Naar inhoud springen

Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga/Een groot spoorweg-aannemer/1

Uit Wikisource
Een groot spoorweg-aannemer [1]
Auteur(s) [R.v.E.]
Datum Zaterdag 21 februari 1874
Titel Een groot spoorweg-aannemer
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 9, 8, [1-3]
Brontaal Nederlands
Bron [1], [2]
Auteursrecht Publiek domein

[1]
[...]


EEN GROOT SPOORWEG-AANNEMER.


Life and Labours of M. Brassey. 1805–1870. By Sir Arthur Helps. Fourth Edition. – 1 vol. in 8o. London, 1873.


      Gelijk de schoolmeesters, heeft men de aannemers een tijdlang gekleinacht. Zij schenen tot eene lagere orde van wezens te behooren dan de ingenieurs, zelfs lager dan de Rakkers. De ingenieurs daarentegen bezaten een prestige, gelijk de dominé’s, de professors, de generaals en de hoofden van handelshuizen, die allen doorgingen voor buitengewoon knappe mannen. Sedert den aanleg van spoorwegen hebben de aannemers zich echter door practische bekwaamheid weten te verheffen. Onder de uitstekendsten hunner behoort de Engelschman Thomas Brassey, wiens levensschets voorkomt in het jongste Decembernommer der Bibliothèque Universelle, een opstel, dat ik vertalen wil, ook voor hen, die nog doortrokken zijn van den zuurdeesem van het oude, aristocratische vooroordeel.
      Een der mannen, die het meest er toe hebben bijgedragen om een gedeelte van den aardbol te overdekken met een met van ijzeren banen, is Thomas Brassey, vóór drie jaren in Engeland gestorven, een aanzienlijk vermogen achterlatende, en dien men den Vorst der aannemers zou kunnen noemen. Zijn leven is beschreven geworden door een edelman van grooten naam, Sir Arthur Helps, schrijver van verscheidene uitmuntende, wijsgeerige volksboeken en van de levens van vele beroemde mannen. Sir Arthur Helps neemt eene hooge stelling is onder de Britsche ambtenaren, en hij schijnt ten volle het vertrouwen van de Koningin Victoria te bezitten, die hem had uitgekozen om met een anderen vertrouweling hare »Herinneringen” aan Prins Albert uit te geven. Men zal zich dus niet verwonderen, dat het boekdeel, door hem aan den heer Brassey gewijd, grooten opgang gemaakt heeft. Vier uitgaven hebben elkander in korten tijd opgevolgd. Om de bouwstoffen voor zijn boek te verzamelen, heeft de schrijver een groot aantal beambten van den heer Brassey ondervraagd, en zoo bij de verkregene inlichtingen gegroepeerd heeft in een vorm, geheel anders dan dien een Fransch schrijver zou hebben gekozen, zoo de samenstelling en de indruk van de denkbeelden er soms onder lijden, heeft men het voordeel eene menigte bijzonderheden te kennen, die vermoedelijk zouden verdwenen zijn in een meer gekuischten vorm. Wij willen beproeven het belang aan te toonen, dat een leven van een man als Brassey heeft.
      Thomas Brassey behoorde tot eene dier familiën van kleine grondeigenaren, die aan Engeland tal van uitstekende mannen hebben geleverd. Zijn onderricht schijnt niet zeer ontwikkeld te zijn geweest. Op zestienjarige leeftijd verliet hij de school, en trad dadelijk in de practijk als leerling van een landmeter. Daar werd hij gebruikt bij den aanleg van een der schoonste wegen in Engeland. Het was een vlijtige, lieve, schandere knaap, die dan ook spoedig het hart van zijn meester stal, die hem een aandeel in zijne onderneming aanbood, wat dadelijk werd aangenomen, en die hem aan het hoofd zijner zaken plaatste. Hij inzonderheid beheerde de eigendommen, waarop de, nu gewichtige, stad Birkenhead is gesticht geworden, en hij deed er eene voor zijne volgende loopbaan kostelijke ondervinding op.
