Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga/Geschoolde en verboekte mannen

Uit Wikisource
Geschoolde en verboekte mannen
Auteur(s) R.v.E.
Datum Zondag 10 januari 1875
Titel Geschoolde en verboekte mannen
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 10, 2, [1]
Opmerkingen Francis Bacon vermeld als Baco, Thomas Hobbes als Hobbes, Isaac Newton als Newton, John Locke als Locke, William Herschel als Herschel I, Charles Tilleman Liernur als Liernur, Thomas Brassey als Brassey, John Hawkshaw als Hawkshaw, Sir John Fowler, 1st Baronet als Fowler, Ernest Goüin als Gouin, Friedrich Harkort als Harkort, Jan Blanken als Blanken, Christiaan Brunings als Brunings, Leopold Johannes Adriaan van der Kun als Van der Kun
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

GESCHOOLDE EN VERBOEKTE MANNEN.


Leer toch lezen!
MULTATULI.


      De Ingenieur P. schijnt mij niet te hebben begrepen. Ik zal zijne beoordeeling van mijn opstel op den voet volgen.
      Hij »gelooft”, dat »vrij algemeen zal worden toegestemd, dat het ONDERWIJS het best aan den Staat is toevertrouwd” enz. Wat bewijst dit? E[l]ke dwaling wordt een tijdlang vrij algemeen toegestemd. Vóór dertig jaren stemde men vrij algemeen toe, dat de Staat zware rechten moest heffen, en vóór honderd jaren, dat hij een godsdienst moest hebben. En nu?
      Zoo de fortuinen in Nederland niet groot genoeg zijn om eene ingenieurs-school door één mensch te doen oprichten, kan dit geschieden door samenwerking van gegoeden, en nog gemakkelijker door de zorg voor den geldelijken toestand der school over te laten aan de ouders der leerlingen of aanstaande ingenieurs. – Ook doen de staatsburgers altijd meer, naarmate de Staat minder doet. Reeds vóór acht jaren herinnerde ik, dat de patriciërs meer ten koste legden aan de verfraaiing van Rome naarmate de Staat er minder geld voor besteedde. Men ziet ook nu bij de sekte-scholen iets dergelijks.
      Ik ben niet blind voor de gebreken der Engelschen, maar vraag slechts, welke ingenieurs het meest gewild zijn: de hunne of die van andere landen. Een practisch volk kan aan de theorie niet vreemd zijn, want goede practijk is niets anders dan de toepassing van goede theorie. Wat practisch voldoet, is theoretisch onberispelijk gedacht. Een goed practicus moge niet veel op school geleerd hebben van theorie, hij heeft er niettemin goede begrippen van. Om een enkel voorbeeld te noemen: de smid George Stephenson, de uitvinder der locomotief, wiens juiste uitdrukking over de in flesschen verzamelde zonnewarmte ik vroeger hier mededeelde, had begrip van thermo-dynamica. Engeland kan wijzen op theoretici als Baco, Hobbes, Newton, Locke, Polingbroke, Adam Smith, Blackstone, Herschel I, Herschel II, Bentham, de Morgan, Boole, Sir W. R. Hamilton, Boyle, Young (over het licht), Dalton, Leslie, Wells, Wollaston, Nicholson, Carlisle (electrolysis) Faraday, Priestley, Davy, Rumford, Roget, Sir W. Thomson, Rankine, Tyndall, Highins, Williamson, Frankland, Andrews, Fait, Brodie, Graham, Wright, Durham, Proctor, Lockyer, William Smith, Lyell, Ramsay, Mallet, Huxley, Brown, Hooker, Sir Charles Bell, Darwin, Bates, Wallace, Lubbock, Reyd, Dugalt, Stewart, Mill Bain, Maudsley, Pettigrew, Spencer, Carpenter, Bagchot, Jevons, Raskin en anderen.
      »Gebrek aan oorspronkelijkheid”, schreef Multatuli, »is een der gevolgen van het schoolgaan.” Ik heb er in dit Weekblad op gewezen, dat, volgens de beraadslagingen van het Congres voor Octrooien te Weenen, de Nederlanders en Zwitsers, die zooveel offers brengen voor het staatsonderwijs, zich onder de beschaafde volken het ongunstigst onderscheiden door het getal uitvindingen, waarop zij jaatlijks kunnen wijzen.
      Is er iets oorspronkelijks te vinden in onze Staatsspoorwegen?
      Eveneens heb ik hier eene vergelijking geleverd tusschen het vindingrijke Engeland, waar de »patroon” tot den gezel zegt: »ik heb geen tijd om je te leeren; zoek zelf”, en het minder vindingrijke Denemarken, waar de studenten tot hun vijf en twintigste jaar op Professor blijven leunen.
      Het enkele voorbeeld van een Britsch ingenieur, die Liernur’s buizen de helft kleiner verlangt en een vacuum van twee dampkringsdrukkingen wil bezigen, beduidt niets. De majoor Rakker, die op de Militaire school te Semarang geweest was, kan daartegenover worden gesteld. En nog vóór weinige jaren riep een Nederlandsch-Indisch spoorweg-ingenieur op Java, die lang verwijld had in de sferen der hoogere wiskunde, bij de ontscheping van de eerste spoorstaven uit: »Hé! zijn die dingetjes nou rails?”. Het is nog zoo lang niet geleden, dat een onzer moederlandsche Inspecteurs van den Waterstaat met verbazing het bestaan van oscilleerende stoomtuigen vernam.
