Naar inhoud springen

Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga/Sociologische beschouwingen/2

Uit Wikisource
Sociologische beschouwingen [2]
Auteur(s) R.v.E.
Datum Zondag 25 oktober 1874
Titel Sociologische beschouwingen
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 9, 43, [1]
Opmerkingen Vervolg van Sociologische beschouwingen [1]
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

SOCIOLOGISCHE BESCHOUWINGEN.


II.


(Vervolg van no. 42).


      Wat nu is de reden van bestaan dezer hoop? Is het, dat wetgevers en hunne dienaren levendiger dan de andere menschen deze kwalen gevoelen, die zij genezen moeten, deze behoeften, die zij moeten voldoen? Dit is bezwaarlijk aan te nemen, want door hunne stelling zijn zij meestal van die kwalen en behoeften bevrijd. Is het dan, dat bij hen de eerste drijfveer vervangen wordt door eene tweede: vrees voor ongenoegen van het publiek en voor later ontslag uit ’s lands dienst? Dit is ook nauwlijks aan te nemen, want de mindere voordeden, d[i]e burgers niet rechtstreeks kunnen verzekeren, zullen zij niet zijdelings verzekeren door onvoldoende dienaren op zijde te zetten, inzonderheid zoo zij niet dadelijk voldoende dienaren kunnen terugkrijgen. Is het dan, dat deze staatsbedienden uit plichtgevoel zullen doen, wat zij niet zouden doen uit eene andere beweegreden? Blijkbaar blijft alleen deze verklaring over. De stelling waarop de advocaten van veel gouvernements-bemoeiing moeten neerkomen, is, dat voor dingen, waarvoor het volk niet de handen ineen wil slaan om ze tot stand te brengen in zijn eigen belang, een door de wet benoemd gedeelte van dat volk zich vereenigen zal om ze tot stand te brengen in het belang van de anderen. Staatslieden en ambtenaren hebben dus hunnen naaste meer lief dan zich zelven! De menschenmin van ministers en volksvertegenwoordigers sterker dan de zelfzucht van de burgers!
      Geen wonder dus, dat elke dag iets toevoegt aan de lijst van misslagen der wetgevers Zoo de ontploffingen in de kolenmijnen toenemen, ondanks de aanstelling van meer kolenmijn-inspecteurs, wat is dit anders dan eene natuurlijke zedenles voor die valsche onderstellingen? Indien de reeders van Sunderland klagen, dat, zoolang als de Wet op de Koopvaardij gewerkt heeft, zij gebleken is een fout te zijn, en zoo tegelijkertijd de anderen, die er door getroffen werden (de matrozen, hunne afkeuring er van toonen door uitgebreide arbeidstakingen, wat bewijst dit anders dan de dwaasheid van meer vertrouwen te stellen in eene theoretiseerende welwillendheid dan in ervaringrijk en op de proef gesteld zelfbelang? Aan alle kanten mogen wij zulke feiten verwachten en aan alle kanten vinden wij ze.
      Het Gouvernement, ingenieur wordende, draagt aan zijn vertegenwoordiger, de Riolen-commissie, op, den afvoer van uitwerpselen in Londen te verbeteren. Lambeth zendt nu afgevaardigden om te zeggen, dat het een zwaar aandeel in de zaak betaalt en er in het geheel geen voordeel van trekt. Het wachten moede, roept Bethnalgreen meetings bijeen, om te beraadslagen over de meest doeltreffende middelen tot uitbreiding van den afvoer in dit district. Uit Wandsworth komen klagers, die dreigen niet meer te zullen betalen totdat er iels gedaan is. Camberwell stelt voor eene inschrijving te openen en het werk zelf bij de hand te nemen. Middelerwijl vordert de reiniging van den Theems niets; de wekelijksche staten wijzen toeneming van sterfte aan; in het Parlement weten de vriendjes van de Commissie niets anders dan hare goede bedoelingen aan te voeren om den blaam te verzachten, en eindelijk grijpen de wanhopige ministers blijde eene gelegenheid aan om de Commissie met hare plannen op te doeken.
      Zoo volkomen is het fiasco van dit en dergelijke gezondheidslichamen, dat in Maart 1854 eenige philanthropische heeren vrijwillig een Gezondheids-fonds oprichtten voor Londen, met het doel den dreigenden inval van de cholera tegen te gaan, en de reden voor deze louter purlicu liere onderneming was, dat de Plaatselijke Gezondheidsraden zonder eenige uitwerking waren door hunne onkunde:
      1e omtrent den omvang van het gevaar;
      2e omtrent de middelen, die de ondervinding ontdekt heeft om het tegen te gaan;
      3e omtrent de betrekkelijke veiligheid, die deze middelen kunnen schenken.
