Naar inhoud springen

Sjabloon:Hoofdpagina - uitgelicht 13

Uit Wikisource

Onze vogels in huis en tuin (deel 2) (1873) is het tweede deel van de boekenreeks die J.G. Keulemans vanaf 1869 het licht deed zien.

In elk van de drie delen van Onze vogels in huis en tuin behandelt Keulemans zestig of zeventig soorten vogels. Elke soort wordt afgebeeld in een paginagroot kleurenlitho, waarna enkele pagina's tekst volgen. Keulemans behandelt niet alleen inheemse vogelsoorten, maar ook volièrevogels, tamme duivensoorten en allerlei soorten hoenders.

Keulemans is vooral beroemd geworden door de vele ornithologische werken die hij op schitterende wijze heeft geïllustreerd, maar in Onze vogels in huis en tuin bewijst hij daarnaast ook een onderhoudend auteur te zijn.


Deel 2 begint met:


De valk—Falco communis.
(bedoeld is de slechtvalk)

Men verdeelt de Valken in verschillende groepen, waarvan gewoonlijk de grootere soorten, als de meest ontwikkelde, schoonst gevormde en moedigste, „Edelvalken" worden genoemd. Hieronder zijn alleen die soorten begrepen, welke eertijds tot de vogel- en wildjagt werden gebezigd, waaraan zij dan ook hoofdzakelijk dien vereerenden titel „Edelvalk" te danken hadden. Thans bestaat die grootsche uitspanning niet meer, ten minste niet meer in die mate als vroeger, toen de valkenjagt als het edelste en verhevenste jagtvermaak geschat werd. Onder de voornaamste oorzaken, waardoor de valkenjagt van lieverlede minder in aanzien is geraakt, mogen wel geteld worden: de veelvuldig verbeterde stelsels van geweren, andere rigtingen der weelde, veranderde smaak der jagtliefhebbers, alsook gebrek aan degelijke, ondervindingrijke valken-afrigters. Voor 't overige kan men eene breedvoerige beschrijving van dit aloude jagtvermaak, met al zijne bijzonderheden, in Schlegel en Verster's Traité de Fauconnerie vinden, welk prachtwerk echter buiten het bereik van menigen vogelliefhebber is gebleven en thans als eene zeldzaamheid in bibliotheken voorkomt.

De Valk, die in de wetenschap ook als F. peregrinus is beschreven, is over den geheelen aardbol verspreid, doch vormt naar gelang van de door hem bewoonde landstreken, van elkander afwijkende rassen, die gewoonlijk als soorten beschouwd worden. In Nederland wordt hij vooral in het najaar, doch soms ook, inzonderheid in Drenthe, des zomers gezien. Hij is trouwens een weinig algemeene vogel en houdt zich dikwijls en geruimen tijd in streken op, waar hij niet ligt opgemerkt kan worden. (...)



Een ander voorbeeld:

De gierzwaluw—Cypselus muraria.

Van Mei af tot Augustus of September zien wij boven onze steden, inzonderheid rondom de kerktorens, eene menigte vogels, die door hun overluid getier, soms ook door hun groot aantal, de algemeene aandacht trekken. Steeds echter zijn zij zóó hoog in de lucht en daarbij zóó schielijk in hunne bewegingen, dat wij bijna nooit gelegenheid vinden, hen van nabij te beschouwen. Wij zien hen als zwarte zwaluwachtige vogels, altijd vliegende en elkander najagende..... maar dat is ook al wat wij er van zien. De menigte, die zich daar hoog in de lucht beweegt, bestaat uit eene voor ons nagenoeg onbekende vogelsoort; geen wonder dan ook, dat een vogel, die zich niet vangen laat, nooit op den grond of in kooijen gezien wordt, voor het volk tot de bijzonderheden behoort. Soms komt er wel een jong uit zijn nest naar beneden tuimelen, en vindt dan zijn dood op de straatsteenen of in de handen van dezen of genen straatjongen; maar bijna niemand weet dan, wat soort van ding het is, zoodat ik het zelfs wel eens „Vleêrmuis" heb hooren noemen.

Ieder stedeling herkent de Gierzwaluw aan hare vlugt, of weet ten minste, dat zij elken zomer ons in menigte komt bezoeken; en ofschoon hij zich nu geen nader denkbeeld omtrent den vogel weet te vormen, noemt hij hem Steenzwaluw, Muurzwaluw, Zwarte Zwaluw of dergelijke. Van waar echter de Gierzwaluw komt wáár zij heên trekt, en welke bijzonderheden aan haar verbonden zijn daarmede bemoeijen zich weinigen.

(...)



Lees meer