Naar inhoud springen

Venloosche Courant/Jaargang 33/Nummer 103/Een kunstjuweel

Uit Wikisource
Een kunstjuweel
Auteur(s) T.
Datum Zaterdag 28 december 1901
Titel Een kunstjuweel
Krant Venloosche Courant
Jg, nr 33, 103
Editie, pg [Dag, 1-2]
Opmerkingen Joseph Windhausen vermeld als Jozef Windhausen, Ferdinand Langenberg als Ferd. Langenberg
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[1]


[...]


Een kunstjuweel.

      De Niederrheinische Volkszeitung van 21 Sept ll. bevatte een feuilleton, blijkbaar door bevoegde hand geschreven, ter waardeering van een kunstwerk in ons vaderland: „het nieuwe hoogaltaar in de St.-Martinus-kerk te Venlo’.
      Vóór een paar weken speelde een gelukkig toeval mij deze courant in handen. De schroom, die een leek op kunstgebied weerhoudt zijne meening te zeggen, waar zooveel anderen, meer bevoegden, zwijgen, werd op zij gedrongen door de jaloerschheid, dat vreemden beter bleken ingelicht omtrent katholieke kunstwerken ten onzent, dan de kinderen van den huize; de moeilijkheid om de juiste uitdrukking te treffen bij de beschrijving van het Venlosch kunstjuweel, was, dank zij de lezing van bovengenoemd feuilleton, voor een goed deel weggeruimd; de indruk, dezen zomer door eigen aanschouwing van het kunstwerk ontvangen, werd weer levendig en het besluit rijpte, mijn landgenooten in breeden kring de heugelijke tijding te boodschappen, dat tegenover het tekort in de kunst, dat nog onlangs op rekening der Katholieken werd geboekt, hier een Surplus staat, dat vele landen van Europa ons zullen benijden. Het blijft zelfs de vraag, of ergens ter wereld in de laatste eeuwen een altaar werd gebouwd, dat de vergelijking met het Venlosche zou kunnen doorstaan. Wij mogen ons verheugen, dat het geslacht der Noord- en Zuid-Nederlandsche kunstenaars, die in de meest beroemde middeneeuwsche altaren van Duitschland hun naam hebben vereeuwigd, onder ons voortleeft in een meester, zulke voorgangers waard.
      Kapelaan Windhausen van Venlo heeft zijne modellen gekozen uit de beste voortbrengselen van gothieken altaarbouw. Hij heeft ze bestudeerd, in zich opgenomen, verwerkt, zoodat de gedachten der oude kunstenaars zijne gedachten geworden zijn. Hier dus geen slaafsch copieeren, geen onhandig samenvoegen van hier en daar bijeengestolen stukken, veel minder het geknutsel van een kunstminnaar, wiens goede bedoeling men beleefdheidshalve waardeert; wie dit majestueuze altaar met zijn breed opengeslagen vleugels voor de eerste maal aanschouwt, ontvangt dien overweldigenden indruk, welken alleen ware en groote kunst kan geven, dien schok, waardoor alle vermogens der ziel eensklaps worden samengetrokken op het kunstwerk en door de zinnen de schoonheid bij volle teugen indrinken.
      Naar den vorm is het altaar van Jozef Windhausen een laat-gothiek schrijn-altaar met dubbele triptiek en baldakijn, die de altaartombe overhuift en door een weelderig gesneden kam wordt afgesloten.
      Een rijke maar moeilijke kunstvorm, die veel talent vordert, wil bij de drievoudige verscheidenheid van voorstelling de eenheid niet te loor gaan. – Op gewone dagen blijft de kostbare schat van snij- en schilderwerk in het schrijn verborgen. Op de gesloten vleugels rijzen in grisailleschildering de statige figuren van Petrus, Paulus, Carolus Borromaeus en Martinus, rustig, edel, forsch met zekere hand geteekend en gepenseeld. Om ze in den toon van baldakijn en predella te houden, werd voor alles dezelfde blauwe achtergrond gekozen. Uiteraard heeft het kunstwerk in dezen vorm iets vierkants, iets vlaks en eentonigs, dat echter gelukkig gebroken wordt door den kostbaren baldakijn en het monumentaal karakter geenszins schaadt.
      Een verrassenden aanblik bieden de eerste geopende vleugels. Vier reusachtige paneelen stellen in schitterende kleurenpracht voor: de boodschap des engels, de geboorte des Heeren, de aanbidding der drie Koningen, en de kroning der Moeder Gods. Daar ligt over deze tafereelen, even bewonderenswaardig fijn van teekening als krachtig van uitdrukking en coloriet, een waas van reinheid en teer gevoel, dat aan Zeitblom en Memling herinnert.
      De figuren spreken zeer duidelijk van het gothiek ideaal, maar verzinnelijken geenszins de overdreven ideale opvatting, noch dragen de anatomische gebreken, die ons bij de vroeg-gothiekers mishagen. Figuren zoowel de stoffeering wijzen op het gematigd realisme, dat in de 15de eeuw door de Gebr. van Eijck op zoo schoone en waardige wijze den tempel der christelijke kunst werd binnengeleid.
      De schilder dezer tafereelen en der grisailles, Albin Windhausen te Roermond, sierde ter voltooiïng van zijn werk de binnenzijde van den baldakijn met engelen, die de lijdenswerktuigen dragen, en de predella met de borstbeelden der vier evangelisten; vóór het tabernakel dacht hij een rein en uitdrukkingsvol beeld van den „Salvator mundi”, dat allen schijnt uit te noodigen: „Komt tot mij.”
      Noode ziet ge dit kleurige visioen verdwijnen, meenend, dat hierna het geheel open schrijn u zal teleurstellen. Maar ge moogt veeleischend zijn; ongetwijfeld wordt uw verwachting overtroffen.
      In het machtige schrijn, met zijn wijd uitge-