      Als opzichter over het bouwen is de Staat niet beter geslaagd dan als ingenieur; getuige de Wet op de Gebouwen in de Hoofdstad. Nieuwe huizen komen nog van tijd tot tijd naar beneden. Vóór weinige maanden stortten er twee in te Bayswater en kortelings één bij de Pentonville-gevangenis, alles ondanks voorgeschrevene dikten en banden van hoepelijzer en inspecteurs. Het kwam hun, die deze bedrieglijke waarborgen verleenden, nooit in de gedachte, dat het mogelijk was muren te bouwen zonder verband tusschen de buitenste oppervlakte en de binnenste, zoodat de binnenwand kon worden weggenomen na de goedkeuring van den gouvernements-opzichter. Ook zagen zij niet vooruit, dat zij, door eene grootere hoeveelheid baksteenen voor te schrijven dan de ondervinding volstrekt noodig achtte, eenvoudig een langzamen achteruitgang van de hoedanigheid verzekerden, zoodat men evenver was als vroeger.
      The Builder maakt de opmerking, »dat de opheffing van de invoerrechten op metselsteenen niet die verbetering in het bakken heeft voortgebracht, die men verwachtte, maar dewijl slechte baksteenen voor minder kunnen worden verkregen dan goede, is er, zoolang huizen, gebouwd van de eersten, even grif van de hand zullen gaan alsof de betere gebruikt waren geworden, op geene verbetering te hopen.”
      De gouvernements-waarborg voor veilige passagiersschepen werkt niet beter dan die voor veilige huizen. De Amazone moge afgebrand zijn door slechten bouw of slechte stuwing, zij had, alvorens uit te zeilen, het certificaat van de Admira liteit ontvangen. Niettegenstaande de officiëele goedkeuring, bleek de Adelaide op hare eerste reis slecht te sturen, onbruikbare pompen te hebben, poorten die stortvloeden van water in de hutten lieten, en de kolen zoo nabij de vuurhaarden, dat zij tweemalen in brand geraakten. De W. S. Lindsay, die bevonden werd slecht te zeilen, was toch onderhanden geweest van den gouvernements-agent en zou, zonder tijdige tusschenkomst van den kooper, weder in zee gegaan zijn met groot gevaar van menschenlevens. De Melbourne, oorspronkelijk een door den Staat gebouwd schip, dat vier en twintig dagen noodig had om Lissabon te bereiken en toen gedokt moest worden om eene geheele herstelling te onderdaan, was toch behoorlijk geïnspecteerd geworden door een ambtenaar. En ten slotte, de beruchte Australian had, vóór hare derde vergeefsche poging om zee te bouwen, »de volle goedkeuring van den gouvernements-inspecteur verworven.”
      Evenmin geeft het staatstoezicht veiligheid bij het reizen over land. De ijzeren brug te Chester, die, door te breken, een trein in de Dee wierp, was onder het officiëele oog geweest. Het staatsgezag belette niet, dat eene kolom op den South-Eastern-spoorweg zoo geplaatst werd, dat een man, die uit het raam keek, gedood werd. De locomotief, die onlangs te Brighton sprong, deed dit, ondanks officiëele goedkeuring, slechts tien dagen te voren gegeven. En – om de feiten in het groot te beschouwen – dit stelsel van oppertoezicht heeft de trapsgewijze toeneming van spoorwegongelukken niet voorkomen, die – let wel! – waar te nemen is sedert den aanvang van het stelsel.
      »Wel,” zegt men, »laat de Staat fouten begaan. Hij kan niet meer dan zijn best doen. Zoo hij slaagt, des te beter; zoo hij niet slaagt, wat kwaad? Het is toch beter te handelen en de kans van gelukken te wagen dan niets te doen”.
      Het antwoord op deze pleitrede is, dat ongelukkigerwijs de gevolgen der tusschenkomst van den wetgever niet alleen negatief, maar dikwijls positief kwaad doen. De wetten van het Parlement zijn niet alleen ontoereikende, maar meestal maken zij de zaak erger. De gemeenzame waarheid, dat vervolging de verboden leerstellingen eerder helpt dan hindert –, eene waarheid, onlangs opnieuw bevestigd door het verboden werk van Gervinus –, is een gedeelte der algemeene waarheid, dat de Wetgeving zijdelings dikwijls het omgekeerde doet van wat zij rechtstreeks tracht te doen. Zoo is het gegaan met de Wet op de Gebouwen in de Hoofdstad. Gelijk onlangs eenstemmig werd toegegeven door de afgevaardigden van al de kerspelen in Londen, en gelijk door hen verklaard werd aan Sir William Molesworth, heeft deze wet »het slechte bouwen aangemoedigd en is het middel geweest om de voorsteden te bedekken met duizenden ellendige krotten, die eene schande zijn voor een beschaafd land”.
