G e b o o r t e; niet aangifte van —, 346. |
G e b o u w e n; overtreding van aanmaningen op het herstellen of afbreken van vervallen —, 471: 5. Het plaatsen voor — van voorwerpen, die door val of uitwaseming nadeel kunnen veroorzaken, 471: 6. Zie brandstichting, vernieling. |
G e d e n k s t u k k e n; beschadiging, vernieling van —, 257. |
G e e s t e l ij k e n; misdrijven door —, 199—208; zie godsdienstleeraars. |
G e h e i m e n; verraden van — van den Staat, 80, 82. Verbreken van — van brieven, 187. Openbaren van — door geneesheeren enz., 378; zie fabrieken. |
G e l d b o e t e, 9, 11, 52, 53, 105, 113, 120, 128, 129, 131, 135, 164, 172, 175, 177, 179, 181, 184, 185, 187, 196, 197, 199, 218, 224, 227, 236, 254, 257, 260, 262, 287, 292, 294, 306, 307, 311, 314, 318, 319, 320, 330, 334, 338, 346, 348, 350, 352, 353, 358, 359, 360, 371, 373, 375, 378, 399, 401, 405—408, 410—414, 420, 421, 423, 427, 428, 430, 433, 437, 438, 440, 443, 452, 455, 456—461, 463, 464, 467, 468, 471, 475, 479; ook bij de straffen ter vervanging van de dégradation civique. |
G e l d e n; weigering van echte — in ontvang te nemen, 475:11. |
G e l e i d e r l a g e, 296, 298, 310, 311. — bij geweld jegens ambtenaren of beambten, 232. |
G e n e e s h e e r e n; afgifte van valsche getuigschriften op naam van — of door —, 159, 160. Bevorderen van afdrijving van vrucht, 317. Openbaren van geheimen, 378. |
G e n o o t s c h a p p e n, zie zamenkomsten. |
G e r e e d s c h a p p e n van landbouw; diefstal van —, 388. Vernieling van —, 451. Het achterlaten van — op den akker en andere plaatsen, 471: 7, 472. |
G e r e e d s c h a p p e n tot misdrijf; het verschaffen van — aan benden, 96. Medepligtigheid, 59, 60. Het verschaffen van — tot ontvlugting uit de gevangenis, 241—243. |
G e s c h r i f t e n; uitgave van — zonder naam van den schrijver, 283—286, 288, 475: 13. — tegen de goede zeden, 287. Het aanplakken, omroepen, verkoopen van —, 285; zie drukpers, valschheid. |
G e s t e e n t e; bedrog bij verkoop van edel —, 423. |
G e t u i g e n, die niet verschijnen op de oproeping, 236. Omkooping, 365. |
G e t u i g e n i s; valsche —. 361—364, 366. |
G e t u i g s c h r i f t e n; het maken en gebruiken van valsche — op naam of door geneesheeren, 159, 160. — op naam van eenen ambtenaar, 161. — ten nadeele van derden of de schatkist, 162. — in het bezit van landloopers of bedelaars, 281; zie valschheid. |
G e v a n g e n e n; ontvlugting van —, 237 volg. Ontvlugting van — door middel van braak, 241 volg. Straf des ontkomen gevangenen, 245. Wanneer niet strafbaar, 247, 248. Zamenspanning van —, als feitelijke weêrspannigheid, 219, 220. |
G e v a n g e n i s s t r a f, 9, 40, 53, 67, 105, 109, 112, 120, 123, 136, 153—156, 159, 160, 161, 171, 175, 179, 192, 193, 197, 198, 200—202, 211, 212, 217, 218, 222, 223, 225, 228, 230, 234, 236, 238, 239, 240, 241, 245, 248, 249, 250, 252, 254, 257, 258, 259, 260, 261, 262, 271, 274, 276, 277, 283, 306, 307, 311, 314, 318, 319, 320, 326, 330, 334, 337, 338, 346, 352, 353, 356, 358, 359, 360, 371, 373, 378, 399, 401, 402, 405, 406, 410, 411, 412, 414, 417, 418, 419, 420, 423, 433, 438, 443, 445, 446, 447, 449, 450, 451, 452, 453, 454, 455, 456, 459, 460, 461, 462, 463, 464, 465, 473, 474, 478, 480, 482, 483; zie verder in de gevallen, vervangende de dégradation civique, dwangarbeid, kaakstraf en tuchthuisstraf. |
G e v a n g e n n e m i n g; zie aanhouding. |