[2]


slagen vleugels (een breedte van 7 meter) wordt de geheele lijdensgeschiedenis des Heeren afgespeeld. Veertien beeldengroepen, boven het tabernakel, aanvangend met het laatste avondmaal, onmiddellijk hierboven eindigend met de kruisiging, vullen de nissen. Men waant zich verplaatst vóór een der oude gothieke altaren, waar de kunst van een Bruggeman, Jean Borman of Michael Pacher haar triomfen viert. Hier is diezelfde edele kunst onzer middeneeuwsche vaderen, hun decoratie, hun polychromie, hun groepeering. Toch ook hier geen slaafsche navolging. Daar ligt in meer dan een dier beeldengroepen een dramatische kracht, die men bij de beste middeneeuwers vergeefs zoekt; ook de figuren zijn technisch volmaakter, edeler van uitdrukking, meer karakteristiek, meer naar het leven; kortom zij beantwoorden volkomen aan de strenge eischen, die in onzen tijd een dergelijk kunstwerk worden gesteld.
      De decoratie, door den talentvollen priester-ontwerper en bouwmeester van het altaar eigenhandig geteekend en onder zijn toezicht uitgevoerd, is allerzuiverst gestilleerd. Zij bevat een keur van open gewerkte motieven in de grootst mogelijke verscheidenheid. Het maaswerk, dat zoo groote bevalligheid aan dergelijke altaren verleent, is buitengewoon sierlijk en verrassend fraai van teekening, en werd in kwistigen overvloed aangebracht. Iedere achtergrond wordt er door afgedeeld, en aan den voorkant wordt elk relief van boven, als met een dubbelen krans, de een achter den ander, afgesloten.
      Met een enkel woord sprak ik reeds van de polychromie. Nu moet men eens niet denken aan hetgeen al zoo onder den naam van gepolychromeerd beeldwerk de wereld wordt ingezonden, door de knappe werklieden der meeste ateliers van kerkelijke zoogenaamde kunst in binnen- en buitenland.
      Evenmin verwachtte men een oogvermoeiend goudgeschitter, dat de fijne nuanceering bederft, de perspectieven effent, den indruk zoowel van geheel als von deelen verzwakt. Het Venlosch altaar is rijk verguld, maar met teere kunst en fijnen smaak werd afwisseling gebracht tusschen goud en verwen, zoodat ze elkander aanvullend, verheffend, een weelde worden voor het oog. Geheel eigenaardige lazuren, die door gouden of zilveren ondergrond de verwen iets metaalachtigs verleenen, fonkelen deels in mat deels in glanzend goud als edelsteenen. Waar soms het goud te krachtig zou werken, is het door doezelen of radeeren verzacht en behoudt zoo overal een zekere teedere fijnheid.
      Bijzonder springt in het oog de karakteristieke behandeling der koppen, waardoor de Kleefsche schilder Heinrich Lamers, polychromeur van het altaar aan het beeldwerk van zijn kunstbroeder Ferd. Langenberg, uit Goch, zijn volle uitdrukking gaf. Dat dit geen geringe verdienste is, weet ieder, die zooals schrijver dezes het voorrecht had, de beeldengroepen van het altaar ongepolychromeerd te mogen bewonderen. Met hem zal menigeen de vrees gedeeld hebben, dat zelfs zeer goede polychromie, hoewel den rijkdom van het geheel verhoogend, schaden zou aan de zuivere gedachte en kunstvol uitgevoerde détails.
      De vreeze is ijdel gebleken. Het palet heeft den beitel geholpen tot het voortbrengen van een zeldzaam kunstwerk.
      Men moet dit altaar hebben gezien en bewonderd, om eenig begrip te krijgen van den reuzenarbeid door den bouwmeester verricht, van de vlijt, de studie, de geestdrift in dit kunstwerk neergelegd.
      Heil den kunstenaar, die bij zijne talrijke werkzaamheden als zielverzorger, zulk een arbeid heeft aangedurfd. Zijn belooning zij niet het welsprekend stilzwijgen, dat in eigen vaderland omtrent zijn werk bewaard werd; niet de hooge waardeering, welke ver over de grenzen zijn naam bracht op veler lippen; – maar het bewustzijn een goed, een groot, een priesterlijk werk te hebben verricht; een werk, niet slechts in het belang der kunst, niet slechts tot verheffing van den katholieken eeredienst, maar vooral tot stichting van het katholieke volk. Want het altaar van den talentvollen priester Jozef Windhausen, spreekt niet enkel zijn schoone sprake voor kunstenaars en kunstminnaars, ’t is ook een „biblia pauperum”, een kunstwerk, geheel naar den geest der Katholieke Kerk, die haar moederlijke zorgen wijdt aan allen, maar nooit vergeten heeft, hoe haar Stichter onder de bewijzen voor zijn Goddelijken oorsprong rekende: „pauperes evangelisantur”, den armen wordt het Evangelie verkondigd.

T.

Overige vindplaatsen

[bewerken]
  • Anoniem (25 december 1901) ‘Een kunstjuweel. (Ingezonden.)’, De Tijd, tweede blad, [p. 2-3].