      Dit is ook het geval geweest in de provinciesteden. De Nottingham Inclosure Act heeft, door de samenstelling van de huizen voor te schrijven en de uitgestrektheid tuin, die bij elke woning moet komen, het onmogelijk gemaakt huizen voor de werkende klasse te bouwen voor zulke lage prijzen, dat zij de mededinging kunnen voeren met de bestaande. Men schat, dat, tengevolge hiervan, tien duizend inwoners geweerd worden uit de nieuwe woningen, die zij anders zouden hebben, en verplicht zijn opeengehoopt ondermekâar te leven in ellendige krotten, ongeschikt voor menschelijke verblijfplaatsen, en alzoo heeft de wet, in hare begeerte om gezonde vertrekken aan daglooners te verzekeren, hun nog slechter huisvesting bezorgd dan de vroegere. Zoo is het ook gegaan met de Wet op de Passagiers. De vreeselijke koortsen, vóór weinige maanden uitgebroken op schepen met landverhuizers naar Australië, die op de Bourneuf 83 sterfgevallen veroorzaakten, op de Wansta 39, op de Marco Polo 53 en op de Ticonderoga 104, ontstonden op schepen, uitgezonden door het Gouvernement, en ontstonden tengevolge van het dichte opeenpakken, dat deze veiligheidswet toelaat. Toen zij bij het Parlement in beraadslaging was, werd er tegen dat opeenhoopen geprotesteerd door de Associatie van Scheepsreeders te Liverpool, een particulier handelslichaam, maar tevergeefs.
      Op gelijke wijze is het gegaan met de Wet op de Koopvaardij. De examens, vastgesteld om de geschiktheid der kapiteins te verzekeren, hebben tot uitwerking gehad oppervlakkig-schrandere en onpractische menschen toe te laten, en, gelijk een reeder ons gezegd heeft, de sinds lang beproefde en meest te vertrouwen zeelieden af te wijzen, zoodat dan ook de algemeene uitkomst geweest is: toeneming van het getal schipbreuken.
      Zoo is het ook gegaan met de Gezondheidsraden, die, in vele gevallen, de kwalen hebben gekweekt, die zij moesten weren: b. v. te Croydon, waar hunne maatregelen eene besmettelijke ziekte deden ontstaan, die 1600 menschen aantastte en 70 doodde.
      Zoo is het ook gegaan met de Joint Stock Companies Registration Act. Gelijk aangetoond werd door den heer James Wilson, in het onlangs door hem gedane voorstel voor de benoeming van een Comité omtrent de vereenigingen voor levensverzekeringen, werkte de maatregel, in 1844 genomen om het publiek te beschermen tegen bedrieglijke ontwerpen, tegenwoordig de schelmerijen van 1845 en latere jaren in de hand. De goedkeuring van den wetgever door het volk opgevat wordende als een waarborg voor degelijkheid, hebben slimme gelukzoekers ze zonder moeite voor de slechtste ontwerpen weten te verkrijgen; toen zij ze eens verkregen hadden, volgde het vertrouwen van het publiek, dal zij anders nooit zouden hebben gewonnen, en op deze wijze zijn letterlijk honderden schandelijke ondernemingen, die anders het daglicht niet zouden hebben gezien, in het aanzijn geroepen, en duizenden huisgezinnen zijn ten gronde gericht geworden, die nooit dit lot zouden hebben ondergaan zonder de pogingen van den wetgever om hun meer zekerheid te verschaffen.
      Bovendien, als deze twijfelachtige geneesmiddelen, door de staatslieden aangewend, het kwaad niet scheppen, dat zij moesten genezen, kweeken zij toch – dit is onze vaste overtuiging – zijdelingsche kwalen, en deze zijn dikwijls bedenkelijker dan de oorspronkelijke. Het is het gebrek dezer empirische school van staatskunstenaren, dat zij nooit verder zien dan de naastbij liggende oorzaken en de onmiddellijke uitwerkingen. Gelijk de onopgevoede groote hoop, beschouwen zij gewoonlijk elk verschijnsel als iets dat slechts ééne oorzaak en één gevolg heeft. Zij begrijpen niet, dat elk verschijnsel een schalm is in een oneindigen schakel, het gevolg van myriaden voorafgaande verschijnselen en zijn aandeel zal hebben in het voortbrengen van myriaden volgende verschijnselen. Zij zien dus het feit voorbij, dat zij, door eene natuurlijke keten van gevolgen in wanorde te brengen, met alleen de eerstvolgende uitkomst wijzigen, maar al de toekomstige verschijnselen, waarvan dit ééne eene gedeeltelijke oorzaak zal zijn. De tusschenkomst verwekt eene verwikkeling, boven menschelijke bevatting. Dit is zelfs zoo in de eenvoudigste gevallen.
      (Wordt vervolgd.)


R. v. E.