G e w a p e n d e m a g t; onwettig gebruik der —, alsmede om den Staat door burgeroorlog te beroeren; van openbare plundering en verwoesting, 91 volg. Bevelhebbers der —, die zich mengen in ondernemingen, zaken van koophandel enz., 176. Inroeping der — tegen de executie der wetten enz., 188—191. Beleediging van bevelhebbers der —, 224, 225. Feitelijkheden enz. tegen bevelhebbers der —, 230 volg. Weigering om de hulp der — te verleenen, 234. Diefstal gepleegd door middel van een valsch bevel of costuum der —, 381, 384; zie aanhouding, koophandel, waarschuwing. |
G e w e l d; gebruik van — door ambtenaren, 186; zie afpersing. |
G e w e l d d a d i g h e d e n van kinderen jegens ouders enz., 312. |
G e w e l d p l e g i n g, — tot omkooping van ambtenaren, 179. — bij misbruik van gezag, 186. — jegens ambtenaren of beambten, 228—233. — door landloopers en bedelaars, 279. — bij manslag, 303. — bij onwettige aanhouding, 344. — bij diefstal, 382, 383, 384. |
G e w i g t e n; zie maten. |
G e z a g; misbruik van openbaar gezag jegens bijzondere personen, 184—187. Jegens de algemeene zaak, 188—191; zie aanmatiging, ambtenaren, medepligtigheid. |
G i f t e n; zie medepligtigheid, omkooping. |
G o d s d i e n s t; verstoring van de — oefening, 262, 263. Bespotting van voorwerpen enz., behoorende tot de —, 262. |
G o d s d i e n s t i g e f e e s t e n; het dwingen of beletten die te vieren, of om bij zekere — de werkplaatsen enz. te openen of te sluiten, 260. |
G o d s d i e n s t i g e v e r e e n i g i n g e n; zie vereenigingen. |
G o d s d i e n s t l e e r a a r s; huwelijksplegtigheden verrigtende vóór de burgerlijke voltrekking, 199, 200 Berisping der hooge regering, 201, 204. Opruijing door — tegen het openbaar gezag, 202, 203, 205, 206. Verstandhouding met buitenlandsche mogendheden, 207, 208. Het bespotten van of toebrengen van slagen aan —, 262, 263. Verkrachting, 333. |
G o d s h u i z e n; zamenspanning van verpleegden in —, als feitelijke weêrspannigheid, 333. |
G o u d e n e n z i l v e r e n w e r k e n; bedrog bij verkoop van —, 428; zie keurmerken. |
G r a c h t e n; het dempen van —, 456. |
G r a n e n; het afsnijden van eens anders —, 449, 450. |
G r i f f i ë n; het wegmaken van bescheiden, registers enz. op —, 254—256. |
G r o n d; het gaan over eens anders —, 471: 13, 475: 9. Het laten loopen van vee over eens anders —, 471:14, 475:10. |
H a g e n o f h e g g e n; het verbreken van —, 456. |
H a n d t e e k e n i n g; afpersing van — door dwang, 400. |
H a z a r d s p e l e n op straat, 475:5, 477. |
H e e l m e e s t e r s; zie afdrijving, geneesheer. |
H e e t e r d a a d; ontdekking op —, 324. |
H e l e n; het — van gestolen of door misdrijf verkregen goederen, 62, 63, 380; zie schuilplaats, verbergen. |
H e r b e r g e n; diefstal in —, 386. |
H e r b e r g i e r; verantwoordelijkheid van —, 73, 74. Inschrijving onder valschen naam, 154. Diefstal door —, 386. Vertoonen van onbehoorlijke registers, of weigeren van die te vertoonen, 475: 2. Branden van lichten, 471: 3. |
H e r d e r s h u t t e n; vernieling van —, 451. |
H e r h a l i n g van misdrijf, 56, 58, 474, 478, 482, 483. |
H e r s t e l l e n v a n e e r, 226, 227. |
H o n d e n; ophitsen van —, 475: 7. |
H o o n e n l a s t e r, 367. |
H u i s; het indringen in iemands —, 184. — door bedelaars, 276. Diefstal in een bewoond —, 381, 384, 386, 390; zie gebouwen. |
