Van zon en zomer/De stal
← De zingende Dagdief | Van zon en zomer (1918) door Adama van Scheltema | De Moedelooze en zijn Schaduw → |
[ 14 ]
DE STAL
Tegen het donker van een schuur
Danste op de deel een gouden vlieg,
Vlak voor den schemer van een wieg
Straalde op den grond het zonnevuur;
Een wijnrank en een rozelaar
Vlochten hun takken door mekaar —
En midden uit die zwarte poort
Bekeek een kleine rose droomer
Verbaasd dien grooten groenen Zomer.
En murmelde een verwonderd woord, —
En voor de poorte van den stal
Bloeide het blauw, heerlijk heelal!
Zoo was het meer: — er was eenmaal
Een kind, dat in een kribbe lag
En naar de groote wereld zag,
— Het is een oud prachtig verhaal —
Een wijnrank en een rozelaar
Vlochten hun takken door mekaar —
Daar was alleen wat stroo in huis,
Daar was een moeder en een herder,
Een ezel en een duif — — en verder
Brachten de menschen hem een kruis,
En voor de poorte van den stal
Bloeide het blauw, heerlijk heelal!
Buiten wiegelt het jonge graan
En viert de Mei een gloeiend feest —
Diep uit den donker is een geest,
Een nieuwe wereld opgestaan!
Een wijnrank en een rozelaar
Vlechten hun takken door mekaar —
Vrienden! geprezen en geloofd
Zij onze aarde als nooit te voren:
Ons wordt de nieuwe mensch geboren!
Zegent zijn gelukzalig hoofd — !
En voor de poorte van den stal
Bloeide het blauw, heerlijk heelal!