Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap

Uit Wikisource

EEG-verdrag

Type Multilateraal
Ondertekening 25 maart 1957 in Rome
Inwerkingtreding 1 januari 1958
Brontaal Duits, Frans, Italiaans en Nederlands
Bron Eur-lex
Auteursrecht '© Europese Unie, http://eur-lex.europa.eu/, 1998-2015', vrij te gebruiken met bronvermelding
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over EEG-verdrag op Wikipedia
Verdrag
tot oprichting van de
Europese Economische
Gemeenschap

en bijbehorende documenten

Verdrag
[bewerken]

Zijne Majesteit de Koning der Belgen, de President van de Bondsrepubliek Duitsland, de President van de Franse Republiek, de President van de Italiaanse Republiek, Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg, Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,

Vastberaden, de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren,

Besloten hebbende, door gemeenschappelijk optreden de economische en sociale vooruitgang van hun landen te verzekeren en daartoe de barrières die Europa verdelen te verwijderen,

Vaststellende, als wezenlijk doel van hun streven, een voortdurende verbetering van de omstandigheden waaronder hun volkeren leven en werken, te verzekeren,

Erkennende, dat de verwijdering van de bestaande hinderpalen eensgezind optreden vereist ten einde de gestadige expansie, het evenwicht in het handelsverkeer en de eerlijkheid in de mededinging te waarborgen,

Verlangende, de eenheid hunner volkshuishoudingen te versterken en de harmonische ontwikkeling daarvan te bevorderen door het verschil in niveau tussen de onderscheidene gebieden en de achterstand van de minder begunstigde gebieden te verminderen,

Geleid door de wens, door middel van een gemeenschappelijke handelspolitiek bij te dragen tot de geleidelijke opheffing der beperkingen in het internationale handelsverkeer,

Wensende, de verbondenheid van Europa met de landen overzee te bevestigen en verlangende, de ontwikkeling van hun welvaart te verzekeren, overeenkomstig de beginselen van het Handvest der Verenigde Naties,

Vastbesloten, door deze bundeling van krachten de waarborgen voor vrede en vrijheid te versterken, en de overige Europese volkeren die hun idealen delen, oproepende zich bij hun streven aan te sluiten,

Hebben besloten een Europese Economische Gemeenschap op te richten, en hebhen te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:

Zijne majesteit de Koning der Belgen:

de Heer Paul-Henri Spaak, Minister van Buitenlandse Zaken;
J. Ch. Baron Snoy et d'Oppuers, Secretaris-Generaal van het Ministerie van Economische Zaken, Voorzitter van de Belgische delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie;

De President van de Bondsrepubliek Duitsland:

Dr. Konrad Adenauer, Bondskanselier;
Prof. Dr. Walter Hallstein, Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken;

De President van de Franse Republiek:

de Heer Christian Pineau, Minister van Buitenlandse Zaken;
de Heer Maurice Faure, Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken;

De President van de Italiaanse Republiek:

de Heer Antonio Segni, Voorzitter van de Raad van Ministers;
Prof. Gaetano Martino, Minister van Buitenlandse Zaken;

Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg:

de Heer Joseph Bech, Minister-President, Minister van Buitenlandse Zaken;
de Heer Lambert Schaus, Ambassadeur, Voorzitter van de Luxemburgse delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie;

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

de Heer Joseph Luns, Minister van Buitenlandse Zaken;
de Heer J. Linthorst Homan, Voorzitter van de Nederlandse delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie;

die, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, omtrent de volgende bepalingen overeenstemming hebben bereikt:

EERSTE DEEL
De beginselen
[bewerken]

ARTIKEL 1

Bij dit Verdrag richten de Hoge Verdragsluitende Partijen tezamen een EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP op.

ARTIKEL 2

De Gemeenschap heeft tot taak, door het instellen van een gemeenschappelijke markt en door het geleidelijk nader tot elkaar brengen van het economisch beleid van de Lid-Staten te bevorderen de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, een gestadige en evenwichtige expansie, een grotere stabiliteit, een toenemende verbetering van de levensstandaard en nauwere betrekkingen tussen de in de Gemeenschap verenigde Staten.

ARTIKEL 3 Ten einde de in het voorgaand artikel genoemde doelstellingen te bereiken omvat de activiteit van de Gemeenschap onder de voorwaarden en volgens het ritme in dit Verdrag voorzien:

a) de afschaffing tussen de Lid-Staten van de douanerechten en de kwantitatieve beperkingen bij in- en uitvoer van goederen alsmede van alle overige maatregelen van gelijke werking,
b) de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief en van een gemeenschappelijke handelspolitiek ten opzichte van derde Staten,
c) de verwijdering tussen de Lid-Staten van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal,
d) het tot stand brengen van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van de landbouw,
e) het tot stand brengen van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van het vervoer,
f) de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst,
g) het toepassen van procedures welke het mogelijk maken het economisch beleid van de Lid­-Staten te coördineren en de verstoring van het evenwicht in hun betalingsbalans tegen te gaan.
h) het nader tot elkaar brengen van de nationale wetgevingen in de mate dat voor de werking van de gemeenschappelijke markt noodzakelijk is,
i) de vorming van een Europees Sociaal Fonds, ten einde de werkgelegenheid voor de werknemers te verbeteren en bij te dragen tot de verhoging van hun levensstandaard,
j) de oprichting van een Europese Investeringsbank bestemd om de economische groei van de Gemeenschap te vergemakkelijken door het aanboren van nieuwe hulpbronnen,
k) de associatie van landen en gebieden overzee, ten einde het handelsverkeer uit te breiden en in gezamenlijke inspanning de economische en sociale ontwikkeling te bevorderen.

ARTIKEL 4 1. De vervulling van de aan de Gemeenschap opgedragen taken wordt verzekerd door

  • een Vergadering,
  • een Raad,
  • een Commissie,
  • een Hof van Justitie.

Iedere instelling handelt binnen de grenzen van de haar door dit Verdrag verleende bevoegdheden.

2, De Raad en de Commissie worden bijgestaan door een Economisch en Sociaal Comité met raadgevende taak.

ARTIKEL 5

De Lid­-Staten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit dit Verdrag of uit handelingen van de instellingen der Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak.

Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen.

ARTIKEL 6

1. De Lid-Staten coördineren, in nauwe samenwerking met de instellingen van de Gemeenschap, hun economisch beleid in de mate waarin dit ter bereiking van de doelstellingen van dit Verdrag noodzakelijk is.

2. De instellingen van de Gemeenschap waken ervoor dat de interne en externe financiële stabiliteit der Lid-Staten niet in gevaar wordt gebracht.

ARTIKEL 7

Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties.

ARTIKEL 8

1. De gemeenschappelijke markt wordt gedurende een overgangsperiode van twaalf jaar geleidelijk tot stand gebracht.

De overgangsperiode is verdeeld in drie etappes, elk van vier jaar, waarvan de duur onder de volgende voorwaarden kan worden gewijzigd.

2. Aan iedere etappe is een geheel van maatregelen verbonden welke gezamenlijk moeten worden aangevangen en voortgezet.

3. De overgang van de eerste naar de tweede etappe is afhankelijk van de vaststelling dat het wezenlijke van de doeleinden, uitdrukkelijk door dit Verdrag voor de eerste etappe bepaald, daadwerkelijk is bereikt en dat, behoudene de in het Verdrag genoemde uitzonderingen en procedures, de verplichtingen zijn nagekomen.

Deze vaststelling geschiedt aan het einde van het vierde jaar door de Raad die met eenparigheid van stemmen besluit, op grond van een rapport van de Commissie. Nochtans kan een Lid-Staat de eenstemmigheid niet verhinderen door zich te beroepen op de niet-nakoming van zijn eigen verplichtingen. Bij gebreke van eenstemmigheid wordt de eerste etappe automatisch met een jaar verlengd.

Aan het einde van het vijfde jaar geschiedt de vaststelling door de Raad onder dezelfde voorwaarden. Bij gebreke van eenstemmigheid wordt de eerste etappe nogmaals automatisch met een jaar verlengd.