H u i s d i e r e n; zie dieren. |
H u i s v e s t i n g; zie schuilplaats, verbergen. |
H u l p; verleenen van — aan den vijand, 77; zie bijstand, gevangenis, medepligtigheid. |
H u w e l ij k; dubbel —, 195, 340; zie godsdienstleeraars. |
I n h e c h t e n i s s t e l l i n g; zie aanhouding. |
I n k l i m m i n g, 381, 384, 397. |
I n t r e s s e n; zie schadeloosstelling, woeker. |
J a r e n; zie ouderdom. |
J u w e e l e n; zie gesteente. |
K a a k s t r a f, 8, 22, 23, 24, 56, 67, 68. Vervangen door gevangenisstraf enz., 111, 143, 177, 179, 228, 263. |
K e r k g e n o o t s c h a p p e n; toezigt op —, 291. |
K e u r m e r k e n; het namaken enz. van Staats —, 141. — van bijzondere inrigtingen, 142; zie fabrieken, valschheid. |
K i e s r e g t, verhindering in de uitoefening van —, 109, 110. Vervalsching, verduistering van biljetten, 111, 112. Verkoop van stemmen, 113. |
K i n d, gewelddadigheid van een — jegens zijn ouders enz., 312. Wegmaking, onderschuiving van een —, 345. Niet aangifte der geboorte van een —, 346. Niet aangifte van een gevonden —, 347. Het brengen van een aanvertrouwd — naar een godshuis, 348. Het te vondeling leggen van een —, 349. Ontvreemding door een —, 380. |
K i n d e r m o o r d, 300, 302. |
K l o p p e r s; het namaken of vervalschen van Staats —, 141, 142. |
K n e v e l a r ij, 174. |
K o o p h a n d e l; verboden aan militaire of administratieve bevelhebbers, 176; zie koopwaren, nijverheid. |
K o o p w a r e n; schending van reglementen omtrent —, 413. Bedrog bij verkoop van —, 423. Het bedriegelijk doen stijgen of dalen van den prijs van —, 419, 422. Het opzettelijk bederven van —, 443; zie keurmerken, schippers, voerlieden. |
K o s t e n; geregts —, 52, 53, 55, 469. |
K r a n k z i n n i g h e i d, 64. Het laten loopen van krankzinnigen, 475: 7. Het daardoor veroorzaken van schade, 479: 2. |
K r ij g s d i e n s t; inschrijving tot de — (conscriptie), 235. |
K r ij g s g e w a a d; diefstal door 't aanwenden van —, 381, 384; zie aanmatiging. |
K r ij g s l i e d e n; het werven van — zonder last van het wettig bestuur, 92. |
K r ij g s w e z e n; de bep. van het Strafwetboek niet toepasselijk op het —, 5. |
K u n s t e n a r ij e n (listige en bedriegelijke); opligting, 405; zie medepligtigheid. |
K w a a d d o e n e r s; moord door —, die daarbij wreedheden plegen, 303; zie verbindtenis, schuilplaats. |
L a n d b o u w; zie gereedschappen, oogst. |
L a n d e n; zie grond. |
L a n d l o o p e r ij, 269—273, 277, 282. |
L a s t e r, 367—374; zie aanbrenging. |
L e e r m e e s t e r s; verkrachting, 333. Te vondeling leggen door —, 350. |
L e e r r e d e n e n; zie godsdienstleeraars, opruijing. |
L e t t e r k u n d i g e, eigendom van — werken; zie drukpers, genootschappen, vereenigingen. |
L e v e r a n c i e r s; het verbreken van de dienst der — en hunne agenten of bedienden, 430—432. Bedrog in het aangenomene of geleverde, 433. |
L i e d j e s tegen de goede zeden, 287, 477; zie geschriften. |
L ij f s d w a n g, 52, 53, 55, 469. |
L o o n b e d i e n d e n; diefstal door —, 386. |
L o t e r ij e n; het houden van — zonder magtiging, 410. — op de straten, 475: 5, 477. |
M a g i s t r a a t s p e r s o o n: zie ambtenaar. |
M a j e s t e i t; gekwetste —, 86, 104. |
M a n s l a g, 295, 304. — door kwaaddoeners gepleegd, met wreedheden, 303. — vergezeld van een ander misdrijf, 304.
