Theo van Doesburgs 'Van de esthetiek naar het materiaal' verscheen in het Bouwkundig Weekblad, 43e jaargang, nummer 38 (23 september 1922): pp. 372-375. Een Duitse vertaling verscheen als 'Von den neuen Ästhetik zur materiellen Verwirklichung' in De Stijl, 6e jaargang, nummer 1 (maart 1923): pp. 10-14.
[372]
[...]
|
VAN DE ESTHETIEK NAAR HET MATERIAAL.
|
Alle bouwen is geen beelden.
Onder beeldend bouwen is ook niet te verstaan geleidelijk ontdoen van traditioneele kleur- of vormdécoraties. Dit is anti-décoratief bouwen, maar beeldend bouwen is meer.
Het is evenmin het naast- en op elkaar timmeren van woningblokken of -cellen naar bepaald type en genormaliseerde afmeting. Hierbij wordt het bouwkunst-middel reproductief, photografisch gebruikt evenals de z.g.n. stijlarchitectuur. De gemeentelijke, (schijnbare) ruimte-economie (normalisatie) belet het beeldend bouwen. Beeldend of
372
[373]
scheppend bouwen is ook niet gelegen in het verstrakken van het ronde en schuine tot het rechte, of het opzettelijk blootleggen van de samenvoegende deelen, het skelet (constructie). Hierbij wordt het bouwkunst-middel anatomisch gebruikt, evenals het schilderkunst-middel tijdens het „naturalisme”.
Dit waren wegen die tot beeldend bouwen voeren konden.
Constructief-zuiver bouwen is geen voorwaarde, die per sé tot beelding in de bouwkunst voeren moet. Het is minstens visueel, bij bouwen aan „stapelen” te denken. Dit staat gelijk met de primitieve, speciaal zuidelijke opvatting van beelden als onafscheidelijk van driedimensionale vormplastiek. Voor den modernen mensch kunnen bouwen en beelden identiek zijn met vormen, uitdrukken (ook „vormloos” b.v. alleen met kleur enz.), samenvatten en organiseeren.
Om te beelden zijn middelen noodwendig. In modernen zin (tegenover uisluitend constructief-zuiveren) is beelden dus: het organiseeren der middelen tot eenvoudige (d.w.z. slechts voor één uitlegging vatbare) reëele eenheid.
Tot deze middelen reken ik: ruimte en materialen.
Alles wat deze eenheid verstoort, brengt de architectuur weer terug op het ondergeschikte plan, waarop zij voorheen stond.
Eerst in dezen tijd is door de leidinggevende kunst: de schilderkunst, den weg gewezen, welken de bouwkunst te gaan heeft om gelijkwaardig aan beeldende schilderkunst en plastiek, mechanisch en gedisciplineerd, datgene in het materiaal te realiseeren, wat bij de andere kunsten slechts imaginair (Esthetisch) voorhanden is.
Toch mag het niemand bevreemden, dat de kunst, die vanaf het begin der 20e eeuw de leiding nam, de schilderkunst n.l., à posteriori een ideale esthetiek voortbracht. Waar het nieuwe levensbewustzijn de vernietiging van het twee-werelden-systeem 1) eischt, daar brengt deze behoefte naar eenvormigheid, naar één en ondeelbare wereldrealiteit, den wil voort, om datgene wat de ideale esthetiek der „vrije” kunsten openbaarde te realiseeren in de materie der bouwkunst.
Niet slechts voor Holland, maar ook voor Rusland werd (van af 1917) deze nieuwe beweging „van de esthetiek naar het materiaal”, uit den consequenten voortgang der schilderkunst (in Holland uit het neo-plasticisme, in Rusland uit het suprematisme en Proun) ontwikkeld.
Daardoor werden zich de architecten hun uitdrukkingsmiddelen bewust.
⁂
Het vaste, maar eenzijdige geloof der dualisten aan een bouwkunstige harmonie van geest en materie is van middeleeuwschen oorsprong en maakte een nuchter en klaar organiseeren der materialen tot eenvoudige, reëele eenheid, totaal onmogelijk. Eerst met de verdringing eener overheerschend religieuze levensopvatting door een meer wetenschappelijke, — tijdens de renaissance, — werden materiaal en materiaalcontrast als uitdrukkingsmiddel erkend.
In de middeleeuwen wordt de materie symbolisch, in de renaissance meer zinnelijk-decoratief toegepast.
Dank zij de voortschrijding der physica, werd in onzen tijd niet slechts in de wetenschap het geloof aan de materie opgeheven, maar ook op het gebied der kunst werd de materie in haar innigst wezen n.l. als energietoestand erkend.
Het is voor den beeldenden architect belangrijk de différente energieën der materialen te ontdekken, om daarna door contrasteerende verwerking der différente materiaal-energieën datgene te realiseeren, wat de schilders in het beeldend grondmateriaal 2) (de kleur) hebben geopenbaard.
