Rotsgalmen/Hartsgevoel
Uiterlijk
← Aan mijn zoon, ter Verjaring | Rotsgalmen (1854) door Willem Bilderdijk | Berusting → |
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants. |
Hartsgevoel.
— Virtuis avitae
Non oblitus ago. —
Non oblitus ago. —
’k Zwief balling op uw spoor, ô onverwrikbre Vaderen,
Wier adem, moed, en trouw, nog ombruischt door mijne aderen
Als toen Toledoos ban u uitschudde en verdreef,
En de eer slechts van uw stam uw Nakroost overbleef:
Of, toen de tuimelgeest en Kerk en volk beroerde,
Maar ’t rein Genadewoord niet op uw lippen snoerde,
En de echte Christenmoed op ’t recht der waarheid fier,
De Barnevelts braveerde en ’t muitend volksgetier:
Of, toen ge in later tijd voor Nassau durfdet lijden,
En d’ onverzoenbren wrok van ’t eedgespan bestrijden,
Dat in zijn dartlen trots en vrije Kerk en Staat
Aan Frankrijk leevren ging uit laffen Vorstenhaat:
Of eindlijk, toen ge op nieuw in ’t woên der Staatsgevaren,
Gedrukt en aangebast door Aartsgeweldenaren,
Aan Frizoos zijde stond, en ongeschokt van ziel
Den donder blikkren zaagt die om u henen viel.
Ja, ’k heb als gy, voor ’t recht van Vorst en God gestreden,
[ 53 ]Verdrukking doorgestaan, gebrek en smaad geleden.
’k Ben afgeleefd; maar ’k blijf (verleene ’t my die God!)
U waardig; ’k buig noch buk voor ’t oproerstokend rot!
’k Heb niets gemeens met u, Verleiders, Onrustzaaiers:
Die Gode in ’t aanzicht vliegt, vermomde Vrijheidkraaier:
Dient d’ Afgod wien gy rookt, stoot Throon en Outer om;
De Christen leeft en sterft zijns Heilands eigendom.
Wier adem, moed, en trouw, nog ombruischt door mijne aderen
Als toen Toledoos ban u uitschudde en verdreef,
En de eer slechts van uw stam uw Nakroost overbleef:
Of, toen de tuimelgeest en Kerk en volk beroerde,
Maar ’t rein Genadewoord niet op uw lippen snoerde,
En de echte Christenmoed op ’t recht der waarheid fier,
De Barnevelts braveerde en ’t muitend volksgetier:
Of, toen ge in later tijd voor Nassau durfdet lijden,
En d’ onverzoenbren wrok van ’t eedgespan bestrijden,
Dat in zijn dartlen trots en vrije Kerk en Staat
Aan Frankrijk leevren ging uit laffen Vorstenhaat:
Of eindlijk, toen ge op nieuw in ’t woên der Staatsgevaren,
Gedrukt en aangebast door Aartsgeweldenaren,
Aan Frizoos zijde stond, en ongeschokt van ziel
Den donder blikkren zaagt die om u henen viel.
Ja, ’k heb als gy, voor ’t recht van Vorst en God gestreden,
[ 53 ]Verdrukking doorgestaan, gebrek en smaad geleden.
’k Ben afgeleefd; maar ’k blijf (verleene ’t my die God!)
U waardig; ’k buig noch buk voor ’t oproerstokend rot!
’k Heb niets gemeens met u, Verleiders, Onrustzaaiers:
Die Gode in ’t aanzicht vliegt, vermomde Vrijheidkraaier:
Dient d’ Afgod wien gy rookt, stoot Throon en Outer om;
De Christen leeft en sterft zijns Heilands eigendom.
1823.