Aan het einde van het zesde jaar geschiedt de vaststelling, op grond van een rapport van de Commissie, door de Raad die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.

4. Binnen een termijn van één maand nadat deze laatste stemming heeft plaatsgevonden, heeft een Lid-Staat die overstemd werd of, indien de vereiste meerderheid van stemmen niet werd bereikt, elke Lid-Staat het recht te verlangen dat de Raad een scheidsrechterlijke instantie benoemt, waarvan de uitspraak voor alle Lid-Staten en de instellingen van de Gemeenschap verbindend is. Deze scheidsrechterlijke instantie bestaat uit drie leden, bij eenstemmig besluit door de Raad te benoemen op voorstel van de Commissie.

Indien de Raad in gebreke blijft binnen een maand na gedaan verzoek de leden van de scheidsrechterlijke instantie te benoemen, worden dezen binnen een nieuwe termijn van een maand door het Hof van Justitie benoemd.

De scheidsrechterlijke instantie wijst zelf haar voorzitter aan.

Zij doet uitspraak binnen een termijn van zes maanden na de datum waarop de in de laatste alinea van lid 3 bedoelde stemming in de Raad heeft plaatsgevonden.

5. De tweede en derde etappe kunnen slechts worden verlengd of verkort krachtens een beschikking door de Raad met eenparigheid van stemmen genomen op voorstel van de Commissie.

6. De bepalingen der voorgaande leden mogen niet tot gevolg hebben dat de overgangsperiode langer duurt dan in totaal vijftien jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag.

7. Behoudens de uitzonderingen of afwijkingen in dit Verdrag genoemd vormt het einde van de overgangsperiode het uiterste tijdstip waarop alle gestelde regels in werking moeten treden en waarop alle maatregelen welke het tot stand brengen van de gemeenschappelijke markt medebrengt, moeten zijn verwezenlijkt.

TWEEDE DEEL
De grondslagen van de Gemeenschap
[bewerken]

TITEL I
Het vrije verkeer van goederen
[bewerken]

ARTIKEL 9

1. De Gemeenschap is gegrondvest op een douane-unie welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer en welke zowel het verbod medebrengt van in- en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de Lid-Staten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen.

2. De bepalingen van hoofdstuk 1, eerste afdeling, en van hoofdstuk 2 van deze titel zijn van toepassing op de produkten welke van oorsprong zijn uit de Lid-Staten alsook op de produkten uit derde landen welke zich in de Lid-Staten in het vrije verkeer bevinden.

ARTIKEL 10

1. Als zich bevindend in het vrije verkeer in een Lid-Staat worden beschouwd: de produkten uit derde landen waarvoor in genoemde Staat de invoerformaliteiten zijn verricht en de verschuldigde douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn voldaan en waarvoor geen gehele of gedeeltelijke teruggave van die rechten en heffingen is verleend.

2. Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, stelt de Commissie vast op welke wijze de administratieve samenwerking inzake de toepassing van artikel 9, lid 2, zal geschieden en houdt daarbij rekening met de noodzaak de aan de handel opgelegde formaliteiten zoveel mogelijk te verlichten.

Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, stelt de Commissie die bepalingen vast welke in het verkeer tussen de Lid-Staten van toepassing zullen zijn op de goederen van oorsprong uit een andere Lid-Staat, waarin produkten zijn verwerkt op welke de in de uitvoerende Lid-Staat toepasselijke douanerechten en heffingen van gelijke werking niet zijn geheven of waarvoor gehele of gedeeltelijke teruggave van die rechten of heffingen is verleend.

Bij het vaststellen van deze bepalingen houdt de Commissie rekening met de regels inzake de afschaffing van de douanerechten binnen de Gemeenschap en met die welke de geleidelijke toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief betreffen.

ARTIKEL 11

De Lid-Staten treffen alle passende maatregelen ten einde de regeringen in staat te stellen hun uit dit Verdrag voortvloeiende verplichtingen betreffende douanerechten binnen de vastgestelde termijnen na te komen.

Hoofdstuk 1
De douane-unie
[bewerken]
Eerste afdeling
Afschaffing van de douanerechten tussen de Lid-Staten
[bewerken]

ARTIKEL 12

De Lid-Staten onthouden zich ervan onderling nieuwe in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking in te voeren en de rechten en heffingen te verhogen welke zij in hun onderlinge handelsbetrekkingen toepassen.

ARTIKEL 13

1. De tussen de Lid-Staten bestaande invoerrechten worden geleidelijk afgeschaft, overeenkomstig de artikelen 14 en 15.

2. Heffingen, van gelijke werking als invoerrechten, tussen de Lid-Staten van toepassing, worden door hen in de loop van de overgangsperiode geleidelijk opgeheven. De Commissie stelt bij wege van richtlijnen het ritme van deze opheffing vast. Zij laat zich leiden door de regels vervat in artikel 14, leden 2 en 3, alsook door de richtlijnen welke de Raad met toepassing van genoemd lid 2 heeft vastgesteld.

ARTIKEL 14

1. Voor ieder produkt is het basisrecht waarop de achtereenvolgende verlagingen moeten worden toegepast, het op 1 januari 1957 toegepaste recht.

2. Het ritme der verlagingen is als volgt bepaald:

a) tijdens de eerste etappe wordt de eerste verlaging een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag tot stand gebracht; de tweede verlaging achttien maanden later: de derde aan het einde van het vierde jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag;
b) tijdens de tweede etappe wordt achttien maanden na het begin daarvan een verlaging toegepast; een tweede verlaging volgt achttien maanden na de voorgaande; een derde verlaging komt een jaar later tot stand;
c) de dan nog tot stand te brengen verlagingen geschieden in de loop van de derde etappe; de Raad bepaalt het ritme daarvan bij wege van richtlijnen welke hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie vaststelt.

3. Bij de eerste verlaging wordt tussen de Lid-Staten onderling voor elk produkt een recht, gelijk aan het basisrecht verminderd met 10%, toegepast.

Bij iedere volgende verlaging dient elke Lid-Staat al zijn rechten zodanig te verlagen, dat de totale opbrengst der rechten, in lid 4 omschreven, met 10% wordt verminderd met dien verstande dat voor elk der produkten de verlaging ten minste 5% van het basisrecht dient te bedragen.

Voor die produkten waarop het recht dan nog hoger dan 30% zou zijn, dient echter iedere verlaging ten minste 10% van het basisrecht te bedragen.

4. Voor elke Lid-Staat wordt de in lid 3 bedoelde totale opbrengst der rechten berekend door de waarde der tijdens het jaar 1956 uit de overige Lid-Staten ingevoerde goederen te vermenigvuldigen met de basisrechten.

5. De bijzondere vraagstukken welke zich bij de toepassing van de voorgaande leden voordoen, worden geregeld door richtlijnen welke de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie vaststelt.

6. De Lid-Staten brengen aan de Commissie verslag uit van de wijze waarop bovenstaande regels voor de verlaging der rechten worden toegepast. Zij streven ernaar dat de verlaging der rechten op elk produkt de volgende percentages bereikt

  • van het einde van de eerste etappe, ten minste 25% van het basisrecht,
  • aan het einde van de tweede etappe, ten minste 50% van het basisrecht.

De Commissie doet de Lid-Staten alle dienstige aanbevelingen indien zij vaststelt dat er gevaar bestaat dat de bij artikel 13 bepaalde doelstellingen en de in dit lid vastgestelde percentages niet kunnen worden bereikt.

7. De bepalingen van dit artikel kunnen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd.

ARTIKEL 15

1. Ongeacht de bepalingen van artikel 14, kan elke Lid-Staat tijdens de overgangsperiode de heffing van de rechten op de uit de overige Lid-Staten ingevoerde produkten geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij stelt de overige Lid-Staten en de Commissie hiervan in kennis.

