Naar inhoud springen

Sjabloon:Hoofdpagina - uitgelicht 11

Uit Wikisource
J'accuse
L'Aurore uit 1898 met Zola's brief

Naar aanleiding van de beschuldiging van Alfred Dreyfus stuurde de schrijver Émile Zola een open brief aan de President van de Republiek, die op 13 januari 1898 op de voorpagina van de Franse krant L'Aurore verscheen. De brief eindigt met een aantal beschuldigingen en de hoofdredacteur liet het opschrift J'Accuse...! boven de brief zetten. Zola werd hiervoor veroordeeld en moest naar Groot-Brittannië uitwijken.

[ 3 ]

Brief
aan de heer Félix Faure

President van de Republiek



Mijnheer de President,


Staat gij mij toe, in mijn dankbaarheid voor de welwillende ontvangst die gij mij op een dag hebt gegeven, zorgen te hebben over uw rechtvaardige luister en u te [ 4 ]zeggen dat uw ster, tot heden zo gelukkig, bedreigd wordt door de schandelijkste en meest onuitwisbare bezoedeling?

Gij bent ongeschonden uit kwalijke belasteringen gekomen, gij hebt harten veroverd. Gij schittert in de apotheose van het patriottische feest dat de Russische Alliantie voor Frankrijk is geweest, en gij maakt voorbereidingen om de hoofdpersoon te zijn bij de triomf van onze Wereldtentoonstelling, die de bekroning zal zijn van onze grote eeuw van arbeid, waarheid en vrijheid.


Maar wat een schandvlek op uw naam – ik zou bijna zeggen op uw bewind – is deze afschuwelijke zaak [ 5 ]van Dreyfus! Een krijgsraad durft, in opdracht, een zekere Esterhazy vrij te spreken, een slag in het gezicht van elke waarheid en iedere gerechtigheid. Er is niets meer aan te doen, Frankrijk draagt nu voor altijd deze vuiligheid, de geschiedenis zal schrijven dat het onder uw presidentschap was dat een dergelijk maatschappelijk misdrijf bedreven kon worden.

Zij hebben het gewaagd, dan zal ik het ook wagen. De waarheid zal ik spreken, volledig en totaal, want dat heb ik beloofd te doen als de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, het niet doet. Het is mijn plicht te spreken, ik wil niet medeplichtig zijn. Mijn nachten zouden verstoord worden door de geest van de onschuldige die daarginds moet boeten, onder de [ 6 ]vreselijkste aller martelingen, een misdaad die hij niet bedreven heeft.

En ik roep tot u, mijnheer de President, deze waarheid, met al mijn opstandige kracht van een eerlijk man. Voor uw eer ben ik ervan overtuigd dat gij er niet van weet. En aan wie zal ik het nietswaardige gepeupel, de ware schuldigen aan de kaak stellen, als het niet aan u is, de eerste magistraat van het land?


Eerst de waarheid over het proces en de veroordeling van Dreyfus. [ 7 ]

Een verderfelijk man heeft alles geleid, heeft alles gedaan, het is de overste Du Paty de Clam, toentertijd nog maar majoor. Hij alleen is de hele zaak Dreyfus, die pas bekend zal zijn als een eerlijk onderzoek zijn handelingen en verantwoordelijkheden duidelijk heeft aangetoond. Hij lijkt een zeer gecompliceerde en wazige geest, die romantische intriges najaagt, zich overgevend aan vervolgverhalen, pamfletten, anonieme brieven, afspraken op eenzame plaatsen, geheimzinnige vrouwen die ’s nachts verpletterende bewijzen rondstrooien. Hij is degene die op het idee kwam [ 8 ]het borderel aan Dreyfus te dicteren; hij is degene die ervan droomde het te bestuderen in een geheel met ijs bedekte, verborgen kamer; hij is degene die commandant Forzinetti ons beschrijft, gewapend met een dievenlantaarn, die zich toegang wil verschaffen tot bij de slapende verdachte, om op zijn gezicht een ruwe straal licht te werpen en hem aldus - in de verwarring van het ontwaken - zijn misdaad te laten bekennen. Het is niet aan mij om alles te zeggen, wie zoekt zal vinden. Ik zeg gewoon dat de commandant Du Paty de Clam, belast met het vooronderzoek naar de zaak Dreyfus, als gerechtelijk officier, met [ 9 ]zijn verantwoordelijkheden de eerste schuldige is van de afschuwelijke rechtsdwaling waarvan wij getuige zijn.

(Lees verder...)