      Na acht jaren van dezen arbeid ontmoette hij toevallig den grooten ingenieur George Stephenson, die aan zijn leven eene nieuwe richting gaf.
      Deze had natuurlijke steenen noodig voor den viaduct van Sankey, in de lijn Manchester–Liverpool, de eerste, die gebouwd is geworden voor het vervoer van reizigers. De heer Brassey bezat eene steengroef, en dit bracht hen met elkander in aanraking. Zij gingen er te zamen heen om den steen te onderzoeken; er werd eene overeenkomst gesloten, en Stephenson, die behagen schepte in zijn jongen compagnon, bewoog hem zich in spoorweg-ondernemingen te steken. Op raad van den ingenieur schreef hij dadelijk in voor den bouw van een viaduct, dien hij niet kreeg. Zonder zich te laten ontmoedigen, bood hij zich aan voor den bouw van een anderen viaduct en voor den aanleg eener uitgestrektheid van tien Eng. mijlen baan. Hij verkreeg dit contract, en was toen negen en twintig jaren oud. Hoe gering de onderneming ook was, ging zij zijne persoonlijke middelen te boven en zou onmogelijk voor hem geweest zijn zonder de mildheid van een bankiershuis, dat hem het voor zijne onderneming noodige krediet opende. Hij vergat het nooit.
      Gelijk men gezien heeft, was de aanleg van spoorwegen toen in zijne geboorte. Alles viel te scheppen en te regelen. Men had noch werklieden noch bazen, die in dezen arbeid geoefend waren, noch die snelle en spaarzame wijzen van werken, zonder welke de ontwikkeling van de nieuwe banen zeer zoude zijn belemmerd geworden, en men kende de manier nog niet een groot aantal werklieden te gelijk op het bouwterrein te brengen, hen te besturen en in hunne behoefte te voorzien bij hunne verplaatsingen van het eene punt der lijn naar het andere. Het stelsel der onder-aannemers, dat zoo groote diensten heeft bewezen en een enkel man in staat stelt zich met uitgestrekte werken te belasten, zonder er door te worden overstelpt, bestond nog niet. Om eene overeenkomst uit te voeren, was veel verstand, werkzaamheid en geestkracht noodig. Brassey slaagde volkomen, en krachtig gesteund door den ingenieur Locke, die hem aan den arbeid gezien had, nam hij nieuwe, aanzienlijker werken aan, en voltooide ze niet minder gelukkig.
      Van dien oogenblik werden de ondernemingen, den heer Brassey toevertrouwd, steeds talrijker en grooter. Gelukkig, dat hij van klein af begonnen was en altijd zelf hard meegewerkt had. Hij had zich aldus meester gemaakt van al de bijzonderheden eener onderneming, van al hare moeilijkheden; hij had een korps bekwame arbeiders gevormd en georganiseerd, nieuwe middelen gevonden om het werk snel en goed uit te voeren, zoodat hij voortaan een groot deen van zijn arbeid door beambten kon doen verrichten. De spoorwegnijverheid was geschapen; het kwam er slechts op aan ze te ontwikkelen.
      Zoo de heer Brassey zich spoedig boven zijne meeste mededingers verhief, lag dit aan natuurlijke en verworven vermogens, die in elke andere loopbaan zijn opgang zouden verzekerd hebben. Het eerste was de vastberadenheid, waarmede hij alle hem toevertrouwde werken zoo goed mogelijk volbracht en zijne verbintenissen gestand deed, het mocht kosten wat het wilde, zelfs in zijn nadeel. Bij het aannemen van een spoorweg vallen er zooveel onderdeelen te berekenen, dat men zich licht vergissen kan. Onder het werken stuit men op zwarigheden, die niets in het uitwendig voorkomen van het terrein had doen vooruitzien, en die de kosten van den arbeid ten eenemale wijzigen.