2. De Lid-Staten verklaren zich bereid hun invoerrechten ten opzichte van de overige Lid-Staten in een sneller tempo te verlagen dan volgens artikel 14 is bepaald, indien hun algemene economische toestand en de toestand in de betrokken sector hun zulks toelaten.

De Commissie doet de betrokken Lid-Staten daartoe aanbevelingen.

ARTIKEL 16

De Lid-Staten heffen, uiterlijk aan het einde van de eerste etappe, de tussen hen bestaande uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking op.

ARTIKEL 17

1. De bepalingen van de artikelen 9 tot en met 15, lid 1, zijn van toepassing op de douanerechten van fiscale aard. Deze rechten komen echter niet in aarmerking voor de berekening van de totale opbrengst der rechten noch voor de verlaging van alle rechten bedoeld in artikel 14, leden 3 en 4.

Deze rechten worden bij elke verlaging met ten minste 10% van het basisrecht verminderd. De Lid-Staten kunnen deze rechten in een sneller tempo dan in artikel 14 voorzien, verlagen.

2. De Lid-Staten brengen, vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, hun douanerechten van fiscale aard ter kennis van de Commissie.

3. De Lid-Staten behouden de bevoegdheid deze rechten te vervangen door een binnenlandse heffing welke in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 95.

4. Wanneer de Commissie vaststelt dat de vervanging van een douanerecht van fiscale aard in een Lid-Staat op ernstige moeilijkheden stuit, machtigt zij deze Slaat dit recht te handhaven op voorwaarde dat hij het uiterlijk zes jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag opheft. De machtiging dient voor het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag te worden gevraagd.

Tweede afdeling
Vaststelling van het gemeenschappelijk douanetarief
[bewerken]

ARTIKEL 18

De Lid-Staten verklaren zich bereid tot de ontwikkeling van de internationale handel en tot de vermindering van de handelsbelemmeringen bij te dragen, door het sluiten van akkoorden welke, op de grondslag van wederkerigheid en van wederzijds voordeel, beogen de douanerechten te verlagen tot onder het algemene peil waarop zij zich, op grond van de totstandkoming van een douane-unie tussen hen, zouden kunnen beroepen.

ARTIKEL 19

1. Onder de voorwaarden en met de beperkingen welke hieronder zijn voorzien zijn de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de rechten die worden toegepast in de vier douanegebieden welke de Gemeenschap omvat.

2. Bij de berekening van dit gemiddelde worden die rechten in aanmerking genomen welke door de Lid-Staten op 1 januari 1957 werden toegepast.

Evenwel wordt voor het Italiaanse tarief, het toegepaste recht aldus verstaan, dat geen rekening wordt gehouden met de tijdelijke verlaging van 10%. Bovendien wordt voor de posten van dat tarief waarvoor een conventioneel recht bestaat, dit laatste in de plaats gesteld van het toegepaste recht als voren omschreven, mits het conventionele recht niet meer dan 10% hoger is dan het toegepaste. Indien het conventionele recht het als voren omschreven toegepaste recht met meer dan 10% te boven gaat, wordt bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde dat toegepaste recht in aanmerking genomen, vermeerderd met 10%.

Bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde worden voor de posten voorkomende op lijst A de op deze lijst aangegeven rechten in de plaats gesteld van de toegepaste rechten.

3. De rechten van het gemeenschappelijk douanetarief mogen niet hoger zijn dan:

a) 3% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst B,
b) 10% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst C,
c) 15% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst D,
d) 25% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op Ujst E; wanneer echter voor deze produkten het Beneluxtarief een recht aangeeft dat niet hoger ligt dan 3%, wordt dit laatste voor de berekening van het rekenkundig gemiddelde op 12% gebracht.

4. In lijst F zijn de rechten vastgesteld welke van toepassing zullen zijn op de daarop voorkomende produkten,

5. De lijsten der tariefposten welke in dit artikel en in artikel 20 zijn bedoeld, zijn als bijlage I aan dit Verdrag gehecht.

ARTIKEL 20

De rechten, toe te passen op de produkten in lijst G genoemd, worden bij wege van onderhandelingen tussen de Lid-Staten vastgesteld. Iedere Lid-Staat kan aan deze lijst andere produkten toevoegen tot ten hoogste 2% van de totale waarde van zijn invoer uit derde landen gedurende het jaar 1956.

De Commissie neemt alle initiatieven dienstig om deze onderhandelingen voor het einde van het tweede jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag te doen beginnen en voor het einde van de eerste etappe te doen beëindigen.

Ingeval voor bepaalde produkten binnen deze termijn geen overeenstemming wordt bereikt, stelt de Raad, tot aan het einde van de tweede etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief vast op voorstel van de Commissie.

ARTIKEL 21

1. Technische moeilijkheden, welke zich bij de toepassing van de artikelen 19 en 20 zouden kunnen voordoen, worden binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag geregeld door richtlijnen welke de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie vaststelt.

2. Voor het einde van de eerste etappe of uiterlijk bij het vaststellen der rechten beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, over de aanpassingen welke door de innerlijke harmonie van het gemeenschappelijk douanetarief na toepassing van de artikelen 19 en 20 worden vereist; daarbij houdt hij met name rekening met de graad van bewerking der verschillende goederen waarop het tarief van toepassing is.

ARTIKEL 22

Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag stelt de Commissie vast, in hoeverre de in artikel 17, lid 2, bedoelde douanerechten van fiscale aard in aanmerking worden genomen bij de berekening van het in artikel 19, lid 1, genoemde rekenkundig gemiddelde. Zij houdt daarbij rekening met de bescherming die deze rechten mogelijkerwijze bieden.

Uiterlijk zes maanden na deze vaststelling kan elke Lid-Staat voor het betrokken produkt de toepassing van de in artikel 20 genoemde procedure verzoeken, zonder dat de in dit artikel vastgestelde beperking hem kan worden tegengeworpen.

ARTIKEL 23

1. Ten behoeve van de geleidelijke invoering van het gemeenschappelijk douanetarief wijzigen de Lid-Staten hun ten opzichte van derde landen toepasselijke tarieven als volgt:

a) voor die tariefposten waarvan de op 1 januari 1957 feitelijk geheven rechten niet meer dan 15% naar boven of naar beneden afwijken van de rechten van het gemeenschappelijke douanetarief, worden deze rechten aan het einde van het vierde jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag toegepast;
b) in de overige gevallen past elke Lid-Staat op dat tijdstip een zodanig recht toe dat het verschil in hoogte tussen het op 1 januari 1957 feitelijk geheven recht en het recht van het gemeenschappelijk douanetarief met 30% wordt verminderd;
c) dit verschil wordt aan het einde van de tweede etappe wederom met 30% verminderd;
d) wat de tariefposten betreft waarvan de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief aan het einde van de eerste etappe nog niet bekend zouden zijn, past elke Lid-Staat binnen zes maanden na het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 20 de rechten toe welke voortvloeien uit de toepassing der in dit lid vastgestelde regels.

2. De Lid-Staat welke de in artikel 17, lid 4, bedoelde machtiging heeft ontvangen is gedurende de geldigheidsduur van deze machtiging voor wat betreft de tariefposten waarop deze machtiging betrekking heeft vrijgesteld van de toepassing van de voorgaande bepalingen. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van de machtiging past hij het recht toe dat zou voortvloeien uit de toepassing van de regels van het voorgaande lid.

3. Het gemeenschappelijk douanetarief wordt uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode volledig toegepast.

ARTIKEL 24

Het staat de Lid-Staten vrij hun douanerechten in een sneller tempo te wijzigen dan in artikel 23 is bepaald, om deze aan het gemeenschappelijk douanetarief aan te passen.

ARTIKEL 25

1. Indien de Commissie vaststelt, dat de produktie in de Lid-Staten van bepaalde produkten van de lijsten B, C en D onvoldoende is voor de voorziening van een Lid-Staat en dat deze voorziening voor een belangrijk deel traditioneel afhankelijk is geweest van invoer uit derde landen, kent de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie aan de betrokken Lid-Staat tariefcontingenten toe tegen een verlaagd recht of met vrijdom van recht.