      Het klemmende der woorden: »Een particuliere instelling mist bovendien het prestige van een staatsinstelling; dit mag een vooroordeel zijn, maar het is zoo” –, verklaar ik niet te vatten. Vroeg Denemarken aan Conrad, of hij aan eene staatsschool was afgericht geworden? Eischte men ooit van Brassey, van Hawkshaw, van Robert Stephenson, van Fairbairn, van Fowler, van Gouin, van Harkort en anderen een diploma, afgegeven door eene staatsinstelling?
      En nu mijne noot. Wie lezen kan, ziet in, dat ik op de Polytechnische School te Delft in ’t bijzonder evenmin een »blaam” wierp als op eenige andere. Ik sprak van staatsscholen in ’t algemeen. Een ruiterlijk man, die mij verdenkt van leelijke bijbedoelingen, zal met open vizier strijden. En het is bovendien een zoeken van spijkers op laag water, als P. beweert, dat onze Polytechnische School eerst sinds 1864 bestaat.
      Zij bestond, al is ’t ook onder een anderen naam, reeds in 1842. En vóór dien tijd hadden wij een Blanken, een Brunings, een Van der Kun, een Conrad. Thans wordt ons de loef afgestoken door de Hawkshaw’s, de Brassey’s, de Fowler’s enz. Ik klaagde dat wij tegenwoordig minder koryfeeën hebben, die in het buitenland »gezocht worden.” P. troost ons door te vertellen dat vele Delftsche jongelui in het buitenland hun brood »zoeken” en vinden, en verwijt mij dan »treurigen” betoogtrant. Leer toch lezen.
      De vergelijking met mijn broeder is er met de haren bijgesleept. Deze immers antwoordde den heer Cattie: »Gij zegt dit en dat gezien te hebben, maar gij verbeeldt u dit slechts.” Wat heeft dit nu te maken met mijne noot over den minderen opgang onzer ingenieurs sinds hunne vorming te Delft?
      Ieder, die lezen kan, zal begrepen hebben, dat ik slechts ijverde tegen staatszorg voor onderwijs. De »Sociologische Beschouwingen” hebben dit ten overvloede buiten twijfel gesteld. Onderwijs, van staatswege gegeven, blijft jarenlang gekneld in een zelfde programma, vastgesteld door wetgevers, die, gelijk Herbert Spencer te recht zegt, slechts de gemiddelde domheid van het volk vertegenwoordigen. De grootste mannen werden niet geknot en verwrongen op eene staatsschool: Confucius, Boeddha, Mahomet, Spinoza, Adam Smith, George Stephenson, Morse, Multatuli en zooveel anderen. Spinoza was geen doctor in de godgeleerdheid en versloeg toch de godkenners. Adam Smith doorreisde Europa zonder doctorale bul en ontwierp daarna een goed belastingstelsel, waartoe alle vroegere gestudeerde en gegradueerde Ministers van Financiën onbekwaam waren geweest. Multatuli werd op zijn zeventiende jaar ambtenaar, en doorzag de kwalen van Nederland eu Indië oneindig beter dan de geschoolde en verboekte meesters in de rechten Thorbecke, Duymaer van Twist, Sloet van de Beele, Loudon, enz., en wordt zelfs door de naijverige Britten goroemd als een der grootste wijsgeeren, vrij wat grooter dan onze gepromoveerde professoren.
      Het moge »algemeen aangenomen” zijn, dat de Staat het beste onderwijs geeft, ik neem het niet aan. Reeds nu worden de klachten bij ons levendiger. Groote denkers, gelijk Herbert Spencer, verlangen dat men van het concrete tot het abstracte zal opklimmen. Maar bij ons daalt men af van het abstracte tot het concrete. En de »vertegenwoordigers van de gemiddelde domheid des volks” zullen zich niet spoedig verhellen tot het peil van een Spencer.
      Men begint op de staatsscholen met bepalingen of definities, regels, enz. in de handboeken voor wiskunde, werktuigkunde, spraakkunst, krijgskunst enz. De natuur daarentegen handelt anders. De ontogenie of geschiedenis van den individu is op kleinere schaal de phylogenie of geschiedenis van den stam. Welnu, de geschiedenis van de menschheid leert ons, dat zij eeuwenlang geredeneerd, gesproken, gedicht en landen opgemeten heeft, zonder te wachten op handboeken voor redeneerkunde, spraakkunst, dichtkunde en meetkunst. Ook onze kinderen leeren op hun vierde jaar hunne moedertaal zonder spraakkunst. Waarom niet later op gelijke wijze te werk gegaan voor de andere talen, de wiskunde, enz.?
      Reeds vroeger heb ik gewaarschuwd, dat de zoons van Duitsche werklieden, om de voorrechten der »éénjarigen” te genieten, te lang op de school blijven en daardoor later met de handen verlegen staan. – Zou ’t niet wenschelijk zijn voortaan te beginnen met toegepaste wetenschap of practijk, en eerst een paar jaren later over te gaan tot de zuivere wetenschap of de theorie? De natuur toch is de beste leermeesteres. (*) Zulke verbeteringen echter zijn eerder te verwachten van den voordeel-bejagenden particulier dan van den loggen Staat.
      Grappig klinkt in elk geval het pleidooi voor de staatsschool in den mond van den Ingenieur P., want hij heeft er zelfs niet eens leeren lezen.
      R., 4 Jan., ’75.


R. v. E.


[...]



      (*) Engeland begon in staatkunde en wetenschap altijd met het concrete, met het letten op feiten en toestanden, met inducties, en vaart er wel bij. Frankrijk begon altijd met abstracties, met deducties, met grondwetten, verklaringen van de rechten van den mensch, republikeinsche theorieën, leuzen, phalnsterieën, enz. en leed telkens schipbreuk.