      Daarna komt het hoofdstuk ongelukken: viaducten, die instorten; tunnels, die invallen; ophoogingen, die weggevaagd worden door een plotselingen was van water, vóórdat zij zich gezet hebben, en vele andere verliezen, onmogelijk in rekening te brengen bij eene inschrijving. Bij zijne eerste schreden op de loopbaan nam de heer Brassey al die risico’s voor zich. Als hem een ongeluk overkwam of de zaak niet meeliep, vond hij daarin aanleiding, niet om op de onderschreven en nadeelig uitgevallen voorwaarden terug te komen, maar om in geestkracht te verdubbelen, teneinde zijn woord na te komen en binnen den gevorderden tijd klaar te zijn. Langzamerhand werd zijn naam gevestigd. Men wist, dat men op hem kon rekenen, dat het niet noodig was zijn arbeid van nabij na te gaan, en niet alleen hadden de ingenieurs en maatschappijen hem gaarne tot aannemer, maar al zijne aanrakingen met hen werden er gemakkelijker en aangenamer door. Zijn tijd ging nooit verloren met ijdele dingen. Zelfs, als er geschillen ontstonden bij de afkeuring, gaf hij liever zijne rechtsn op dan een proces te beginnen. Met zulke gedragsregelen kan het niet verwonderen, dat zijne zaken zich snel hebben uitgebreid.
      Hoe gezien hij echter was, zou hij er niet in geslaagd zijn aan vele ondernemingen, dikwijls ver van elkander verwijderd, het hoofd te bieden, zoo hij niet eene gaaf had bezeten, die beter dan elke andere de geschiktheid tot besturen kenmerkt: die van zijne beambten goed te kiezen, hen ieder te plaatsen, waar zij het nuttigst waren, en hen met ijver en liefde voor de zaak te bezielen. De heer Brassey stelde eerst zijn menschen op de proef; als hij hen aan den arbeid gezien had, plaatste hij hen, zoo hij hen bekwaam achtte, in eene verantwoordelijke stelling en liet hen bijna geheel over aan hunne eigen zelfwerkzaamheid en aan hunne eigen hulpmiddelen. Het vertrouwen, dat hij daardoor toonde in hen te stellen, is nooit bedrogen geworden, wellicht omdat het openhartig werd geschonken, zonder eenige beperking. Hij hield zich nooit onledig met de bijzonderheden, maar alleen met de algemeene uitkomsten, en zijne beambten, die inderdaad ieder op zijn werk de meesters waren, gaven zich veel moeite om zijn vertrouwen te rechtvaardigen en wisten bij gelegenheid veel op zich te nemen om moeilijkheden, welke zich opdeden, af te wenden. Zij hadden er bovendien belang bij. Hun lastgever had tot stelsel hun kleine tracementen uit te keeren, maar hen te doen deelen in de winst der onderneming, die hun was toevertrouwd. Bovendien was eene goed ten einde gebrachte zaak een sport om gewichtiger zaken te krijgen.
      Wat hen ook aan hem hechtte, was de weerzin, die hij had om te laken, en zij gevoelden het.
      Als hij zijne beambten te berispen had, deed hij het altijd met eene zachtheid en kieschheid, die hen veel meer troffen dan toorn, en welverre


[2]


van hen te ontmoedigen, deelde hij hun eene ver dubbeling van ijver mede.
      Was er een ongeluk op eene zijner werkplaatsen voorgevallen, dan was hij het, die zijne dienaren troostte en hun toonde, dat het hier niet zaak was zich te bedroeven, maar zonder tijdverlies zijne geestkracht te toonen in herstel van de ramp. Nooit liet hij zich in de war brengen; bedeeld met eene merkwaardige gelijkheid van humeur, kalmte en koelbloedigheid, was hij altijd klaar, wat ook mocht gebeuren. Dit was het ook, wat hem in staat stelde zonder eenige zwakheid den zwaren last van verantwoordelijkheid van allerlei aard te torsen, dien zijne talrijke ondernemingen hem ten laatste op de schouders hadden gelegd. Niet zelden rezen er geschillen tusschen zijne beambten en de ingenieurs der maatschappijen over de beste wijze om dezen of dien arbeid te verrichten. In zulke gevallen kwam hij onverwacht op het werk, gaf noch den een noch den ander gelijk, maar riep de werklieden in eene raadsvergadering bijeen, en vroeg hun, in tegenwoordigheid van de twee oneenige partijen, hun gevoelen. Bijna altijd hadden deze menschen, die de uitvoerders van het werk moesten zijn, een helder, practisch en verstandig denkbeeld van wat er te doen viel, en hunne wenken waren voldoende, om het geschil te beslissen zonder iemand te vernederen.