Aan deze contingenten mag niet een zodanige omvang worden gegeven dat voor verplaatsing van bedrijvigheid ten nadele van andere Lid-Staten moet worden gevreesd.

2. Voor de produkten van lijst E, alsook voor die van lijst G waarvan de tarieven overeenkomstig de derde alinea van artikel 20 zullen zijn vastgesteld, kent de Commissie aan iedere belanghebbende Staat, op diens verzoek, tariefcontingenten toe tegen een verlaagd recht of met vrijdom van recht, indien een wijziging in de voorzieningsbronnen of een onvoldoende voorziening binnen de Gemeenschap nadelige gevolgen voor de verwerkende industrieën van de betrokken Lid-Staat zou kunnen medebrengen.

Aan deze contingenten mag niet een zodanige omvang worden gegeven dat voor verplaatsing van bedrijvigheid ten nadele van andere Lid-Staten moet worden gevreesd.

3. Wat de in bijlage II van dit Verdrag vermelde produkten betreft, kan de Commissie iedere Lid-Staat machtigen de heffing van de toepasselijke rechten geheel of gedeeltelijk te schorsen of hem tariefcontingenten tegen een verlaagd recht of met vrijdom van recht toekennen, mits daardoor op de betrokken goederenmarkt geen ernstige storingen kunnen ontstaan.

4. De Commissie onderwerpt op gezette tijden de uit hoofde van dit artikel toegekende tariefcontingenten aan een onderzoek.

ARTIKEL 26

De Commissie kan een Lid-Staat welke met bijzondere moeilijkheden heeft te kampen, machtigen de krachtens artikel 23 toe te passen verlaging of verhoging van rechten voor bepaalde posten van zijn tarief uit te stellen.

Deze machtiging kan slechts voor beperkte tijd worden verleend en alleen voor tariefposten welke gezamenlijk niet meer dan 5% uitmaken van de waarde van de invoer van de betrokken Staat uit derde landen gedurende het laatste jaar waarover statistische gegevens beschikbaar zijn.

ARTIKEL 27

Vóór het einde van de eerste etappe gaan de Lid-Staten voor zover noodzakelijk over tot het nader tot elkaar brengen van hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen op douanegebied. De Commissie doet de Lid-Staten alle ter zake dienende aanbevelingen.

ARTIKEL 28

De Raad beslist met eenparigheid van stemmen over alle autonome wijzigingen of schorsingen van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief. Na het einde van de overgangsperiode kan de Raad echter met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie besluiten tot wijziging of schorsing, mits deze voor niet langer dan ten hoogste zes maanden zullen gelden en 20% van de hoogte van de betrokken rechten niet te boven gaan. Deze wijzigingen of schorsingen kunnen onder dezelfde voorwaarden slechts eenmaal met een periode van zes maanden worden verlengd.

ARTIKEL 29

Bij de uitvoering van de taken die haar krachtens de bepalingen dezer afdeling toevertrouwd zijn, laat de Commissie zich leiden door:

a) de noodzaak het handelsverkeer tussen de Lid-Staten en derde landen te bevorderen,
b) de ontwikkeling van de mededingingsvoorwaarden binnen de Gemeenschap in de mate waarin deze ontwikkeling het vermogen tot mededinging van de ondernemingen zal doen toenemen,
c) de behoeften van de Gemeenschap aan grondstoffen en halffabrikaten, waarbij zij ervoor waakt dat de mededingingsvoorwaarden met betrekking tot eindprodukten tussen de Lid-Staten niet worden vervalst,
d) de noodzaak om ernstige verstoringen van het economisch leven der Lid-Staten te vermijden en een rationele ontwikkeling van de produktie alsook een verruiming van het verbruik in de Gemeenschap te waarborgen.
Hoofdstuk 2
afschaffing van de kwantitatieve beperkingen tussen de Lid-Staten
[bewerken]

ARTIKEL 30

Kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn, onverminderd de volgende bepalingen, tussen de Lid-Staten verboden.

ARTIKEL 31

De Lid-Staten onthouden zich ervan in hun onderling verkeer nieuwe kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking in te voeren.

Deze verplichting geldt echter slechts tot het liberalisatiepeil dat is bereikt met toepassing vnn de op 14 januari 1955 genomen besluiten van de Raad van Ministers der Organisatie voor Europese Economische Samenwerking. De Lid-Staten brengen uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag hun lijsten der op grond van voornoemde besluiten geliberaliseerde produkten ter kennis van de Commissie. De aldus ter kennis gebrachte lijsten worden tussen de Lid-Staten onderling geconsolideerd.

ARTIKEL 32

De Lid-Staten onthouden zich ervan in hun onderling handelsverkeer de op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Verdrag bestaande contingenten en maatregelen van gelijke werking beperkender te maken.

Deze contingenten dienen uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode te zijn afgeschaft. Zij worden in de loop van deze periode geleidelijk opgeheven overeenkomstig de volgende bepalingen.

ARTIKEL 33

1. Een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag veranderen de Lid-Staten de voor andere Lid-Stuten beschikbare bilaterale contingenten in globale contingenten, welke zonder discriminatie voor alle andere Lid-Staten openstaan.

Op dezelfde datum verhogen de Lid-Staten de aldus vastgestelde globale contingenten gezamenlijk met ten minste 20% van hun totale waarde in vergelijking met het voorgaande jaar. Evenwel wordt elk der globale contingenten per produkt met ten minste 10% verhoogd.

De contingenten worden ieder jaar in vergelijking met het voorgaande jaar volgens dezelfde regels en in dezelfde verhoudingen verruimd.

De vierde verruiming vindt plaats aan het einde van het vierde jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag; de vijfde een jaar na de aanvang van de tweede etappe.

2. Wanneer voor een niet-geliberaliseerd produkt het globale contingent minder dan 3% van de nationale produktie van de betrokken Staat bedraagt, wordt uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag een contingent van ten minste 3% dezer produktie vastgesteld. Na het tweede jaar wordt dit contingent op 4% en na het derde jaar op 5% gebracht. Vervolgens verhoogt de betrokken Lid-Staat het contingent jaarlijks met ten minste 15%.

Bestaat er in het geheel geen nationale produktie, dan stelt de Commissie bij wege van beschikking een passend contingent vast.

3. Aan het einde van het tiende jaar moet ieder contingent ten minste 20% van de nationale produktie bedragen.

4. Wanneer de Commissie bij beschikking vaststelt dat de invoer van een produkt gedurende twee opeenvolgende jaren beneden het beschikbare contingent is gebleven, mag dit globale contingent bij de berekening van de totale waarde van de globale contingenten niet in aanmerking worden genomen. In dat geval schaft de Lid-Staat de contingentering voor dit produkt af.

5. Voor de contingenten welke 20% van de nationale produktie van het betrokken goed overschrijden, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, het in lid 1 van dit artikel voorgeschreven minimumpercentage van 10% verlagen. Deze wijziging doet evenwel geen afbreuk aan de verplichting om de totale waarde van de globale contingenten jaarlijks met 20% te verhogen.

6. De Lid-Staten welke met betrekking tot het liberalisatiepeil, bereikt met toepassing van de op 14 januari 1955 door de Raad van Ministers van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking genomen besluiten, meer hebben gedaan dan waartoe zij verplicht waren, zijn gerechtigd bij de berekening van de totale jaarlijkse verhoging van 20%, in lid 1 van dit artikel bepaald, rekening te houden met de waarde van de autonoom geliberaliseerde invoer. Deze berekening behoeft de voorafgaande goedkeuring van de Commissie.

7. De Commissie stelt richtlijnen vast inzake de procedure en het ritme van de opheffing tussen de Lid-Staten van maatregelen van gelijke werking als contingenten, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het Verdrag bestaan.