Onwillige —, 319, Verschoonbare —, 321—326. —, die geen misdrijf daarstelt, 327—329. — bij vernieling van gebouwen, 437. |
M a t e n e n g e w i g t e n; bedrog door middel van —, 423, 424. Het voorhanden hebben van valsche —, 479: 5, 480, 481. Het gebruiken van onwettige —, 479: 6, 480, 481. |
M e d e p l i g t i g h e i d, 59, 60, 61, 62, 63; zie staat. |
M e r k e n, zie keurmerken. |
M e s s e n e n r o t t i n g e n; zie wapenen. |
M ij n e n; het vernielen van staatsgebouwen, schepen enz., door het doen springen van —, 95. Het door middel van —
vernielen van gebouwen, schepen enz., 435. |
M i n d e r j a r i g e n; schaking, wegvoering van —, 354. Verleiding van — tot onzedelijkheid, 334. Misbruik van vertrouwen van —, 406. |
M i n i s t e r; die willekeurige daden beveelt, 114. Onderteekening door —, 118. Onwettige vervolging van een —
of andere staatsdienaren, 121. |
M i s d a a d, 1, — tegen de openbare zaak, 75 volg. — tegen personen, 295 volg. — tegen eigendommen, 379 volg. |
M i s d a d i g e r s; zie schuilplaats, verberging. |
M o g e n d h e d e n; beleediging van vreemde —, 367. |
M o o r d, zamenspanning tot —, 91. —, 295—302. Pijnigingen en wreedheden gestraft als —, 303. |
M u n t; valsche —, en — schennis, 132—138; zie gelden. |
M u n t b i l j e t t e n, het namaken en vervalschen van —, 139. |
N a a m; aanhouding gepleegd door het bezigen van een valschen —, 344. Diefstal gepleegd door het bezigen van een valschen —, 380, 384. |
N a c h t; diefstal gepleegd bij — 381, 384, 385, 386. |
N a c h t e l ij k b u r e n g e r u c h t, 479: 8, 480. |
N a d r u k; zie drukpers. |
N a t i o n a l e m i l i t i e, 195, 235. |
N ij v e r h e i d; het benadeelen der —, door naar buitenlands zenden van opzigters eener fabriek, 417; zie fabrieken, koopwaren, bedrog. |
N o t a r i s s e n; het wegmaken van acten, bescheiden enz. door —, 254—256. |
O m h e i n i n g; zie verbreking. |
O m k o o p i n g; het door — magtig worden van plans van vestigen enz. voor den vijand, 82. Ambtenaren, die zich hebben laten omkoopen, 177, 178. — van ambtenaren, ook door bedreiging enz., 179—182. — van getuigen, 365. |
O m r o e p e r s; zonder magtiging, 290; zie geschriften. |
O n d e r s c h u i v i n g; zie kind. |
O n r e i n h e d e n; het werpen van — op iemand door onvoorzigtigheid 471: 12. Het werpen van — tegen iemands huis enz., 475: 8, 476. |
O n t m a n n i n g, 316, 325. |
O n t v l u g t i n g; zie gevangenen. |
O n t v r e e m d i n g; door comptabele ambtenaren, 169 volg. — door kinderen, ouders, echtgenooten, 380. —, diefstal, 379. |
O n t z e t t i n g v a n r e g t e n; zie dégradation civique, burgerschapsregten. |
O n v o o r z i g t i g h e i d; manslag, verwonden door —, 319, 320. Brand door —, 458. |
O o g s t; diefstal van een deel van den —, 388. Brandstichting van een deel van den —, 434. Vernieling van —, 444. |
O o r d e e l d e s o n d e r s c h e i d s. 66. 67. |
O o r l o g; het wikkelen van het vaderland in den —, 76. Het blootstellen van het vaderland aan den —, 84. Overgave van oorlogsplaatsen aan den vijand, 77. Het opzetten tot den burger —, 91. |
O p e n b a a r m a k i n g; zie geheimen, vonnissen. |
O p g r a v i n g e n; het branden van licht bij —, 471: 4. |
O p l i g t i n g, 405. |
O p r o e r; ontstaan door kerkelijke redevoeringen of geschriften, 202, 203, 205, 206. Oproerige vereenigingen,