      Toen de heer Brassey de loopbaan van aannemer insloeg, waren daarvoor zekere moed en zekere helderziendheid noodig. De spoorwegen hadden nog geen dienst gedaan, en de bedenkingen, die men er tegen opwierp, zelfs in het Engelsche Parlement, doen nu een weinig lachen. »Hoe zouden treinen ooit hellingen kunnen bestijgen? Hoe hen bij het afdalen tegen te houden? Wat zou er gebeuren, zoo zich eene koe op de baan bevond?” De tunnels schrikten af, en men kon zich niet voorstellen, dat reizigers hun leven zouden wagen met dit nieuwe middel van verplaatsing. Het was iets in de toekomst te zien en te begrijpen, dat daarin eene nieuwe nijverheid lag, welke dienaren zoude noodig hebben, gemeenzaam met hun bedrijf, en alzoo aannemers, beschikkende over reeds gevormde werklieden. Want de aannemers zijn geboren uit de spoorwegen. Door hen is bij den bouw de onderverdeeling ingevoerd geworden, die reeds in andere nijverheidstakken was aangenomen. De maatschappijen hadden er, vooral in ’t begin, groot belang bij à forfait te onderhandelen met een enkelen aannemer, of ten minste met een klein getal aannemers. Deze begrepen, op hun beurt, al zeer spoedig, dat zij zich zouden kunnen ontlasten door een gedeelte van hunne werken toe te vertrouwen aan onder-aannemers, een stelsel, dat het voordeel had de verantwoordelijke en belanghebbende agenten te vermeerderen, »patroons” te scheppen in de plaats van beambten, en dat zich meer en meer ontwikkeld heeft, omdat het eene geheele »hierarchie” van onder-aannemingen ten gevolge heeft gehad, daar zelfs de werklieden er toe gekomen zijn zich, onder de leiding van een hunner, te associeeren om onderscheidene werken à forfait uit te voeren.
      Men kwam er evenwel niet zonder rond te tasten. In de eerste tijden moest de aannemer, hetzij dat de onder-aannemers niet de noodige kapitalen hadden, hetzij dat zij ze niet wilden wagen in aankoop van materiëel, zonder te weten, of zij het zouden kunnen gebruiken, als de aanneming was afgeloopen, – hun alles bezorgen: gereedschap, kruiwagens, waggons, dienst-rails, ja zelfs paarden. De heer Brassay had zelfs toen eene wijze van onderhandelen, die slechts mogelijk was aan een man, niet alleen ruiterlijk in zijne handelingen, maar ook als zoodanig bekend en onbeperkt vertrouwen inboezemend. Hij sloot eigenlijk geen contracten. Hij wees zijnen onder-aannemers een perceel aan en zeide hun: »Ik zal u zoo veel geven; wilt gij er u mede belasten?” Bijna altijd namen zij aan en togen aan het werk. Maar die bereidwilligheid liet zich verklaren door de overtuiging, die zij allen hadden, dat, zoo het werk moeilijker bleek te zijn dan het scheen, gelijk dikwijls gebeurde, de heer Brassey er bij de laatste uitbetaling rekening van zou houden. Zij verloren dus den moed niet, zetten hunnen arbeid voort, wachtten geduldig af, dat hun »patroon” de lijn kwam bezoeken, en zij behoefden zelfs gewoonlijk geene klacht te uiten; met een enkelen blik zag hij den staat van zaken.
      – »Dat is al een heel leelijk perceel,” zei hij dan.
      – Ja, het is harder dan ik dacht, te oordeelen naar de aangebodene som”.
      De heer Brassey bleef dan staan, liet hen, die hem begeleidden, vooruit gaan en het volgende onderhoud had plaats:
      – »Hoeveel krijgt ge voor die uitgraving?
      – Zoo veel per kubieken voet.
