Naar inhoud springen

Theo van Doesburg/Brief aan Christian Leibbrandt/2

Uit Wikisource
Brief aan Christian Leibbrandt
Auteur Theo van Doesburg
Datering 18 juli 1910
Instelling Instituut Collectie Nederland
Afbeelding
Brontaal Nederlands
Bron www.leibbrandt.com
Auteursrecht Publiek domein

[1]


18 Juli 1910
aan Christiaan Leibbrand      
(Lieneke) Amsterdam

      Beste Vriend,

Wegens mijn gelofte zou ik je eenige indrukken schrijven. Die zijn veelvuldig. In het algemeen heeft een landschap geen bezielende invloed op mij als een figuur of een kop. bijv: Wel kan een enkel brok, één heuvel, een wild groeiende boom mij als object nemen, ja zelfs wil bezielen tot scheppen. Maar deze zelfde dingen zullen, als ik herhaaldelijk er naar terug keer mij niet meer zóó hevig aandoen. En hevige aandoening alleen brengt kunstwerken voort. De mensch is het ten eenemale die ik belangrijk vind. En naarmate 't landschap mij meer voorkomt „als een mensch te zijn” zal ik het landschap als kunst liefhebben. Ik geloof nooit een schilder te zullen zijn van „mooie plekjes” zooals de


[2]


Bock, Gabriël, Weissenbruch, zelfs Jaap Maris waren. Omdat mijn gevoel en geweten niet bevredigd zijn met mooie plekjes, maar één zware stoere vent, eén goud-blond kinderkopje, een werkersknuist geplaatst in dit „mooie plekje”, het geheele „mooie plekje” weg slaat, daarom geloof ik nooit met „mooie plekjes” mij te kunnen bevredigen.
Niettemin er zijn hier ook geweldig mooie dingen: de zanderijen aan de Asseltschen weg, de heuvelachtige heiruggen met een, als met den bodem vergroeide schapenstal, de verre wijdsche hei met den hoogel hemel, zie dat zijn wel dingen waarmeê wat te „zeggen” valt.
Ook een maanavond is heerlijk mooi. Dat schijnt een stuk muziek te zijn. Beethoven componeerde niet voor niet de maneschijn-sonate daarin zit wel het heerlijk licht en donker van zoo'n avond. Trouwens even


[3]


echte muziek is er in de maneschijn-avonden van Corot of Dupré. Van hollanders ken ik dit niet of het moest misschien Gorter zijn, maar dat is een toneelmaneschijntje. Nu zal je zeggen, dat kan men niet schilderen Aha, maar men moet het in zich meênemen om het op een zeker oogenblik wanneer het in [d]e geest rijp geworden is, af te plukken en het in een vorm uitstrooien. 't Hindert niet of het muziek, schilderen, schrijven, of een anderen vorm is. 't Is toch alles eén.
'k Heb bizonder vaste indrukken van de maan, wellicht omdat ze hier achter het huis, zoo klaar te zien is. De boomen, daarvoor, doen als een donker netwerk gewoven in de klare lucht. De hemel is eens zoo diep en schijnt dichtbij de maan in zilverlicht op te lossen. De schaduwen van


[4]


boomen, gewassen, huizen zijn zwaar als donkerkleurige violen. De menschen lijken er zelf donkere fluweelachtige bloemen, die/zich stil en langzaam voortbewegen. Komt zoo'n mensch in het maanlicht en is zijn gelaat beschenen, dan gelijkt dat de maan zelve, even zilver, even licht. Dan kan de krekel snierpen als een kleine vogel verscholen in een [onleesbaar], een muziek die heerlijk bij de maan behoort. Wat is alles in de natuur toch wonderlijk in harmonie. En dan te bedenken, dat God de kunst gezonden heeft om als een blijde boodschap hiervan getuigenis af te leggen. Geen andere roeping heeft de kunstenaar en indien hij ook al een anderen bedoeling met zijn werk beoogt, hij zal God niet welgevallig zijn. Zoo is 't.
Kijk vriend de harmonie, de Harmonie van al wat leeft, de harmonie van al wat leeft en de zelf daarbij. zie vriend dat leer je hier kennen

je vriend van Doesburg