————————
1) Onder twee-werelden-systeem is te verstaan: de tot algemeenen maatstaf geworden voorstelling eener imaginaire geestelijke wereld tegenover een concrete stoffelijke wereld.
2 In mijn nieuwe werk „Neue Gestaltungslehre” (in 4 deelen: Farbe-Volume-Raum-Gestaltung) zet ik deze opvatting uitvoerig uiteen.
|
373
[374]
In mijn, in Duitschland gehouden voordrachten over de Kleur, heb ik voor het eerst de poging gedaan de kleur in verband met de beeldende kunst als „materie” en deze laatste als différente energie in te leiden.
Verwerpende — voor de beeldende kunst wel te verstaan — de kleur als gewaarwording van prismatisch gebroken licht (al dan niet metrisch geordend) of als symbolisch-litérair medium, verwerkte deze uitzegging over het wezen der beeldende grondmaterie een niet al te groot verzet. En toch was hier vanuit de kleur-als-beeldend-grondmateriaal het fundamenteele voor de ontwikkeling der bouwkunst aangevoerd.
Immers, zooals de beeldende schilder, hetzij in twee of drie ruimteafmetingen de contrasteerende, dissoneerende of elkaar aanvullende energieën tot eenvoudige (slechts voor één uitlegging vatbare) eenheid of harmonie moet organiseeren, zoo is het de taak van den beeldenden architect datzelfde met zijn materialen te doen; niet décoratief, volgens hun zinnelijk-esthetische werking, maar scheppend, volgens hun contrasteerende energiekracht.
Zooals in de beeldende schilderkunst b.v. geel en blauw twee elkaar contrasteerende energieën uitdrukken, zoo doen dat in de bouwkunst twee elkaar contrasteerende materialen b.v.:
hout = krimpen — beton = spannen
of dissoneerende:
beton = spannen — ijzer = trekken.
Slechts die werken waarin, door het scheppende overleg van den samensteller, de energie-kracht een maximum van uitdrukking bereikt, zijn beeldende werken.
Een ijzeren brug is goed d.w.z. beeldend, wanneer de verschillende materialen zoodanig tot een eenheid zijn georganiseerd, dat een maximum van energiekracht bereikt is. Een gebouw is goed, d.w.z. beeldend, wanneer de verschillende materialen zoodanig tot een eenheid zijn georganiseerd, dat een maximum van energiekracht bereikt is.
De enorme uitdrukkingsmogelijkheden die hierdoor gegeven zijn, laten zich in een kort artikel niet vermelden. Uitgaande van de sterkste contrasten als: leegte en massa, het doorzichtige, opene van glas tegenover het ondoorzichtige, geslotene van steen, zal de beelder naast de verhouding van ligging, stand en maat, de verhouding der contrasteerende, dissoneerende en elkaar aanvullende energieën opsporen en tot een eenheid organiseeren. Aldus verwerkelijkt zich de ideale esthetiek der eene kunst in het materiaal eener andere en vereenigen zich ideale en mechanische esthetiek, opzettelijkheid en onopzettelijkheid tot een volkomen evenwicht. Dit evenwicht is „stijl”.
Hierdoor wordt het gebied der beelding vrij voor allen. Het wordt de opgave aller menschen de materialen te organiseeren en zoonoodig voort te brengen. Schept de architect het ontwerp als vordering (anti-esthetisch), de ingenieur schept het materiaal tot uitvoering. De bouwkunst komt nimmer tot uitdrukking van het scheppende tijdsbewustzijn, wanneer de architect angstvallig en passief stil blijft staan bij de voorhanden zijnde materialen.
Eischt het project een bepaald materiaal, zoo zal de scheppende ingenieur of architect dit materiaal vinden of een bestaand materiaal om-scheppen.
Alleen zij, die volgens de ideale esthetiek in de wereld der materie ingrijpen, zullen langs mechano-technischen weg, de materialen ontdekken, welke door hun contrasteerende, dissoneerende of complementaire energie de nieuwe beelding in de architectuur mogelijk maken.
Bezien wij de toepassing van het materiaal (inclusief kleur) in de tegenwoordige architectuur, dan valt het ons op, dat in bijna alles wat zich als bouwkunst voordoet, het materiaal (door sentimenteele overweging) vermoord is. Precies als in de z.g.n. schilderkunst, waarin — eveneens uit sentimenteele overweging — de energiekracht van het materiaal (de kleur) totaal gedood is. Deze misdadige omgang met het materiaal als stof (als hout, steen, verf, glas, ijzer enz.) heeft zijn oorsprong in
374
[375]
een tot caricatuur geworden verheerlijking van een tweeledig bestaan: ergens, ginds, dat van den geest en hier dat van de stof.
Met de verwerkelijking van de esthetiek in de materie wordt een levensafmeting gebeeld, die elke gescheidenheid van imaginatie en werkelijkheid opheft.
Deze beelding van het leven als geheel leidt de nieuwe cultuur in.
|