213, 214; zie benden. |
O p r u i j i n g tot misdrijf, 60, 102, 202, 203, 205, 206, 217, 293. |
O p s l u i t i n g; zie aanhouding. |
O u d e r d o m; wijziging van straf wegens — bij jonge jaren, 66, 67, 69. — bij hooge jaren 70, 71, 72. |
O u d e r s; zie gewelddadigheden, ontvreemding. |
O v e r k l i m m i n g; zie inklimming. |
O v e r m a g t, 64, 400. |
O v e r s p e l, 324, 336—339. |
O v e r s t r o o m i n g; veroorzaakt door eigenaars van molens en waterwerken, 457. |
O v e r t r e d i n g, 1: 464. |
P a m p h l e t s tegen de goede zeden, 287, 477. |
P a s p o o r t e n; zie getuigschriften. |
P e r k e n; omsloten —, 391, 392. Vernielen of verbreken van — van beesten, 451. |
P ij n i g i n g e n bij manslag, 303. — bij onwettige aanhouding, 344. |
P l a a t - en p r e n t w e r k e n tegen de goede zeden, 287, 477; zie drukpers, geschriften. |
P l a n t s o e n (hakhout); diefstal van —, 388. Brandstichting van — 434. Verwoesting van —, 444. |
P l e i d o o i j e n; beleedigende uitdrukkingen bij — en andere weren van regten, 377. |
P l u n d e r i n g; zamenspanning tot —, 91. Bij — en oproer, de hoofdleiders verantwoordelijk voor de gepleegde misdrijven, 313. Vernieling bij — van eet-, koopwaren enz., 440—442. — verdediging tegen —, 329; zie benden. |
P o g i n g, 2, 3, 89, 94—102, 179, 217, 241, 245, 317, 365, 401, 414, 415. |
P o l i c i e; toezigt der hooge — (afgeschaft), 11, 44, 45, 47, 50 enz. |
P r o c e s s t u k k e n; het wegmaken en verduisteren van — en dergelijke, bewaard in archiven, griffiën enz.,
254, 256, 409. |
P r o s t i t u t i e, 434. |
P r o v o c a t i e, 321 volg. |
R a p e n v a n t a r w e - a i r e n enz.; het — op akkers bij den oogst, 471: 10, 473. |
R e d e v o e r i n g e n; zie opruijing. |
R e g i s t e r s; verduistering van —. archiven enz., 254, 256. |
R e g t e n; ontzetting van —; zie dégradation civique, burgerschapsregten |
R e g t e r s; die buiten last der regering bevelen verleenen tegen ambtenaren ter zake hunner functiën, 129. Verduisteren en vernielen van bescheiden door —, 173. Omkooping, 181—183. |
R e g t s b e w i n d; aanmatiging van —, 127—131. |
R e g t s w e i g e r i n g, 185. |
R e i s o r d e r s; zie getuigschriften. |
R e p r e s a i l l e s; het blootstellen van het Vaderland aan — van den vijand, 85. |
R é v é l a t i e; zie aangifte. |
R o e r e n d e g o e d e r e n; het toebrengen van schade aan —, 179: 1. |
R o t t i n g e n, zie wapenen. |
R u p s e n; het zuiveren der tuinen en velden van —, 471: 8. |
R u s t; misdrijven tegen de openbare —, 132. |
S c h a d e; zie roerende goederen. |
S c h a d e l o o s s t e l l i n g e n, 10, 46, 51, 54, 117, 119, 172, 406, 423, 429, 430, 433, 437, 438, 443, 455,
456, 460. |
S c h a k i n g, 354—357. |
S c h e p e n; zich meester maken van — van den Staat, 96; zie gebouwen, brandstichting, vernieling. |
S c h i p p e r s; diefstal door —, 386. Vervalsching van toevertrouwde goederen, 387. |
S c h o o r s t e e n e n; onderhouden of herstellen van —, 471: 1. |
S c h u i l p l a a t s e ; het verschaffen van — aan misdadigers, 61. — aan spionnen, 83. — aan oproerige benden,
99. — aan kwaaddoeners, 268. |
S l a g e n e n s t o o t e n; het toebrengen van —, 311. Aan ambtenaren, 228. Aan godsdienstleeraars, 263. |
