Roomsche Jeugd/Jaargang 3/Nummer 8/De eerste val

Uit Wikisource
‘De eerste val’ door A.M.D.G.
Afkomstig uit de Roomsche Jeugd, jrg. 3, nr. 8 (23 februari 1913), p. 89, met afb. op p. 88. Publiek domein.
[ 89 ]

De eerste val.

  Jezus gaat en bloedt en zucht;
Meelijloos is ’t groot gerucht.

Jezus gaat en zucht en bloedt,
Roode sporen laat zijn voet.

Rooddoorstreept is zijn gelaat,
Rooddoorplekt zijn wit gewaad.

Roode droppels druppen staag
Uit zijn doornenhoed omlaag.

‘t Kruishout bonst met zwaren slag
Tegen zijne slapen, ach!

Feller pijnt de doornenhoed,
Krachteloos wankelt zijn roode voet.

‘t Kruishout hobbelt over steen,
Over grop en goten heen.

Elke schok is nieuwe pijn;
Toef een weinig, Jezu-mijn!

Toeven? Toeven? Och mijn God!
Hoor dat vloeken! Hoor dien spot!

Speren stompen, geesels slaan!
Sneller, sneller moet Hij gaan!

  Maar Hij kan niet, wankelt, valt,
En de wreede stoet maakt halt.

Nieuwe woede, feller haat!
Hoe men schopt en trekt en slaat!

Geesels snerpen scherper neer,
Doffer bonzen spies en speer.

Maar geen rilling, die verraadt,
Dat mijn Jezus’ Hart nog slaat.

Roerloos ligt Hij daar en bloedt;
Ongeduldig wacht de stoet.

Beulen rukken aan haar en baard,
Slaan met geesels, lans en zwaard,

Schoppen tegen zij en voet,
Maar mijn Jezus ligt en bloedt;

Tot genoeg Hij heeft gerust,
Opstaat en zijn kruishout kust;

Opstaat en weer verder treedt,
Grooter smaad en grooter leed,

Grooter schand nog te gemoet,
Al voor ons! o Jezu-goed!

A. M. D. G.


[ 88 ]
 
VAL VAN JEZUS ONDER HET KRUIS.
A. en P. Windhausen. O. L. Vrouwekerk, Utrecht.