8. Indien de Commissie vaststelt dat door de toepassing van dit artikel, in het bijzonder van de bepalingen betreffende de percentages, de in de tweede alinea van artikel 32 bedoelde geleidelijke opheffing niet wordt verzekerd, kan de Raad gedurende de eerste etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de in dit artikel bedoelde procedure wijzigen en in het bijzonder de vastgestelde percentages verhogen.

ARTIKEL 34

1. Kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de Lid-Staten verboden.

2. De Lid-Staten heffen uiterlijk aan het einde van de eerste etappe de kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking op, welke bij de inwerkingtreding van dit Verdrag bestaan.

ARTIKEL 35

De Lid-Staten verklaren zich bereid, hun ten opzichte van de overige Lid-Staten bestaande kwantitatieve beperkingen van de in- en uitvoer in een sneller tempo af te schaffen dan in de voorgaande artikelen is bepaald, indien hun algemene economische toestand en de toestand in de betrokken sector hun zulks toelaten.

De Commissie doet de betrokken Staten daartoe aanbevelingen.

ARTIKEL 36

De bepalingen van de artikelen 30 tot en met 34 vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de Lid-Staten vormen.

ARTIKEL 37

1. De Lid-Staten passen hun nationale monopolies van commerciële aard geleidelijk aan in dier voege dat aan het einde van de overgangeperiode elke discriminatie tussen de onderdanen van de Lid-Staten wat de voorwaarden van de voorziening en afzet betreft is uitgesloten.

De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op elk lichaam waardoor een Lid-Staat de invoer of de uitvoer tussen de Lid-Staten in rechte of in feite rechtstreeks of zijdelings beheerst, leidt of aanmerkelijk beïnvloedt. Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de door een Staat gedelegeerde monopolies.

2. De Lid-Staten onthouden zich ervan enige nieuwe maatregel te treffen welke tegen de in lid 1 vermelde beginselen indruist of de draagwijdte van de artikelen inzake de afschaffing der douanerechten en der kwantitatieve beperkingen tussen de Lid-Staten beperkt.

3. Het ritme van de in lid 1 beoogde maatregelen moet worden aangepast aan de in de artikelen 30 tot en met 34 bedoelde afschaffing der kwantitatieve beperkingen voor dezelfde produkten.

Ingeval een produkt slechts in een of in enkele Lid-Staten aan een nationaal monopolie van commerciële aard is onderworpen, kan de Commissie de overige Lid-Staten machtigen, zolang vrijwaringsmaatregelen toe te passen, als de in lid 1 genoemde aanpassing niet is verwezenlijkt; de Commissie stelt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze vrijwaringsmaatregelen vast.

4. Wanneer er een monopolie van commerciële aard bestaat, dat een regeling ter vergemakkelijking van de afzet of van de valorisatie van landbouwprodukten omvat, dienen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel gelijkwaardige waarborgen te worden gegeven voor de werkgelegenheid en de levensstandaard van de betrokken producenten, gelet op het ritme van de mogelijke aanpassing en van de noodzakelijke specialisatie.

5. De verplichtingen van de Lid-Staten gelden slechts voor zover zij verenigbaar zijn met de bestaande internationale akkoorden.

6. De Commissie doet van de eerste etappe af aanbevelingen met betrekking tot de wijze waarop en het ritme waarin de in dit artikel voorgeschreven aanpassing moet worden verwezenlijkt.

TITEL II
De landbouw
[bewerken]

ARTIKEL 38

1. De gemeenschappelijke markt omvat mede de landbouw en de handel in landbouwprodukten. Onder landbouwprodukten worden verstaan de voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de produkten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden.

2. Voor zover in de artikelen 39 tot en met 46 niet anders is bepaald, zijn de regels voor de instelling van de gemeenschappelijke markt van toepassing op de landbouwprodukten.

3. De produkten welke vallen onder de bepalingen van de artikelen 39 tot en met 46 zijn vermeld in een lijst die als bijlage II aan dit Verdrag is gehecht. Evenwel, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, welke produkten aan deze lijst moeten worden toegevoegd.

4. De werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor de landbouwprodukten dienen gepaard te gaan met de totstandkoming van een gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Lid-Staten.

ARTIKEL 39

1. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft ten doel:

a) de produktiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproduktie als een optimaal gebruik van de produktiefactoren, met name van de arbeidskrachten, te verzekeren,
b) aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn,
c) de markten te stabiliseren,
d) de voorziening veilig te stellen,
e) redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren.

2. Bij het tot stand brengen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen zal rekening gehouden worden met:

a) de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, welke voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden,
b) de noodzaak de dienstige aanpassingen geleidelijk te doen verlopen,
c) het feit, dat de landbouwsector in de Lid-­Staten nauw verweven is met de gehele economie.

ARTIKEL 40

1. De Lid­-Staten ontwikkelen tijdens de overgangsperiode geleidelijk het gemeenschappelijk landbouwbeleid en brengen het uiterlijk aan het einde van die periode tot stand.

2. Om de in artikel 39 gestelde doeleinden te bereiken zal een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten tot stand worden gebracht.

Naar gelang van de produkten neemt deze ordening een van de volgende vormen aan:

a) gemeenschappelijke regels inzake mededinging,
b) verplichte coördinatie van de verschillende nationale marktorganisaties,
c) een Europese marktorganisatie.

3. De gemeenschappelijke ordening in een der in lid 2 vermelde vormen kan alle maatregelen medebrengen welke noodzakelijk zijn om de in artikel 39 omschreven doelstellingen te bereiken, met name prijsregelingen, subsidies zowel voor de produktie als voor het in de handel brengen der verschillende produkten, systemen van voorraadvorming en opslag en gemeenschappelijke organisatorische voorzieningen voor de stabilisatie van de in­ of uitvoer.

Zij moet zich beperken tot het nastreven van de in artikel 39 genoemde doeleinden en elke discriminatie tussen producenten of verbruikers van de Gemeenschap uitsluiten.

4. Om de in lid 2 bedoelde gemeenschappelijke ordening aan haar doel te laten beantwoorden, kunnen een of meer oriëntatie- en garantiefondsen voor de landbouw in het leven worden geroepen.

ARTIKEL 41

Ten einde de in artikel 39 omschreven doeleinden te bereiken, kunnen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid met name voorzieningen worden getroffen met betrekking tot:

a) een doeltreffende coördinatie van hetgeen ondernomen wordt op het gebied van de beroepsopleiding, het landbouwkundig onderzoek en de landbouwkundige voorlichting, welke coördinatie gemeenschappelijk gefinancierde projecten of instellingen kan medebrengen,
b) gemeenschappelijke acties voor de ontwikkeling van het verbruik van bepaalde produkten.

ARTIKEL 42

De bepalingen van het hoofdstuk over regels betreffende de mededinging zijn op de voortbrenging van en de handel in landbouwprodukten slechts in zoverre van toepassing, als door de Raad met inachtneming van de in artikel 39 vermelde doeleinden zal worden bepaald binnen het raam van de bepalingen en overeenkomstig de procedure van artikel 43, leden 2 en 3.

De Raad kan met name machtiging geven tot het verlenen van steun :

a) ter bescherming van door structurele of natuurlijke omstandigheden benadeelde bedrijven,
b) in het kader van economische ontwikkelingsplannen.

ARTIKEL 43

1. Ten einde de hoofdlijnen van een gemeenschappelijk landbouwbeleid uit te stippelen, roept de Commissie, zodra het Verdrag in werking is getreden, een conferentie van de Lid-Staten bijeen, om hun landbouwbeleid ouderling te vergelijken met name door een overzicht op te stellen van hun middelen en behoeften.

2. Rekening houdend met de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde conferentie, doet de Commissie, na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag voorstellen inzake de totstandbrenging en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, daarbij inbegrepen de vervanging van de nationale organisaties door een van de in artikel 40, lid 2, genoemde vormen van gemeenschappelijke ordening, alsook de uitvoering van de in deze titel speciaal vermelde maatregelen.

