Spleen (Baudelaire)
Uiterlijk
Spleen (Baudelaire) | |
Auteur | Charles Baudelaire |
Genre(s) | poëzie |
Brontaal | Frans |
Datering | 1861 |
Vertaler | Jules Grandgagnage, 2020 |
Bron | Vertaalde gedichten |
Auteursrecht | CC-BY-SA |
Meer over Spleen (Baudelaire) op Wikipedia |
Charles Baudelaires bekendste dichtbundel is Les Fleurs du mal. Na de publicatie ervan in 1857 werden auteur en uitgever vervolgd wegens schending van de goede zeden. Baudelaire wordt beschouwd als de dichter van de spleen, de aan depressie grenzende zwaarmoedigheid. Het onderstaande gedicht komt uit het eerste deel van Les Fleurs du mal, dat de titel Spleen et Idéal (Spleen en Ideaal) meekreeg.
- Spleen (Vertaling: Jules Grandgagnage, 2020)[1]
- Wanneer de lage, zware lucht als een deksel weegt
- Op de kreunende geest ten prooi aan een lange verveling,
- En de horizon die de hele cirkel omgeeft
- Ons een donkere dag bezorgt die droeviger is dan de nachten;
- Wanneer de aarde verandert in een vochtige kerker,
- Waar Hoop als een vleermuis vlucht,
- Zijn schuwe vleugels tegen de muren slaand
- En zijn kop tegen verrotte plafonds;
- Wanneer de regen zijn immense sporen trekt
- Als tralies van een enorme gevangenis,
- En een stom volk van vervloekte spinnen
- Zijn webben op de bodem van onze hersenen spreidt,
- Dan barsten plots de klokken uit in razernij,
- En gooien hun vreselijk gehuil ten hemel,
- Als dwalende en dakloze geesten
- Die hardnekkig beginnen te janken.
- En lange lijkwagens, zonder troms of muziek,
- Paraderen langzaam in mijn ziel; Hoop,
- Verslagen, huilt, en wrede, despotische angst
- Plant op mijn gebogen schedel zijn zwarte vlag.
Deze vertaling heeft de licentie Creative Commons Naamsvermelding 3.0;. In het kort: het staat u vrij de tekst te gebruiken en te verspreiden, onder voorwaarde dat u de naam vermeldt van de auteur/vertaler ("Jules Grandgagnage"). |
- Spleen (Charles Baudelaire, "SPLEEN IV" uit Les Fleurs du mal, editie 1861)
- Quand le ciel bas et lourd pèse comme un couvercle
- Sur l'esprit gémissant en proie aux longs ennuis,
- Et que de l'horizon embrassant tout le cercle
- II nous verse un jour noir plus triste que les nuits;
- Quand la terre est changée en un cachot humide,
- Où l'Espérance, comme une chauve-souris,
- S'en va battant les murs de son aile timide
- Et se cognant la tête à des plafonds pourris;
- Quand la pluie étalant ses immenses traînées
- D'une vaste prison imite les barreaux,
- Et qu'un peuple muet d'infâmes araignées
- Vient tendre ses filets au fond de nos cerveaux,
- Des cloches tout à coup sautent avec furie
- Et lancent vers le ciel un affreux hurlement,
- Ainsi que des esprits errants et sans patrie
- Qui se mettent à geindre opiniâtrement.
- - Et de longs corbillards, sans tambours ni musique,
- Défilent lentement dans mon âme; l'Espoir,
- Vaincu, pleure, et l'Angoisse atroce, despotique,
- Sur mon crâne incliné plante son drapeau noir.