S l e u t e l s; diefstal door middel van valsche —, 381, 384, 398. Het maken van valsche —, 399. |
S m a a d w o o r d e n, 375, 376, 377. |
S p e e l h u i z e n; ongeoorloofde —, 410, 477. |
S p i o n a a d j e, 78; zie verberging. |
S t a a t; misdrijven tegen de veiligheid van den —, 76, 81, 91—102. Medepligtigheid daaraan, 60, 61, 103, 108. Onwettige vervolging van dienaren van —, 121. |
S t a a t s k u n d i g e v e r e e n i g i n g e n; zie vereenigingen. |
S t a a t s d i e n a r e n; zie ministers. |
S t a a t s p a p i e r e n; zie valschheid. |
S t a a t s r e g e l i n g; misdrijven tegen de —, 109, 114. |
S t e e n e n (of andere harde ligchamen); het werpen van — tegen iemand of iemands huis enz., 473: 8, 476. Het toebrengen van schade aan eens anders vee, door het werpen van —, 479: 3, 480. |
S t e e n g r o e v e n; diefstal uit —, 388. |
S t r a f f e n; vóór het plegen van het feit bepaald, 4. Criminele —, 6, 7, 8. Correctionele —, 9, 11. Policie —,
464. |
S t r a t e n; overtreding der reglementen op het schoonmaken der — 471: 3. Belemmering van —, wegens enz., 471:
4. Branden van licht, bij uitgravingen of het leggen van voorwerpen op — enz., 471: 4. |
T e l e g r a a f; terughouding of opening van berigten, 187. Beschadiging van — toestellen, 257. Het openbaren van geheimen, 378. |
T e r u g g a v e n, 10, 51, 52, 54, 172, 406, 423, 437, 438, 468, 469. |
T i t e l s; diefstal door het aannemen van valsche —, 381, 382, 384; zie aanmatiging. |
T o o n e e l; het vertoonen van stukken op het — in verkorting der regten van eigenaren, 428, 429. |
T u c h t h u i s s t r a f; 7, 21, 23, 47, 56, 67, 71, 72, 104, 134, 139, 141, 142, 150, 151, 156, 158, 174, 181,
182, 188, 198, 210, 232, 239, 241, 251, 255, 268, 279, 309, 312, 317, 331, 345, 354, 362, 386, 387, 388, 389, 399, 418, 430, 437, 439, 441. — vervangen door de gevangenisstraf, 231, 309, 386. — vervangende de dwangarbeid en doodstraf. |
U i t b a n n i n g, 8, 32, 33, 35, 48, 56, 67, 81, 84, 85, 102, 110, 115, 124, 155, 158, 160, 202, 203, 204, 208,
229. |
U i t w a s e m i n g e n, het leggen van voorwerpen, die schadelijke — veroorzaken, 471: 6. |
V a d e r m o o r d, 13, 299, 302, 323. |
V a l; het plaatsen van voorwerpen, dat zij door hunnen — schade kunnen veroorzaken, 471: 6. |
V a l s c h h e i d, 145—165. — in openbare geschriften door ambtenaren, 145, 146, 148. — in openbare geschriften van koophandel enz., 147. Gebruik maken daarvan, 148. — in onderhandsche geschriften, 150, 151. — in paspoorten, reisorders, getuigschriften enz.,
153—162. Onbekendheid met de —, 163. — te straffen met geldboete, 164. |
V e e; diefstal van — uit de weide, 388. Vergiftiging van —, 452. Het toebrengen van schade aan — door het laten loopen van krankzinnigen, dieren of het hard rijden, 479: 2, 480. |
V e e z i e k t e, 459—462. |
V e i l i g h e i d v a n d e n S t a a t; zie Staat. |
V e r a n t w o o r d e l ij k h e i d van herbergiers, wegens misdrijven, van hen, die ten hunnent intrek hadden,
73, 475: 2. — in andere gevallen, 74. |
V e r b e r g i n g; van spionnen, 83. — van misdadigers, 248. — van een kind, 345. — van lijken van overledenen door verwonding, 359. zie schuilplaats. |
V e r b e u r d v e r k l a r i n g; algemeene (afgeschaft) 7, 37, 38, 39, 75, 76, 77, 81, 86, 87, 91, 92, 93—97,