Deze voorstellen dienen rekening te houden met de onderlinge samenhang tussen de in deze titel genoemde landbouwvraagstukken.

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering stelt de Raad, tijdens de eerste twee etappes met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, verordeningen of richtlijnen vast of geeft beschikkingen onverminderd de aanbevelingen die hij zou kunnen doen.

3. De in artikel 40, lid 2, genoemde gemeenschappelijke ordening kan overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de plaats worden gesteld van de nationale marktorganisaties:

a) indien de gemeenschappelijke ordening aan die Lid-Staten welke tegen deze maatregelen gekant zijn en zelf over een nationale organisatie voor de betrokken produktie beschikken, gelijkwaardige waarborgen biedt inzake de werkgelegenheid en de levensstandaard van de betrokken producenten, met inachtneming van het ritme van de mogelijke aanpassing en van de noodzakelijke specialisatie, en
b) indien deze ordening aan het handelsverkeer binnen de Gemeenschap analoge voorwaarden waarborgt als op een nationale markt bestaan.

4. Wanneer voor bepaalde grondstoffen een gemeenschappelijke ordening in het leven wordt geroepen, voordat er reeds een gemeenschappelijke ordening voor de overeenkomstige verwerkte produkten bestaat, mogen de betrokken grondstoffen, gebruikt voor de produkten die voor uitvoer naar derde landen zijn bestemd, van buiten de Gemeenechap worden ingevoerd.

ARTIKEL 44

1. Tijdens de overgangsperiode is het, voor zover de geleidelijke opheffing van de douanerechten en van de kwantitatieve beperkingen tussen de Lid-Staten kan leiden tot zodanige prijzen dat de in artikel 39 vastgestelde doeleinden in gevaar worden gebracht, aan elke Lid-Staat geoorloofd voor bepaalde produkten, op niet-discriminerende wijze en ter vervanging van de contingenten, in dier voege dat de in artikel 45, lid 2, bedoelde uitbreiding van de omvang van het handelsverkeer niet wordt belemmerd, een stelsel van minimumprijzen toe te passen beneden welke de invoer

  • hetzij tijdelijk kan worden geschorst of verminderd,
  • hetzij kan worden onderworpen aan de voorwaarde dat die invoer plaatsvindt tegen een hogere prijs dan de voor het betrokken produkt vastgestelde minimumprijs.

In het tweede geval worden de minimumprijzen vastgesteld exclusief de douanerechten.

2. De minimumprijzen mogen geen vermindering van het tussen de Lid-Staten bij de inwerkingtreding van dit Verdrag bestaande handelsverkeer tot gevolg hebben, noch een beletsel vormen voor een geleidelijke uitbreiding van dit handelsverkeer. De minimumprijzen mogen niet zodanig worden toegepast, dat zij een beletsel vormen voor de ontwikkeling van een natuurlijke preferentie tussen de Lid-Staten.

3. Zodra dit Verdrag in. werking is getreden, stelt de Raad op voorstel van de Commissie objectieve criteria vast voor de totstandkoming van stelsels van minimumprijzen en voor de vaststelling van deze prijzen.

Deze criteria houden met name rekening met de gemiddelde nationale kostprijzen in de Lid-Staat welke de minimumprijs toepast, met de positie der verschillende ondernemingen ten opzichte van die gemiddelde kostprijzen, alsook met de noodzaak zowel de geleidelijke verbetering van de bedrijfsvoering in de landbouw als de noodzakelijke aanpassing en specialisatie binnen de gemeenschappelijke markt te bevorderen.

De Commissie stelt eveneens een procedure voor ter herziening dezer criteria ten einde rekening te houden met de technische vooruitgang en deze te bespoedigen, alsook om binnen de gemeenschappelijke markt de prijzen geleidelijk nader tot elkaar te brengen.

Bedoelde criteria alsmede de herzieningeprocedure moeten in de loop van de eerste drie jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag door de Raad met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld.

4. Tot het tijdstip waarop het besluit van de Raad van kracht wordt, kunnen de Lid-Staten de minimumprijzen vaststellen, mits zij deze tevoren ter kennis brengen van de Commissie en van de overige Lid-Staten, ten einde hun gelegenheid te geven om hun opmerkingen te maken.

Zodra de Raad zijn besluit heeft genomen, worden de minimumprijzen door de Lid-Staten vastgesteld op de grondslag van de overeenkomstig bovenstaande bepalingen vastgestelde criteria.

Op voorstel van de Commissie kan de Raad de door de Lid-Staten genomen besluiten met gekwalificeerde meerderheid van stemmen herzien indien zij niet aan de aldus omschreven criteria voldoen.

5. Ingeval het voor bepaalde produkten nog niet mogelijk is geweest de bovengenoemde objectieve criteria vast te stellen, kan de Raad vanaf het begin der derde etappe met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de op deze produkten toegepaste minimumprijzen wijzigen.

6. Aan het einde van de overgangsperiode wordt van de dan nog bestaande minimumprijzen een overzicht samengesteld. Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met een meerderheid van negen stemmen, gewogen als in de eerste alinea van artikel 148, lid 2, is bepaald, de regeling vast die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet worden toegepast.

ARTIKEL 45

1. Tot het tijdstip waarop de nationale organisaties door een der in artikel 40, lid 2, genoemde vormen van gemeenschappelijke ordening worden vervangen, wordt voor de produkten waarvoor in sommige Lid-Staten

  • bepalingen bestaan, welke ertoe strekken de nationale producenten te verzekeren van de afzet van hun produkten en
  • invoerbehoeften bestaan,

de ontwikkeling van het handelsverkeer nagestreefd door het afsluiten van overeenkomsten of contracten op lange termijn tussen de uitvoerende en invoerende Lid-Staten.

Deze overeenkomsten of contracten moeten ertoe strekken bij de toepassing van bovenbedoelde bepalingen op de verschillende producenten van de Gemeenschap elke discriminatie geleidelijk af te schaffen.

De bovenbedoelde overeenkomsten of contracten worden in de loop van de eerste etappe besloten; met het beginsel van wederkerigheid moet rekening worden gehouden.

2. Wat de hoeveelheden betreft gaan deze overeenkomsten of contracten uit van de gemiddelde omvang van de handel in de betrokken produkten tussen de Lid-Staten gedurende de drie jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit Verdrag; zij voorzien eveneens met inachtneming van de traditionele handelsstromen in een toeneming van deze omvang binnen de grenzen van de bestaande behoeften.

Wat de prijzen betreft maken deze overeenkomsten of contracten het de producenten mogelijk, de overeengekomen hoeveelheden af te zetten tegen prijzen die zich geleidelijk aanpassen aan de op de binnenlandse markt van het kopende land aan de nationale producenten betaalde prijzen.

Deze aanpassing moet zo regelmatig mogelijk geschieden en uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode zijn voltooid.

De prijzen worden door middel van onderhandelingen tussen de betrokken partijen bepaald aan de hand van richtlijnen welke de Commissie voor de toepassing van de twee voorgaande alinea's zal vaststellen.

Indien de eerste etappe wordt verlengd, wordt de uitvoering van de overeenkomsten of contracten voortgezet overeenkomstig de aan het einde van bet vierde jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag, geldende voorwaarden, terwijl de verplichtingen tot vergroting van de hoeveelheden en tot aanpassing van de prijzen worden geschorst tot aan de overgang naar de tweede etappe.

De Lid-Staten benutten alle mogelijkheden waarover zij krachtens hun wettelijke bepalingen met name op het gebied van het invoerbeleid beschikken, ten einde het sluiten en de uitvoering van genoemde overeenkomsten of contracten te verzekeren.

3. Naarmate de Lid-Staten grondstoffen nodig hebben voor het vervaardigen van voor de uitvoer naar landen buiten de Gemeenschap bestemde produkten, die moeten concurreren met de produkten van derde landen, mogen deze overeenkomsten of contracten geen beletsel vormen voor de invoer van grondstoffen uit derde landen, welke met het oog daarop geschiedt. Deze bepaling is echter niet van toepassing indien de Raad met eenparigheid van stemmen besluit de nodige uitkeringen toe te kennen om het verschil goed te maken tussen de hogere prijs die betaald is voor de op grond van die overeenkomsten of contracten met dat doel ingevoerde goederen, en de franco-prijzen voor dezelfde goederen, wanneer die op de wereldmarkt worden verkregen.