      – Het is duidelijk, dat gij er u voor dien prijs niet uit kunt redden. Hebt gij vermeerdering gevraagd aan den inspecteur?
      – Ja, maar ik kan er niets van gedaan krijgen.
      – Nu, ik ben blij, dat gij volhard hebt, ofschoon ge verlies lijdt. Ik zal den prijs niet veranderen; hij moet blijven zooals hij bepaald is; maar men zal u die rots tegen het dubbele van den inhoud berekenen; lijkt u dat?
      – O ja, zeker, en ik dank u hartelijk, mijnheer.
      – Goed, goed, werk voort; gij hebt wèl gedaan door te volharden, en ik zal het onthouden voor een anderen keer.”
      Deze onder-aannemers hadden overeenkomsten, afwisselende van zestig duizend tot driehonderd duizend gulden; zij bezigden er van honderd tot driehonderd menschen voor, maar de kleine perceelen waren talrijker dan de groote. De heer Brassey droeg er groote zorg voor ieder de soort van werk geven, waarvoor hij bijzonder geschikt was; de aardewerken aan hen, die daarin geoefend waren en de metselwerken eveneens; aan ieder volgens zijne specialiteit.
      Over het algemeen bevorderde hij zooveel mogelijk de coöperatie, dat is te zeggen, hij zag gaarne dat zijne onder-aannemers zooveel mogelijk hunne luî belang deden hebben bij het slagen van hunne onderneming, en hij zelf deed het ten aanzien van hunne beambten. Daarin heeft wellicht de hoofdoorzaak van zijn geluk gelegen; hij werd altijd goed bediend en kon zijne menschen al hunne hulpmiddelen laten ten toon spreiden.
      De spoorwegen hadden reeds een vrij groote ontwikkeling in Engeland verkregen, zonder dat men op het vasteland iets anders had aangelegd dan korte pijlers. In Frankrijk wenschte men aan de beweging deel te nemen, maar aan alle zijden was de schroomvalligheid groot. Het Gouvernement durfde er zich niet mede belasten, en de groote ondernemingen door maatschappijen zouden geen publiek gevonden hebben om ze te schragen. Men twijfelde aan het afwerpen van winst door de aan te leggen lijnen. Eindelijk, na veel weifeling, besloot het Gouvernement een rentewaarborg te verleenen aan de aandeelhouders, die den bouw van de nieuwe banen zouden ondernemen. Zelfs onder die voorwaarden was de medewerking van Engelsche kapitalen noodig om aan de zaak een begin van uitvoering te geven. De eerste maatschappij, die als baanbreekster durde optreden, was die van den weg Parijs–Rouaan, dat is van de lijn in de richting van het Kanaal, en hare ontwerpers stelden zich in betrekking met de maatschappij van de lijn Londen–Southampton, door haar te verzoeken deel te nemen aan de zaak. Zij nam het aan, maar stelde als voorwaarde, dat zij den hoofdingenieur mocht kiezen.
      De heer Locke, die in Engeland een grooten naam verworven had, werd dientengevolge benoemd. Bij vergelijking van de prijzen van den handen-arbeid in de twee landen, had men zich verbeeld, dat Frankrijk op dit punt groote voordeelen zou aanbieden. Zoodra men de werken uitbesteed had, verdween de begoocheling. Het gebrek aan kapitalen en aan ondervinding, de algemeene schroomvalligheid in zaken, de zeer beperkte tijdsruimte bewogen de Fransche aannemers zulke voorwaarden te stellen, dat de heer Locke de toevlucht moest nemen tot zijne landgenooten. Twee aannemers deden zich op, de heer Brassey en de heer Mackenzie. Zij besloten zich met elkander te associeeren en schreven in voor bijna geheel de onderneming. Dit moest den Franschen niet aangenaam zijn, maar was hun van groot nut.