125, 132, 139. Speciale —, 11, 176, 286, 287, 314, 318, 364, 413, 423, 427, 428, 429, 470, 477, 481. |
V e r b i n d t e n i s van kwaaddoeners, 265. — van bedelaars, 276. |
V e r b r e k i n g van zegels, 249 volg. — van afsluiting, 456; zie gedenkstukken, herdershutten, perken. |
V e r d u i s t e r i n g; door comptabele ambtenaren, 169. — van archiven, registers en andere bescheiden door ambtenaren, 254—256. — van processtukken, 409. |
V e r e e n i g i n g e n; godsdienstige, letterkundige, staatskundige —, 291—294; zie aanslag, benden, plundering. |
V e r g i f t e n; het verkoopen van —, 318. |
V e r g i f t i g i n g, 301, 302. — van dieren en visschen, 452. |
V e r h e l e n; zie aangifte, schuilplaats, verberging. |
V e r k o o p i n g e n; het belemmeren der vrijheid van bieden bij —, 412. |
V e r k r a c h t i n g, 331—333. |
V e r n i e l i n g van 's lands gebouwen enz., 95. — van gedenkstukken enz., 257. — van gebouwen, schepen, bruggen, dijken, wegen en andere werken, 434, 435, 537. — of het verbranden van bescheiden, effekten, bankpapieren enz., 439. — van boomen, 445, 446, 448,
450. — van enten, 447, 450; zie plundering, verbreking. |
V e r n i e t i g i n g van werktuigen tot het plegen van misdrijf, 11. |
V e r p a c h t i n g e n; het belemmeren der vrijheid van bieden bij —, 412. |
V e r s c h o o n b a r e m i s d r ij v e n, 65, 100, 106, 107, 247, 248, 321—326. |
V e r s t a n d h o u d i n g met vreemde mogendheden, 76. — met den vijand, 77—85. — met onwettige benden, 96. —
met vreemde mogendheden, door godsdienstleeraars, 207, 208. — met leveranciers, 430—433. |
V e r t r o u w e n; misbruik van —, 406—408. |
V e r w o n d i n g van ambtenaren, 228—233. — die eene ziekte van meer dan twintig dagen veroorzaakten, 309, 310.
— die geene ziekte veroorzaakten, 311. — van ouders, 312. — bij onvoorzigtigheid, 320. Hoofden van oproerige zamenrottingen, verantwoordelijk voor de gepleegde —, 313. — bij provocatie, 321. — die geen misdrijf daarstellen, 327—329. — aan een kind toegebragt door te vondeling leggen, 351. — bij vernieling van gebouwen enz., 437. |
V e r z a c h t e n d e o m s t a n d i g h e d e n; art. 9 wet 29 Junij 1864, sub art. 36, 463, 464. |
V ij v e r s; diefstal uit —, 388. |
V i s c h; diefstal van —, 388. Vergiftiging van —, 452. |
V o e r l i e d e n, diefstal door —, 386. Vervalsching van toevertrouwde goederen door —, 387. Overtreding der reglementen op het voerwezen, en door het hard rijden, 475: 3, 4, 476, 479:2, 480. |
V o o g d e n; verkrachting, 333. Te vondeling leggen, 350. |
V o o r b e d a c h t e r a a d, 297. Geweld tegen ambtenaren met —, 232. Toebrengen van verwonding met —, 310. Toebrengen van slagen met —, 311. |
V o n d e l i n g; te — leggen van een kind, 349—353. |
V o n n i s s e n; zie aanplakking, openbaarmaking. |
V r e d e; misdrijven tegen den openbaren —, 61, 76 volg. |
V r e e m d e l i n g e n; landloopers of bedelaars, 272, 274. |
V r ij h e i d, daden van geweld, die inbreuk maken op de —, 114, 120. |
V r o e d v r o u w e n; zie geheimen. |
V r o u w; ter dood veroordeelde —, die zwanger is, 27. |
V r u c h t e n, plukken en eten van — op de plaats zelve, 471: 9. |
V u i l n i s h o o p e n; overtreding der reglementen op de —, 471: 5; zie onreinheden. |
V u u r p l a a t s e n; zie schoorsteenen. |