ARTIKEL 46

Wanneer in een Lid-Staat een produkt onder een nationale marktorganisatie valt of onder een binnenlandse regeling van gelijke werking welke een gelijksoortige produktie in een andere Lid-Staat bij de mededinging nadelig beïnvloedt, leggen de Lid-Staten een compenserende heffing op de invoer van dat produkt uit de Lid-Staat waar de organisatie of de regeling bestaat, tenzij deze Staat een compenserende heffing op de uitvoer toepast.

De Commissie bepaalt de hoogte van deze heffingen zodanig als nodig is om het evenwicht te herstellen; zij kan eveneens machtiging verlenen tot het nemen van andere maatregelen waarvan zij de voorwaarden en wijze van toepassing vaststelt.

ARTIKEL 47

Wat de taak van het Economisch en Sociaal Comité ingevolge deze titel betreft, dient de afdeling landbouw zich ter beschikking te houden van de Commissie ten einde de beraadslagingen van het Comité voor te bereiden, overeenkomstig de artikelen 197 en 198.

TITEL III
Het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal
[bewerken]

Hoofdstuk 1
de werknemers
[bewerken]

ARTIKEL 48

1. Het vrije verkeer van werknemers wordt binnen de Gemeenschap uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode tot stand gebracht.

2. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der Lid-Staten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.

3. Het houdt behoudens de uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid gerechtvaardigde beperkingen het recht in om,

a) in te gaan op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling,
b) zich te dien einde vrij te verplaatsen binnen het grondgebied der Lid-Staten,
c) in een der Lid-Staten te verbhjven ten einde daar een beroep uit te oefenen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke voor de tewerkstelling van nationale werknemers gelden,
d) op het grondgebied van een Lid-Staat verblijf te houden, na er een betrekking te hebben vervuld, overeenkomstig de voorwaarden die zullen worden opgenomen in door de Commissie vast te stellen uitvoeringsverordeningen.

4. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de betrekkingen in overheidsdienst.

ARTIKEL 49

Zodra dit Verdrag in werking is getreden, stelt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, bij wege van richtlijnen of verordeningen de maatregelen vast welke nodig zijn om geleidelijk tot een vrij verkeer van werknemers te komen zoals dit in het voorgaande artikel is omschreven, met name door

a) het verzekeren van een nauwe samenwerking tussen de nationale bestuursinstellingen op het gebied van de arbeid,
b) het volgens plan geleidelijk afschaffen van die administratieve procedures en handelwijzen, alsmede van die wachttijden voor het aanvaarden van aangeboden betrekkingen voortvloeiende hetzij uit de nationale wetgeving hetzij uit voordien tussen de Lid­-Staten gesloten overeenkomsten, waarvan de handhaving een beletsel zou vormen voor het vrijmaken van het verkeer van de werknemers,
c) het volgens plan geleidelijk afschaffen van alle wachttijden en andere beperkingen gesteld hetzij in de nationale wetgeving hetzij in voordien tussen de Lid-­Staten gesloten overeenkomsten, welke aan de werknemers uit de overige Lid-­Staten andere voorwaarden opleggen voor de vrije keuze van een betrekking dan aan de werknemers van het eigen land,
d) het instellen van organisatorische voorzieningen door welke de aanbiedingen van en de aanvragen om werk met elkaar in aanraking kunnen worden gebracht en door welke het evenwicht daarvan kan worden vergemakkelijkt onder voorwaarden welke ernstige gevaren voor de levensstandaard en de werkgelegenheid in de verschillende gebieden en industrieën uitsluiten.

ARTIKEL 50

De Lid­-Staten begunstigen de uitwisseling van jeugdige werknemers in het kader van een gemeenschappelijk programma.

ARTIKEL 51

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie de maatregelen vast welke op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers met name door een stelsel in te voeren waardoor het mogelijk is voor migrerende werknemers en hun rechthebbenden te waarborgen

a) dat, met het oog op het verkrijgen en het behoud van het recht op uitkeringen alsmede voor de berekening daarvan, al die tijdvakken worden bijeengeteld welke door de verschillende nationale wetgevingen in aanmerking worden genomen,
b) dat de uitkeringen aan personen die op het grondgebied van de Lid-Staten verbhjven, zullen worden betaald.
Hoofdstuk 2
het recht van vestiging
[bewerken]

ARTIKEL 52

In het kader van de volgende bepalingen worden de beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat tijdens de overgangsperiode geleidelijk opgeheven. Deze geleidelijke opheffing zal eveneens betrekking hebben op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een Lid-Staat die op het grondgebied van een Lid-Staat zijn gevestigd.

De vrijheid van vestiging omvat, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.

ARTIKEL 53

De Lid-Staten voeren geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vestiging op hun grondgebied van onderdanen der andere Lid-Staten, voor zover in dit Verdrag niet anders is bepaald.

ARTIKEL 54

I. Vóór het einde van de eerste etappe stelt de Raad met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, een algemeen programma op voor de opheffing van de binnen de Gemeenschap bestaande beperkingen van de vrijheid van vestiging. De Commissie legt dit voorstel in de loop van de eerste twee ^jaar van de eerste etappe aan de Raad voor.

Het programma stelt voor iedere soort van werkzaamheid de algemene voorwaarden vast voor de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en met name de etappes daarvan.

2. Ten einde het algemeen programma uit te voeren of, bij gebreke van dit programma, een etappe af te leggen bij de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging voor een bepaalde werkzaamheid, beslist de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, bij wege van richtlijnen, met eenparigheid van stemmen tot aan het einde van de eerste etappe en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

3. De Raad en de Commissie oefenen de taken uit welke hun door bovenstaande bepalingen worden toevertrouwd, met name :

a) door in het algemeen bij voorrang die werkzaamheden te behandelen waarvoor de vrijheid van vestiging een bijzonder nuttige bijdrage levert ter ontwikkeling van de produktie en van het handelsverkeer,
b) door het verzekeren van een nauwe samenwerking tussen de bevoegde nationale bestuursinstellingen ten einde de bijzondere omstandigheden van de verschillende betrokken werkzaamheden binnen de Gemeenschap te leren kennen,
c) door het afschaffen van die bestuursrechtelijke procedures en handelwijzen, voortvloeiende hetzij uit de nationale wetgeving hetzij uit voordien tussen de Lid-Staten gesloten akkoorden waarvan de handhaving een beletsel zou vormen voor de vrijheid van vestiging,
d) door ervoor te waken dat de werknemers van een der Lid-Staten welke op het grondgebied van een andere Lid-Staat te werk zijn gesteld, op dit grondgebied kunnen verblijven om er anders dan in loondienst werk te verrichten, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden waaraan zij zouden moeten voldoen indien zij op het tijdstip waarop zij genoemde bezigheid willen opvatten, eerst in die Staat zouden zijn aangekomen,
e) door de verwerving en de exploitatie mogelijk te maken van op het grondgebied van een Lid-Staat gelegen grondbezit door een onderdaan van een andere Lid-Staat, voor zover de beginselen van artikel 39, lid 2, niet worden aangetast,
f) door de geleidelijke opheffing der beperkingen van de vrijheid van vestiging, in elke in behandeling genomen tak van werkzaamheid toe te passen enerzijds op de oprichtingsvoorwaarden op het grondgebied van een Lid-Staat van agentschappen, filialen of dochterondernemingen en anderzijds op de toelatingsvoorwaarden voor het personeel van de hoofdvestiging tot de organen van beheer of toezicht van deze agentschappen, filialen of dochterondernemingen,
g) door, voor zover nodig, de waarborgen te coördineren welke in de Lid-Staten worden verlangd van de rechtspersonen in de zin van de tweede alinea van artikel 58, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die rechtspersonen als van derden, ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken,
h) door ervoor te zorgen dat de voorwaarden van vestiging niet worden vervalst als gevolg van steunmaatregelen van de Lid-Staten.

