Naar inhoud springen

Rotterdamsche Courant/1825/Nummer 144/’s Gravenhage den 29 November

Uit Wikisource
‘’s Gravenhage den 29 November’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Rotterdamsche Courant, donderdag 1 december 1825, [p. 1-2]. Publiek domein.
[ 1 ]

’s GRAVENHAGE den 29 November.

Den 20ſten dezer heeft Z. M. een beſluit genomen, houdende bepalingen wegens de declaratien van ſalarisſen en verſchotten der Procureurs en Deurwaarders; wordende bij hetzelve hoofdzakelijk bepaald, dat, ingeval van inbeſlagneming of geregtelijke verkooping van roerende goederen, de Procureurs of Deurwaarders gehouden zullen zijn, de declaratien van hunne ſalarisſen en verſchotten, zoo voor het inbeſlagnemen en den verkoop zelven, als voor de werkzaamheden, welke daaraan zijn voorafgegaan, ook dan wanneer de belanghebbende partijen daartoe geene aanvraag mogten doen, door den regter te moeten doen taxeren, alvorens de voldoening daarvan te mogen vorderen of ontvangen.
— Bij beſluit van Zijne Majeſteit, van den 15 November 1825, worden maatregelen tot inſtandhouding en opbeuring der kust-visſcherij, in de provincie Holland, vastgeſteld en onder anderen bepaald, dat aan de reeders voor elke ſchuit, met welke, van den vijftienden November tot den veertienden Februarij, onafgebroken de beug- of hoekwant visſcherij, overeenkomſtig de navolgende bepalingen, wordt uitgeoefend, eene premie van twee honderd vijftig guldens worden toegelegd, betaalbaar uit het fonds tot aanmoediging der nationale nijverheid. Welke bepaling reeds toepasſelijk is op de ſchuiten, die in het tegenwoordig najaar aan de gemelde visſcherij deelnemen en dezelve behoorlijk zullen uitoefenen.
Te rekenen van den eerſten December dezes jaars 1825 af en vervolgens zal het aan iegelijk uit de beide gedeelten der provincie Holland verboden zijn, om de visſcherij langs de kusten van dit Rijk uitteoefenen met ſchrob- of andere netten, waarvan de kleinſte mazen der kuilen naauwer mogten zijn gebreid, dan op een ſpaan van drie nederlandſche duimen en negen ſtrepen breed.
Het zal echter geoorloofd zijn om van 15 Junij tot 15 October ook te mogen visſchen, doch alleen in de buitenzee met kuilen, waarvan de mazen gebreid zijn op een ſpaan ter breedte van drie nederlandſche duimen.
De kuilen der netten zullen eene lengte moeten hebben van ten minſte drie nederlandſche ellen en twee palmen en eene wijdte van niet minder dan honderd ſcholen of mazen[.]
De netten, waarvan de kuilen worden gehecht, zullen eene uitgevademde lengte moeten hebben van ten hoogſte twaalf nederlandſche ellen en zes palmen, en eene wijdte naar evenredigheid der lengte en der vaartuigen, waarin dezelve worden gehruikt.
De keurſpanen zullen moeten zijn van goed geel koper en op dezelve de duimen en ſtrepen aan de eene en het plaatſelijke wapen aan de andere zijde in de breedte ingeſneden; dezelve zullen aan den ijk onderworpen zijn.
Van den vijftienden November tot en met den veertienden Februarij zal het ten ſtrengſte verboden zijn, om met eenig ſchrob- of ſoortgelijk want te visſchen (het vangen van garnalen met de faijen alleen uitgezonderd); en zal mitsdien het gemelde want niet mogen worden gebezigd of zich in de ſchuiten bevinden.
Het zal, gedurende dien tijd, ſlechts geoorloofd zijn met de beug- of het hoekwant te visſchen.
Tot het vangen van haring (ook den zoogenaamden panharing), voor zoo veel zulks tot de kust-visſcherij behoort, zullen geene andere dan ſchakelnetten en geenszins eenige ſchrobnetten of vischwant met kuilen of zakken worden gebezigd.
De overtreders der vorenſtaande verbods-bepalingen zullen telken reize verbeuren eene boete van ten minſte vijftig en ten hoogſte honderd guldens, en daarenboven, naar gelang der omſtandigheden, of bij herhaling van overtreding, met eene gevangenis van zeven tot veertien dagen geſtraft worden.
Op alle plaatſen in de provincie Holland, waar eenige visſcherij wordt uitgeoefend, zullen, door den belanghebbenden provincialen gouverneur, op voordragt der plaatſelijke beſturen, worden aangeſteld keurmeesters van het want en al wat daartoe betrekking heeft.
De keurmeesters zullen geene reeders of visſchers mogen [ 2 ]zijn, noch ook bij de reederij of visſcherij eenig belang mogen hebben, maar, zoo veel mogelijk, beſtaan uit lieden, die onpartijdig, onafhankelijk en geſchikt zijn, om bij alle gelegenheden de ſchuiten te naderen en te beklimmen.
De thans beſtaande keurmeesters zullen bij voorkeur daartoe worden voorgedragen, mits de noodige vereischten bezittende.
De provinciale-ſtaten van Holland zullen de inſtructien voor de keurmeesters en voorts zoodanige reglementaire bepalingen, mitsgaders boeten en ſtraffen op de overtreding derzelve vastſtellen, als ter rigtige uitvoering van dit beſluit zullen noodig geoordeeld worden; dezelve zullen langs de geheele kust, van beide gedeelten der provincie, eenvormig moeten zijn.