Naar inhoud springen

Rotterdamsch Nieuwsblad/Jaargang 45/Nummer 13738/Wat is Dada!

Uit Wikisource
Wat is Dada!
Auteur(s) Anoniem
Datum Donderdag 11 januari 1923
Titel Kunstnieuws. Wat is Dada!
Krant Rotterdamsch Nieuwsblad
Jg, nr 45, 13738
Editie, pg [Dag], vierde blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Kunstnieuws.

Wat is Dada!

      Een onzer medewerkers schrijft:
      „Dada is tegen de toekomst, Dada is dood, Dada is idioot, leve Dada!”
      Aldus de Fransche opper-dada, Tristan Tzara.
      Maar de Dadaïsten zijn om den drommel geen idioten, dat heeft Kurt Schwitters gisteravond in den Haagschen Kunstkring bewezen; hij heeft het keurige publiek totaal verdadaad, zoodat de deftige, maar kille zaal op ’t Binnenhof steeds meer op de koffiekamer van een allervroolijkst dolhuis ging lijken.
      Wat is Dada? Ook Theo Van Doesburgh heeft het in een lange inleiding niet verteld, maar hij droeg een zwart overhemd met een witte das, wat voldoende verklaring is. Het mysterie Dada is niet intellectueel bevattelijk te maken, dat verlangt Dada ook niet. Dada wijst elk logisch verband onverbiddelijk van de hand. „Een goed Hagenaar hoest altijd met de hand voor den mond”.
      Zegt dit droog, in zoo’n deftig, in afwachting verkeerend, milieu en ge hebt een lachsucces van den eersten rang.
      Dada schept geen kunstwerk – aldus Van Doesburgh, die geen Dadaïst is en er niets van snapt en daarom gebruikt werd om er een half uur over te redeneeren. Dada is negatie en de Dadaïst is de vrijste mensch op de wereld, omdat hij weet, dat de menschen slechts één behoefte kennen: namelijk elkaar op te vreten!
      De rest rust op reclame en suggestie.
      Als positieve waarde erkent Dada het karakter, d.w.z., dat men zonder valsche voorwendsels leeft en handelt.
      Zoo sprak Theo Van Doesburgh, die er inderdaad zoo weinig van begreep, dat hij zijn vrouw den bruidsmarsch van een krokodil, den treurmarsch van een vogel en den militairen marsch van een mier op de piano liet voordragen onder het gejoel en lawaai van het inmiddels door Kurt Schwitters met de „raddadistenmachine” bewerkte publiek.
      Die machine – zegt ie zelf – is door eigenaardige samenstelling van raderen, assen en walsen met kadavers, salpeterzuur en afval zoo samengesteld, dat je er met je volle verstand ingaat en er volkomen zonder verstand uitkomt.
      Dat heeft groote voordeelen – meent alweer Kurt Schwitters – en als je er het geld voor offert zal je er geen berouw van hebben. Je kunt trouwens na de kuur nergens meer berouw van hebben.
      Nu, berouw van den Dada-avond zal niemand gehad hebben, die er bij was; de voorstelling eindigde in een lachstuip van het heele publiek.
      De dichter Heijting probeerde te „bedanken”, nadat hij al telkens was weggelachen. Hij bedankte – zei hij – dadaïstisch en stamelde zooiets als:
      – Dom, domdomdom, meerdandom, dom. Vermoedelijk een ode op zichzelf, want meer dan dom is iedereen die Dada voor ernst neemt.
      „„Nieder mit dem Seriosismus” heeft de jongste Duitsche kunst al geroepen voor Dada in alle werldhoeken het hoofd op stak.
      Dada was gisteravond een persiflage op de heele tooneelkunst: als je je kunt dood lachen om niets en voor niets. Waarom dan heel dat dure apparaat dat thans comedie heet?
      Kurt Schwitfers, die schilderijen ineen plakt uit kranten-knipsels, eischt gelijke rechten voor elk materiaal, en hij bewees, ondanks den onzinnigen schijn – dat een kunstenaar als hij door de verborgen kracht der rythmen uit rommel kunst kan maken, want van zijn kant was de avond een kunstwerk van beteekenis. Laat men het maar eens met Dada probeeren.

      Uit de verslagen in de ochtendbladen blijkt, dat deze Dada-avond een gezellige pan is geweest.
      Sinds 1880, vertelde de heer Van Doesburgh in zijn inleiding, is ons land voor iedere levens-uiting hermetisch gesloten. Daarin zal Dada verandering brengen. Het is de uitgesproken vijand van de club-fauteuil-bourgeois, van den Hottentot, van den Konijnenfokker. Theoretisch is niet te beantwoorden wat Dada is. Het laat zich slechts in spontane handelingen verklaren.
      De spr. pauzeert, even en achter in de zaal staat plotseling een heer op – die Kurt Schwitters blijkt te zijn – die de verhandeling spontaan verduidelijkt door het uitbrullen van de gekste geluiden, als: oeoeoeoe, rrrr, hiii, feisfets, tantantan, ééé (daverend applaus en onbedaarlijke vroolijkheid).
      De Dadaïst neemt geen enkele verantwoording voor onze cultuur op zich, zei de heer v. Doesburgh (vroolijkheid). Hij weet precies hoe men geest fabriceert. Dada is het phenomeen der phenomenen, het heeft geen vaderland en nationaliteit en is tegelijkertijd overal geboren. Het is ontstaan als verzet tegen den geheelen denkaard en den pharmaceutischen levensaard.
      Dadaïst kan men niet worden, doch slechts zijn.
      Dada is een vogel op vier pooten, een ladder zonder sporten en een quadraat zonder hoeken.
      Dada voert den strijd tegen het vuil, tegen den franjedrek dezer maatschappij en daarbij onderscheidt hij zich van ’t impressionisme, dat zich bij dat vuil aanpast. Het is niets – niets – niets! Weet u nu wat Dada is? (Langdurig applaus).
      De heer Kurt Schwitters staat opnieuw achter in de zaal op en laat zijn rrrrr’s en oe-geluiden de zaal indaveren. Vreugde).
      In de pauze bleek het auditorium de Dadaïstische geluiden reeds zoo goed te hebben aangeleerd, dat men niet anders hoorde dan deze kattenmuziek.
      Na de pauze werd een gedicht van I. K. Bonset voorgelezen, dat aantoont dat de natuur slechts een kreng is.
      Dadelijk daarop begon de heer Schwitters weer te blaffen, te blazen en te kermen en eindigde weer met èèèèèèè!
      Maar het tumult bereikt eerst zijn hoogte punt, als Schwitters luide 25, 26, 27! roept. „Mijn”, brult iemand. Er wordt lustig hooger geboden. Niets wordt echter toegewezen.
      Onbedaarlijk applaus. Slot. Het lawaai wil maar niet eindigen. Tevergeefs roept de heer Heyting: Moet er bedankt worden of niet?
      Als de zaal doodstil is van vermoeidheid, maakt Schwitters gebruik van de gelegenheid om bliksemsnel een hoonend stuk uit het tijdschrift Mekano voor te lezen.
      De heer Heyting verklaart dan in stijl te willen bedanken. Hij zegt een Dadaïstische ode, aldus luidende: Dom, domdomdomdom, domderedom, domderedom, heel dom, heel dom, meerdandom, meerdandom, DOM, waarop de dame dadelijk inviel met een lollige rag-time.
      Toen was het uit.