V u u r w e r k e n; verbod om — af te steken, 471: 2, 472. |
W a a r s c h u w i n g; militaire —, 100, 213. |
W a n b e d r ij f, 1, 40. |
W a p e n e n; het verschaffen van — (bij medepligtigheid), 60. Het dragen van — tegen den Staat. 75. Begunstiging der vijandelijke —, 77. Het wapenen van burgers tegen burgers, 91. Het verschaffen van — aan onwettige benden, 96. Wat te verstaan door —, 101. Wederspannigheid met gebruik van —, 210, 216, 218. Het verschaffen van — tot ontvlugting van gevangenen, 241, 243. Verschaffen van — aan kwaaddoeners, 268. — in het bezit van bedelaars en landloopers, 277. Het maken, verkoopen en dragen van verboden —, 314. Diefstal door middel van —,
Diefstal door middel van —, 381, 382, 385. Het achterlaten van — op staten, wegen enz., 471: 7, 472. Het veroorzaaken van den dood of de verwonding van een dier door het verkeerd gebruik maken van —, 479: 3, 480. |
W e d e r s t a n d; zie ambtenaren, beambten. |
W e e r s p a n n i g h e i d; zie ambtenaren, arbeiders, beambten, feitelijkheden, gevangenen,
godshuizen. |
W e g; diefstal op den openbaren —, 383. Belemmering van den openbaren —, 471: 4. |
W e g v o e r i n g n a a r e e n o o r d v a n b a l l i n g s c h a p; zie deportatie. |
W e i d e; diefstal uit de — 388. — vernieling van landbouw-gereedschappen op de —, 451. |
W e r k e n (o p e n b a r e); beschadiging, vernieling van — ten algemeenen nutte, 257. Verzet tegen het daarstellen van —, 438. |
W e r k l i e d e n, zie arbeiders. |
W e r k t u i g e n; het verschaffen van — aan gewapende benden, 96. Het verschaffen van — tot plegen van misdrijf (medepligtigheid), 60. Tot ontvlugting van gevangenen, 241—243. — in het bezit van landloopers of bedelaars, 277. Het achterlaten van — op het land enz., 471: 7, 472; zie verbeurdverklaring, vernietiging. |
W e r v e n v a n k r ij g s l i e d e n; het — zie krijgslieden, benden. |
W e t g e v e n d e m a g t; inmening in de — door regters, 127. |
W e t t e n; het schorsen van de werking der — 127. — ten aanzien van hetgeen, waaromtrent bij het Strafwetboek niet is voorzien, 484. |
W ij n o o g s t, overtreding der reglementen omtrent den —, 475: 1. |
W i l l e k e u r; daden van —, inbreuk makende op de vrijheid, 114, 115, 118; zie aanhouding. |
W i n k e l s; het dwingen enz. tot het openen of sluiten van — gedurende godsdienstige feestdagen, 260. |
W o e k e r, 405. |
W o n i n g; indringen in iemands —, 184. |
W o o n p l a a t s; bevel om zich te verwijderen van de — des beleedigden, 229; zie ambtenaar. |
W r e e d h e d e n; gepleegd door kwaaddoeners, 303; zie pijniging. |
Z a m e n h e u l i n g van ambtenaren van den burgerlijken stand, 195. |
Z a m e n k o m s t e n; zie vereenigingen. |
Z a m e n r o t t i n g; zie aanslag, benden, plundering. |
Z a m e n s p a n n i n g; zie aangifte, aanslag, ambtenaren, arbeiders, gevangenen, godshuizen, plundering, verbindtenis. |
Z e d e n; aantasting der —, 330. Verkrachting, 333. Bevordering van onzedelijkheid, 334, 335; zie geschriften. |
Z e g e l s, 139—144. Namaken en vervalschen van openbare —, 139, 140. Het misdadig gebruik maken van —, 141. Namaken en vervalschen van bijzondere —, 142. Het misdadig gebruik maken van, 143. Vebreking van —, 249—252. Diefstal door verbreking van —, 253. |
Z e l f v e r d e d i g i n g, 327—329. |
|