      Immers, de aannemers kwamen met hunne verkregene ondervinding, hunne organisatie, hunne reeds gevormde beambten, en zij gaven hunnen mededingers eene practische les, die niet verloren ging. Men had toen in Frankrijk nog in het geheel geen denkbeeld van het arbeidsvermogen, dat een wèlgevoed werkman kan ontwikkelen, noch van de snelle middelen om het werk af te doen, die de ervaring den Engelschen arbeiders had doen vinden. Men nam dan ook tot hen zijne toevlucht voor alle werken, die lichaamskracht, geestkracht, snellen blik en overleg vorderden. Zij wekten in den omvang algemeene bewondering op. Allengskens leerden de Fransche werklieden, wien het niet aan schranderheid en zelfvertrouwen ontbrak, beter te werken en zich te voeden, en trapsgewijze slaagden zij er in althans een gedeelte hunner mededingers te vervangen.
      De noodzakelijkheid in een vreemd land niet alleen een staf van beambten, maar ook duizenden arbeiders mede te brengen, moest de zwarigheden der onderneming aanmerkelijk vergrooten. De zeer beperkte tijdsruimte, die gegund was, vereischte ook eene groote ontwikkeling van geestkracht. Gelukkig voor den aannemer, dat hij eene keur van mannen bij zich had en dat zijn wèl gevestigde naam hem gemakkelijk deed vinden, wat hij miste. Alles viel te organiseeren om te voorzien in de behoeften van menschen, die de taal van het land niet kenden, vooral in den geneeskundigen dienst. In den beginne was dit geen geringe zaak. Mettertijd leerden de menschen eenige woorden Fransch, en schiepen eene soort van internationaal jargon of gebrabbel, eene nieuwe, vrij arme taal, die geene lange gesprekken gedoogde, maar met behulp waarvan zij er toe geraakten, gemakkelijk met de bewoners van het land te onderhandelen en gemeenschap uit te oefenen met hunne makkers van allerlei natiën, want de werkplaatsen hielden Duitsche, Belgische, Hollandsche, Piëmonteesche, Spaansche, Poolsche arbeiders bezig, benevens de Fransche en Engelsche, en eene gemeenschappelijke taal, een mengelmoes, was noodzakelijk voor ieder. Die taal is blijven bestaan en later bij tal van spoorwegwerken gebezigd geworden.
      Na gelukkig de lijn Parijs–Rouaan voltooid te hebben, werd de heer Brassey belast met haar door te trekken tot Hávre. Deze afdeeling bracht kunstwerken in exceptioneelen getale mede. Men moest verscheidene gewichtige valleien overspannen, om op de hoogvlakte te komen en van daar naar Hávre af te dalen, wat een groote brug over de Seine noodig maakte, benevens verscheidene aanzienlijke viaducten, acht of tien tunnels, ontzettende ontgravingen en niet minder kolossale ophoogingen. Ondanks de in Frankrijk opgedane ondervinding, had de onderneming te kampen met groote moeilijkheden in het vinden van geoefende werklieden in toereikend getal, vooral voor de tunnels en metselwerken.
      Men moest hen uit Engeland aanvoeren. Korten tijd vóór de opening van de lijn had er een groot ongeluk plaats, dat beter dan iets anders Brassey’s wijze van handelen teekent.
      De viaduct van Barentin, een verbazend groot werk in baksteen, 100 voeten hoog en 1700 tot 1800 voeten lang, stortte eensklaps in. Hij was snel opgetrokken geworden, bij zeer slecht weder, met de kalk van het land, overeenkomstig het contract, wat de ramp genoegzaam verklaarde. Ofschoon ten hoogste teleurgesteld, toog de heer Brassey onmiddellijk aan het werk om het onheil te herstellen. Er was eene buitengewone ontwikkeling van geestkracht noodig, om zich die millioenen nieuwe metselsteenen en de noodige waterkalk te verschaffen en aan te voeren. Door groote inspanning werd toch de viaduct binnen minder dan zes maanden voltooid!
      De maatschappij had eene premie van 250,000 franken aangeboden, zoo de lijn eenige maanden vóór den door de overeenkomst bepaalden termijn geopend werd. Natuurlijk verbeurden de aannemers het recht daarop. Toch schonk de maatschappij ze hun, in aanmerking van de wonderbaarlijke snelheid, waarmede zij de ramp hadden goedgemaakt, maar zij hadden het overige van het verlies te dragen.
