wier zaak ook de onze is, ter hulp te snellen.

Japan had zich reeds jaren voorbereid op dezen oorlog en op de ver­overing van Nederlandsch-Indië en heeft gepoogd daarbij de gedragslijn te volgen van zijn asgenooten om het eene land na het andere aan te vallen. Dit laatste hebben wij, dank zij onze onverwijlde oorlogsverklaring, kunnen verijdelen.

Na een jaar van strijd kunnen wij getuigen, dat het getij aan het kenteren is en dat de aanvaller van toen, die zoozeer in het voordeel was, reeds thans hier en daar in de verdediging wordt gedrongen. Wel werd Nederlandsch-Indië, dat zich zoo heldhaftig verdedigd heeft, grootendeels door den vijand bezet, maar dit deel van den strijd bleek slechts een voorspel te zijn.

De Japanneezen naderen meer en meer de grenzen van hun kunnen tegen de steeds groeiende macht, die van alle zijden op hen aanvalt. China's moed en uithoudingsvermogen hebben zij niet kunnen breken, en Japan staat thans voor het keeren van den vloed van dien zelf gewilden oorlog, welke tot zijn volkomen ondergang zal leiden. Meer dan ooit gaan op dit oogenblik mijn gedachten uit naar mijn land- ­en rijksgenooten in Nederland en Nederlandsch-Indië. Na een historische verbondenheid van eeuwen, waarin het tijdperk van. koloniale verhouding reeds lang tot het verleden behoorde, stonden wij aan den vooravond van een samengaan op voet van gelijkheid, toen wij plotseling voor de huidige harde beproeving werden geplaatst. De verraderlijke overval op Nederland van 1940 was de eerste onderbre­king in het ontwikkelingsproces; de heldhaftig gevoerde strijd van Neder­landsch-Indië, gevolgd door de bezetting van het overgroote deel van het gebied in 1942, was de tweede.

Reeds in den tijd, toen Indië nog vrij was en alleen Nederland was bezet, bleek de kracht van deze verbondenheid en leefde aan beide zijden een gevoel op van sterker saamhoorigheid, dan in vredige dagen zoo snel kon zijn gegroeid. Nu echter is dit wederzijdsch begrijpen nog verdiept, doordat dezelfde strijd in vollen omvang is gevoerd en hetzelfde leed in volle zwaarte wordt ondergaan.

Zoowel in Nederland als in Nederlandsch-Indië hebben de vijanden met hun propaganda voor de zoogenaamde nieuwe orde niets onbeproefd gelaten om de geesten te verleiden en hun dwingelandij en onderdrukking met de leugens hunner toekomstbeloften te omkleeden. Maar deze leugens en dit bedrog hebben niet gebaat, want schier allen hebben het doorzien en begrepen, dat onze vijanden slechts slavernij en uitbuiting beoogen, en dat er, zoolang zij niet verdreven en verslagen zijn, van vrijheid geen sprake kan wezen.

In vroegere radio-reden kondigde ik reeds aan, dat het in mijn bedoeling ligt, na de bevrijding, de gelegenheid te scheppen om gezamenlijk te overleggen over een voor de veranderde omstandigheden passenden bouw van het Koninkrijk en zijn deelen. De daartoe bijeen te roepen rijksconferentie werd in een regeerings-verklaring van 27 Januari 1942 nader omschreven. Deze conferentie, waarin vooraanstaande vertegenwoordigers van de drie overzeesche deelen van het Koninkrijk met die van Nederland aan een ronde tafel zullen samenkomen, werd in de toen nog vrije gebieds-deelen Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao reeds voorbereid. Vooral in Nederlandsch-Indië waren daartoe uitvoerige gegevens ver­zameld, welke mij nog in December 1941 vanwege den Gouverneur-Generaal hebben bereikt.

De strijd in Nederlandsch-Indië heeft deze veelbelovende voorbereiding verstoord. Wij kunnen haar eerst weder hervatten, zoodra een ieder zijn overtuiging vrijuit zal kunnen uitspreken. Staat het dus vast, dat vernieuwing noodig is in den staatkundigen bouw van het Rijk en in dien van Nederland en de overzeesche gebieden, het zou daarom niet juist zijn en ook niet mogelijk zijn daarvan nu reeds den vorm te willen bepalen.

