Wetboek op de regterlijke instellingen en regtspleging in het koningrijk Holland/Eerste boek/Tweede titel/Negende hoofdstuk

Uit Wikisource
NEGENDE HOOFDSTUK.

VAN DE PRACTIZIJNS, SUPPOOSTEN EN BEDIENDEN.

Artikel 205[bewerken]

Bij het hoog geregtshof zullen de zaken van partijen worden waargenomen door practizijns, daartoe bij hetzelve geadmitteerd en aangeſteld.

Artikel 206[bewerken]

Hier toe kunnen admisſie verzoeken allen, die bevorderd zijn tot meesters in de regten op eene der univerſiteiten in dit rijk, of op univerſiteiten in zoodanige andere landen, als waar de in dit rijk gegradueerden een gelijk regt geniten; welke admisſie niet dan om gewigtige redenen zal kunnen worden geweigerd.

Artikel 207[bewerken]

Het hof zal verder kunnen aanſtellen een bepaald getal practizijns, die niet behoeven in regten gegradueerd te zijn, doch vóór hunne aanſtelling, door den griffier, en overſtaan van commisſarisſen, zullen moeten zijn geëxamineerd en bekwaam bevonden. Dit onderzoek zal nogtans niet plaats hebben ten opzigte van hen, die reeds vóór de nieuwe organiſatie der regterlijke magt bij dit of eenig ander hof als procureurs mogten zijn geadmitteerd geweest.

Artikel 208[bewerken]

De practizijns zullen, bij hunne admisſie of aanſtelling, in handen van den preſident den eed doen;

"Dat zij zich jegens het hof reverentelijk zullen gedragen; dat zij niet zullen dienen in eenige zaken, die zij weten onregtvaardig te zijn; het zij hun van die onregtvaardigheid blijke bij het begin van de zaak, of daar na; dat zij de zaken, aan hen opgedragen, naarſtiglijk en getrouwelijk zullen waarnemen; dat zij geen overeenkomst zullen maken, om deel in de zaak te hebben, en zich in alles zullen gedragen als een goed en getrouw practizijn ſchuldig is en behoort te doen."

Artikel 209[bewerken]

De practizijns zullen niet worden toegelaten eenige dingtalen ter rolle te houden, dan voorzien van eene publieke acte van algemeene of bijzondere volraagt: en zal, bij het houden der eerſte dingtalen in elke zaak, dezelve volmagt aan commisſarisſen van de rolle moeten worden vertoond, en, voor zoo verre daarvan elders geene minute ten protocolle gehouden wordt, tevens overgegeven, om ter griffie van het hof te blijven berusten; ten ware daarin door commisſarisſen om redenen zoude mogen worden gerund een korte tijd van uitſtel, waarvan als dan ter rolle aanreekening zal worden gehouden, en binnen welken de practizijn zijn volmagt zal moeten leveren, oppene dat de gehoudene dingtalen zullen worden doorgehaald, en in de zaak gedisponeerd, even als of de gene, wiens volmagt ontbreekt, in het geheel niet ware verſchenen.

Artikel 210[bewerken]

Wanneer iemand in zijne zaak geen' practizijn vrijwillig kan bekomen, zonder dat klaar blijkt van zijn ongelijk, zal het hof aan hem een' practizijn toevoegen, om hem daarin te dienen, het zij tegen genot van ſalaris, het zij gratis, indien hij van zijn onvermogen doet blijken, waaraan zich geen der practizijns zal mogen onttrekken.

Artikel 211[bewerken]

De practizijns, bij het hof postulerende, zullen zich in het berekenen van hun ſalaris moeten gedragen naar het reglement, deswegens door den Koning te arresteren: en zullen, zoo lang die niet is vastgeſteld, worden gevolgd de wetten en gebruiken, die bij het hof plaats hebben, en op de voorkomende zaken het best zullen kunnen worden toegepast.

Artikel 212[bewerken]

Het hof zal de practizijns behoorlijk tot hunnen pligt houden, zoo in het getrouwelijk waarnemen der zaken van hunne meesters, als omtrent de wijze van berekening van hun ſalaris, en voorts zorge dragen, dat dezelve zich in hunne pleidooijen en ſchrifturen onthouden van alle onbetamelijke en injurieuſe uitdrukkingen, noch ook hun beroep onteeren door het aannemen of verdedigen van zaken, of voeren van ſustenuën, welke bevonden worden van eene blijkbare en doorſtekende ongegrondheid te zijn; en zal het hof de genen, die zich in dit een of ander merkelijk misgaan, verbieden in zoodanige zaak eenig ſalaris te mogen berekenen, hen in hunne bedieningen ſchorſen, of hunne admisſiën en aanſtellingen geheel en al intrekken, of hun boeten opleggen ter discretie van den hove, naar mate de aard en het gewigt der zaak zal komen te vereiſchen.

Artikel 213[bewerken]

De griffier en ſubſtituut-griffier zullen reſpectivelijk ten hunnen dienſte hebben het noodig getal commieſen of klerken, door hen daartoe bevorens aan het hof voortedragen, en bij hetzelve aanteſtellen, door welke zij zullen doen opmaken, ſchrijven en experdiëren alle ſtukken, en in orde houden en aanvullen alle registers, volgens het reglement daarop bij het hof te maken, waarop dezelve eed van getrouwheid en geheimhouding zullen afleggen.

Artikel 214[bewerken]

Het hof zal wijders aanſtellen, ten dienſte van den raad en commisſarisſen, tot het doen van exploicten en het ter executie leggen van vonnisſen, kamerbewaarders, exploicteurs, boden en andere noodige bedienden.

Artikel 215[bewerken]

Laatſtelijk zal bij het hof fungeren één drost met het noodig getal dienaren, welke door hetzelve, op voordragt van den procureur des konings, worden aangeſteld.

Artikel 216[bewerken]

Het hof zal, zoo dra doenlijk na het invoeren deze wet, aan den Koning eene gemotiveerde voordragt doen, opzigtelijk het getal van de voorſchrevene ſuppoosten en bedienden, en van de tractementen en emolumenten door dezelve te genieten.

Artikel 217[bewerken]

Het hof zal de noodige reglementen maken voor alle de voorſchrevene ſuppoosten en bedienden, omtrent alles wat de behoorlijke waarneming van derzelver dienst betreft, daarbij tevens hunne werkzaamheden regelen, en vastſtellen den eed door dezelve hij het hof afteleggen.

Artikel 218[bewerken]

De tegenwoordige geëmploijeerden zullen inmiddels werkzaam blijven op de tractementen en emolumenten, thans nog plaats hebbende en in gebruik zijnde.