Staatsblad der Vereenigde Nederlanden/1813/Nummer 4
‘Besluit, van den 6den December 1813, no. 7, houdende aanvaarding van de Souvereiniteit der Verëenigde Nederlanden, door Z. K. H. den Heere Prince van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.’ door Willem en Van der Duijn van Maasdam |
Afkomstig uit het Staatsblad der Verëenigde Nederlanden, 1813, nr. 4, p. 11-13. Publiek domein. |
STAATSBLAD
DER
VERËENIGDE NEDERLANDEN,
Wij WILLEM, bij de gratie GODS, Prince van Oranje-Nassau, Souverein Vorst der Verëenigde Nederlanden, enz., enz., enz.
Aan alle degenen, die dezen zullen zien of hooren lezen, salut!
Toen Wij, op den 2den dezer, in Amsterdam, de Souvereiniteit over de Verëenigde Nederlanden, ingevolge de algemeene uitgedrukte begeerte des Volks, aanvaardden, hadden Wij wel gewenscht, die gebeurtenis, welke Ons en Onze Kinderen en Nakomelingen naauwer dan ooit aan het lot dezer Gewesten verbindt, door eene solemnele inhuldiging te bekrachtigen en te bekroonen. Maar de omstandigheden, waarin zich het Vaderland bevindt, en de gewigtige werkzaamheden, welke dezelve medebrengen, hebben ons raadzaam doen oordeelen, om de bepaling van het tijdstip, waarop die plegtigheid plaats hebben zal, voor alsnog aan ons te reserveren, in het blijde vooruitzigt, echter, van die, na verloop van weinige weken, aan de Natie te kunnen aankondigen, en tevens aan Onze geliefde Landgenooten eene Constitutie te kunnen aanbieden, die, onder het eenhoofdig Bestuur, dat zij zelven gekozen hebben, hunne zeden, hunne eigenaardige herkomsten en gebruiken, in één woord, hunne aloude vrijheid verzekere. Intusschen mogen noch willen Wij langer uitstellen, de teugels der Regering zelve in handen te nemen, en Ons met de onmiddellijke bestiering der Staatszaken te belasten. En zulks alzoo doende op heden, verklaren Wij, dat het tot dus verre bestaan hebbende Algemeen Bestuur der Verëenigde Nederlanden alsnu ontbonden is, en dat geen voortaan te maken Besluit of [ 12 ]Reglement eenige verbindende kracht hebben kan of mag, dan voor zoo verre het geëmaneerd zal zijn van Ons of van door Ons gestelde of bevestigde Ambtenaren. Dan tevens zijn Wij aan de Mannen, welke dat Algemeen Bestuur hebben uitgemaakt, de betuiging verschuldigd van Ons volkomen genoegen over het gedrag door hen gehouden, van het oogenblik af, dat zij, door een’ waarlijk vaderlandschen moed bezield, de hagchelijke taak op zich namen, van een middelpunt vast te stellen, zonder hetwelk de wenschen van alle weldenkenden nog langen tijd onvervuld zouden gebleven zijn, en Neerlands verlossing eeniglijk te danken ware geweest aan de overmagt der vreemde wapenen. En terwijl Wij hun dus bij deze openlijk Onze goedkeuring en Onzen bijzonderen dank te kennen geven, houden Wij ons verzekerd, dat Wij tevens de gevoelens uitdrukken van elken regtschapen Nederlander, en van alle degenen, die kordaatheid en belanglooze zelfopoffering op haren waren prijs weten te sehatten.
Niet minder hechten wij Ons zegel aan de voorzigtige maatregelen, door het nu vervallen Algemeen Bestuur genomen, tot bewaring en bevestiging der eensgezindheid onder alle de burgers van dezen herlevenden Staat, en erkennen gaarne Onze onwankelbare overtuiging, dat alleen de voortduring derzelve, welke Ons, onder de talrijke zorgen des bewinds, steeds het meeste zal ter harte gaan, de Nederlandsche Natie tot dien toestand verheffen kan, in welken Wij haar eerlang hopen te zien, dat zij, gezegend met inwendigen voorspoed, te gelijk geacht zij van hare Bondgenooten en bij hare vijanden gevreesd.
Eindelijk verleenen Wij nog speciaal onze goedkeuring aan het door het Algemeen Bestuur, op den 21sten November laatstleden, afgekondigde ontslag aller Ingezetenen van dezen Staat, van den eed, dien zij aan de gevlugte overheerschers mogten hebben gedaan; en deze afkondiging alsnu, voor zoo veel noodig is en uit krachte der Ons door het Volk opgedragene Souvereiniteit, hernieuwende en bevestigende, verklaren Wij allen en een iegelijk, die, zoo verre zich het gebied der voormalige Verëenigde Gewesten uitstrekt, uit eenigen hoofde, of in eenige betrekking hoe ook genaamd, middelijk of onmiddelijk, aan den keizer der Franschen, vóór of na zijne geweldadige vermeestering dezer Landen, gehoorzaamheid, onderwerping of trouw beloofd of gezworen hebben, van die belofte of eed te zijn ontslagen en ontheven, en ten eenemale vrij van de verpligtingen, welke men daaruit zoude willen of kunnen afleiden; verlangende en gelastende Wij voorts, dat niemand Onzer Landgenooten eenige vreemde, veel min Fransche, ordes-teekenen aanneme, of dezelve bevorens, met welk oogmerk het ook zijn moge, aangenomen hebbende, verder behoude en drage, zonder daartoe te hebben [ 13 ]verzocht en verworven onze uitdrukkelijke toestemming. Van dit oogenblik af, moeten, derhalve, zij allen als schuldig aan landverraad beschouwd en bestraft worden, die zich verstouten mogten, om, met miskenning van hunnen wettigen Souverein, verbindtenissen met vreemde Mogendheden aan te gaan of derzelver bevelen te eerbiedigen en uit te voeren. Maar de edele inborst der Nederlanders, en de kennis, die wij dragen van hunne genegenheid voor Ons, strekken Ons ten waarborge, dat zoodanige straf hier nimmer zal behoeven te worden uitgeoefend; en het is in het onbeperkt vertrouwen, hetwelk Ons die genegenheid inboezemt, en, bemoedigd door de zigtbare bescherming des Hemels, en door de bewustheid Onzer zuivere bedoelingen, dat Wij, op dezen dag, reeds in eene andere betrekking, zoo gedenkwaardig en dierbaar voor Ons vaderlijk hart, het Opperbestuur over de Vereenigde Nederlanden met der daad aanvaarden.
En zal deze worden gepubliceerd en geaffigeerd alomme, waar zulks te doen gebruikelijk is.
Gedaan in ’s Gravenhage, den 6den december van het jaar 1813, en van Onze Regering het Eerste.
(geteekend) | WILLEM. |
Ter ordonnantie van Zijne Koninklijke Hoogheid,
(geteekend) | Van der Duijn van Maasdam. |