Ik weet, hoeveel groots en goeds in Nederland, onder den druk der bezetting, aan het groeien is; ik weet, dat zulks ook in Indië het geval is, waar de saamhoorigheid door het ondervonden leed wordt versterkt. Dit kan slechts worden uitgewerkt in vrij overleg, waarbij de beide gebiedsdeelen van elkanders denkbeelden zullen willen kennisnemen. Bovendien heeft de bevolking van Nederland en van Nederlandsch-Indië, door haar lijden en haar verzet, haar recht bevestigd om mede te beslissen over den vorm, die zal worden gegeven aan die verantwoordelijkheid van het geheele volk tegenover de wereld en van de verschillende bevol­kingsgroepen tegenover elkander en tegenover zichzelf. Door daarop nu vooruit te loopen zou dat recht worden miskend en het door bittere ervaring verworven inzicht van mijn volk worden terzijde geschoven.

Ik ben overtuigd – en de geschiedenis en de berichten uit de bezette gebieden bevestigen mij daarin - dat het Rijk na den oorlog zal kunnen worden opgebouwd op den hechten grondslag van volledige deelgenootschap, die de voltooiing zal beteekenen van hetgeen zich in het verleden reeds heeft ontwikkeld.

Ik weet, dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kun­nen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aan­vaarding en de trouw van de overgroote meerderheid der burgerij. Ik weet, dat Nederland dieper dan ooit zijn verantwoordelijkheid gevoelt voor den krachtigen groei der overzeesche gewesten, en dat de Indo­nesiërs in de lang gegroeide samenwerking den besten waarborg vin­den voor het herstel van hun vrede en geluk.

De laatste jaren hebben getoond, dat in beide volken de wil en het ver­mogen tot harmonisch en vrijwillig samengaan aanwezig zijn. Een op dien grondslag gevestigde rijkseenheid stuurt aan op de ver­wezenlijking van het doel, waarvoor de Vereenigde Naties strijden, zooals dit onder meer in het Atlantic Charter is belichaamd en waarmede wij aanstonds konden instemmen, omdat het de grondslagen bevat van onze eigen opvatting van recht en vrijheid, waarvoor wij in den loop der geschiedenis goed en bloed geofferd hebben.

Ik stel mij, voor, zonder vooruit te loopen op de adviezen der rijks-conferentie, dat zij zich richten zullen op een Rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curacao tezamen deel zullen hebben, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelf­standigheid en steunend op eigen kracht, doch met den wil elkander bij te staan, zullen behartigen. Ik meen, dat zulk een zelfstandigheid en samenwerking aan het Rijk en zijn deelen de kracht kunnen geven om hun verantwoordelijkheid naar binnen en naar buiten ten volle te dragen.

Daarbij zal voor verschil van behandeling op grond van ras of landaard geen plaats zijn, doch zullen slechts de persoonlijke bekwaamheid der burgers en de behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen den doorslag geven voor het beleid der regeering. Ook in Indië heerscht thans een verdrukker, die, in navolging van zijn verfoeilijke bondgenooten en met verwerping van beginselen, die hij zelf in het verleden heeft erkend, vreedzame burgers interneert en vrouwen en kinderen van hun levensonderhoud berooft.

Hij heeft dat mooie en vredige land ontworteld en uit zijn voegen gerukt; zijn nieuwe orde brengt slechts ellende en armoede. Maar desondanks kunnen wij getuigen, dat het hem niet gelukt is ons te bedwingen, en thans, nu een immer groeiende macht van de verbonden volken alzijds op hem aanrukt, weten wij, dat hij daarin ook niet meer slagen zal.

Nederlandsch-Indië en Nederland zullen met hun helden te land, ter zee en in de lucht, met hun wakkere en moedige koopvaarders en door hun taai en nimmer wankelend verzet in den zwaren strijd, dien zij streden, na de gemeenschappelijke overwinning hun zelfopoffering en onverschrokkenheid bekroond zien met de herwinning van vrede en geluk van land en volk in een nieuwe wereld.

Zij zullen dan onverwijld aan den slag kunnen gaan om te bouwen aan een betere en gelukkiger toekomst.

  1. San Bernardino Sun, 8 December 1942.