      Naar mate de ondernemingen van den heer Brassey zich uitbreidden, legden zij hem een zwaarder taak op. In eene fabriek gaat alles regelmatig. Men neemt het onmisbare getal werklieden of beambten; zoo de verkoop slap gaat, kan men werken met het oog op levendiger afzet; houdt de stilstand der zaken aan, dan vermindert men den werktijd en kan alzoo zijn personeel op de oude sterkte houden. Bij den aanleg van spoorwegen is dit niet het geval. Niets gaat regelmatig; de ondernemingen wisselen af in gewicht: zij komen niet juist op het oogenblik waarin men vrij is; men kan een personeel slechts op de been houden onder voorwaarde het altijd van werk te voorzien, en men is juist daardoor veroordeeld rusteloos het getal zijner ondernemingen uit te breiden. Dit was ook het lot van den heer Brassey, toen hij den weg Parijs-Hávre voltooid had. Trouwens niets was meer dan dit overeenkomstig zijn karakter. Hij schepte behagen in die werkzaamheid, die hem gemakkelijk was gewor-


[3]


den. Natuurlijk bezorgde zijn reeds gevestigde naam hem tal van aanbiedingen, waarvan het kleinste gedeelte aangenomen werd. Maar hij onderzocht ze allen. De eene werd zonder omslag ter zijde gelegd; de andere daarentegen, was het onderwerp van aandachtige studiën. Ziehier, hoe hij in die gevallen te werk ging. Als een ontwerp hem aangeboden werd, ging hij het vlug na. Zoo hij de zaak wilde doorzetten, gelastte hij eene zijner vertrouwde beambten ze op plaats zelve te bestudeeren. Deze beambte moest nauwkeurig inlichtingen inwinnen omtrent den geldelijken toestand, den omvang der werken, hunne geaardheid, den prijs van de bouwstoffen en van den handenarbeid, en eene benaderende begrooting opmaken. Met dit verslag kwam de heer Brassey, door vooral omtrent de moeilijke punten veel van gedachten te wisselen, door zijn practischen blik en door zijne gave van rekenen, spoedig tot een besluit.
      Hij heeft zich soms vergist, maar zelden, want hij bezat een verbazingwekkend geoefend geheugen, dat hem in staat stelde al de onderdeelen van een zaak te onthouden, zonder schriftelijke aantekeningen te maken en zonder ooit iets te verzuimen. Hij had bovendien tot beginsel nooit iets te doen, wat een ander in zijne plaats kon doen; hij won daardoor den tijd, noodig tot de voorbereidselen van nieuwe zaken zoowel als tot het bestuur van zijne talrijke ondernemingen. Allengskens hield hij ook op de verschillende werken te bezoeken, waarmede hij belast was; hij ging er slechts heen als bijzondere omstandigheden zijne tegenwoordigheid vereischten.
      Dit wil niet zeggen, dat hij minder arbeidde, maar de aard van zijn arbeid was veranderd, en het was geen kleinigheid, zooveel beambten en werklieden altijd bezig te houden, zonder ooit stilstand in de zaken te ondervinden. Hij kwam er alzoo als vanzelf toe een werkzaam deel te nemen in andere ondernemingen, die de zijne bevorderden, zooals de opening van mijnen, de oprichting van stoomvaart-lijnen, van werktuigfabrieken, het leggen van onderzeesche telegraafkabels, enz. Vrij dikwijls associëerde hij zich met andere groote ondernemers voor belangrijke werken, vooral met Sir Morton Peto, die, minder gelukkig dan hij, zich door de crisis van 1866 te gronde zag gericht en verplicht was te liquideeren. Eindelijk werd hij door de macht der dingen er toe gebracht geldelijk deel te nemen, soms voor vrij aanzienlijke sommen, als aandeelhouder of op andere wijs, in den bouw van spoorwegen buiten Engeland, die niet mogelijk zouden geweest zijn zonder dezen steun van vreemd kapitaal. Het is vooral deze zijde van Brassey’s werkzaamheid, waarover wij wenschen te spreken.


(Wordt vervolgd.)