ARTIKEL 55

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn, wat de betrokken Lid-Staat betreft, niet van toepassing op de werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in deze Staat, zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie besluiten dat de bepalingen van dit hoofdstuk op bepaalde werkzaamheden niet van toepassing zijn.

ARTIKEL 56

1. De voorschriften van dit hoofdstuk en de maatregelen uit hoofde daarvan genomen doen niet af aan de toepasselijkheid van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij een bijzondere regeling is vastgesteld voor vreemdelingen welke bepalingen uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid gerechtvaardigd zijn.

2. Vóór het einde van de overgangsperiode stelt de Raad, op voorstel van de Cxnmissie en na raadpleging van de Vergadering, met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast voor de coördinatie van voornoemde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. Na het einde van de tweede etappe stelt de Raad echter met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, richtlijnen vast voor de coördinatie van de in elke Lid-Staat geldende bestuursrechtelijke bepalingen.

ARTIKEL 57

1. Teneinde de toegang tot werkzaamheden, andere dan in loondienst, en de uitoefening daarvan te vergemakkelijken, stelt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering, tijdene de eerste etappe met eenparigheid en daarna met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, richtlijnen vast inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels.

2. Met hetzelfde doel stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering, vóór de afloop van de overgangsperiode richtlijnen vast inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten betreffende de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan. Eenparigheid van stemmen wordt vereist voor die onderwerpen welke ten minste in een der Lid-Staten bij de wet zijn geregeld en eveneens voor maatregelen welke betrekking hebben op de bescherming van de besparingen met name op de kredietverlening en op het bankwezen, en op de voorwaarden waaronder in de verschillende Lid-Staten de geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen worden uitgeoefend. In alle overige gevallen besluit de Raad tijdens de eerste etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

3. Wat de geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen betreft, zal de geleidelijke opheffing van de beperkingen afhankelijk zijn van de coördinatie van de voorwaarden waaronder zij in de verschillende Lid-Staten worden uitgeoefend.

ARTIKEL 58

De vennootschappen welke in overeenstemming met de wetgeving van een Lid-Staat zijn opgericht en welke hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben, worden voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met de natuurlijke personen die onderdaan zijn van de Lid-Staten.

Onder vennootschappen worden verstaan maatschappen naar burgerlijk recht of handelsrecht, de coöperatieve verenigingen of vennootschappen daaronder begrepen, en de overige rechtspersonen naar publiek- of privaatrecht, met uitzondering van vennootschappen welke geen winst beogen.

Hoofdstuk 3
de diensten
[bewerken]

ARTIKEL 59

In het kader van de volgende bepalingen worden de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap in de loop van de overgangsperiode geleidelijk opgeheven ten aanzien van de onderdanen der Lid­-Staten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.

De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing verklaren ten gunste van de onderdanen van een derde Staat die diensten verrichten en binnen de Gemeenschap zijn gevestigd.

ARTIKEL 60

In de zin van dit Verdrag worden als diensten beschouwd de dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze dienstverrichtingen niet van toepassing zijn.

De diensten omvatten met name werkzaamheden:

a) van industriële aard,
b) van commerciële aard,
c) van het ambacht,
d) van de vrije beroepen.

Onverminderd de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het recht van vestiging, kan degene die de diensten verricht, daartoe zijn werkzaamheden tijde­lijk uitoefenen in het land waar de dienet wordt verricht, onder dezelfde voorwaarden als die welke dat land aan zijn eigen onderdanen oplegt.

ARTIKEL 61

1. Het vrije verkeer van de diensten op het gebied van het vervoer wordt geregeld door de bepalingen voorkomende in de titel betreffende het vervoer.

2. De liberalisatie van de door banken en verzekeringsmaatschappijen verrichte diensten waarmede kapitaal verplaatsingen gepaard gaan, moet worden verwezenlijkt in overeenstemming met de geleidelijke liberalisatie van het kapitaalverkeer.

ARTIKEL 62

De Lid-Staten voeren geen nieuwe beperkingen in op de vrijheid tot het verrichten van diensten zoals deze feitelijk is bereikt bij de inwerkingtreding van dit Verdrag voor zover daarin niet anders is bepaald.

ARTIKEL 63

1. Vóór het einde van de eerste etappe stelt de Raad met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, een algemeen programma vast voor de opheffing van de binnen de Gemeenschap bestaande beperkingen op het vrij verrichten van diensten. De Commissie legt dit voorstel in de loop van de eerste twee jaar van de eerste etappe aan de Raad voor.

Het programma stelt voor elke groep van diensten de algemene voorwaarden en de etappes voor hun liberalisatie vast.

2. Ten einde het algemeen programma uit te voeren of, bij gebreke van dat programma, een etappe af te leggen bij de verwezenlijking van de vrijheid tot het verrichten van een bepaalde dienst, stelt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité alsook van de Vergadering, vóór het einde van de eerste etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen richtlijnen vast.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde voorstellen en besluiten hebben in het algemeen bij voorrang betrekking op de diensten welke rechtstreeks van invloed zijn op de produktiekosten of waarvan de liberalisatie bijdraagt tot het vergemakkelijken van het goederenverkeer.

ARTIKEL 64

De Lid-Staten verklaren zich bereid, bij de liberalisatie der diensten verder te gaan dan waartoe zij op grond van de richtlijnen krachtens artikel 63, lid 2, verplicht zijn, indien hun algemene economische toestand en de toestand in de betrokken sector dit toelaten. De Commissie doet de betrokken Lid-Staten daartoe aanbevelingen.

ARTIKEL 65

Zolang de beperkingen op het vrij verrichten van diensten niet zijn opgeheven, passen de Lid-Staten deze zonder onderscheid naar nationaliteit of naar verblijfplaats toe op al degenen die diensten verrichten als bedoeld in de eerste alinea van artikel 59.

ARTIKEL 66

De bepalingen van de artikelen 55 tot en met 58 zijn van toepassing op het onderwerp dat in dit hoofdstuk is geregeld.

Hoofdstuk 4 het kapitaal
[bewerken]

ARTIKEL 67

1. Gedurende de overgangsperiode en in de mate waarin zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt nodig is, heffen de Lid-Staten in hun onderling verkeer geleidelijk de beperkingen op met betrekking tot het verkeer van kapitaal toebehorende aan personen die woonachtig of gevestigd zijn in de Lid-Staten alsmede discriminerende behandeling op grond van nationaliteit of van de vestigingsplaats van partijen of op grond van het gebied waar het kapitaal wordt belegd.

2. De lopende betalingen met betrekking tot het kapitaalverkeer tussen de Lid-Staten worden uiterlijk aan het einde van de eerste etappe van alle berperkingen vrijgemaakt.

ARTIKEL 68

1. Ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde onderwerpen verstrekken de Lid-Staten op zo liberaal mogelijke wijze de deviezenvergunningen, voor zover deze na de inwerkingtreding van dit Verdrag nog nodig zijn.

2. Wanneer een Lid-Staat op het overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk geliberaliseerd kapitaalverkeer zijn binnenlandse voorschriften met betrekking tot de kapitaalmarkt en het kredietwezen toepast, doet hij dat op niet-discriminerende wijze.

3. Leningen voor de middellijke of onmiddellijke financiering van een Lid-Staat of van zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen kunnen in de overige Lid-Staten slechts worden uitgeschreven of geplaatst nadat tussen de betrokken Staten ter zake overeenstemming is bereikt. Deze bepaling vormt geen beletsel voor de toepassing van artikel 22 van het Protocol betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank.

ARTIKEL 69

De Raad stelt tijdens de eerste twee etappes met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, welke te dien einde het Monetair Comité bedoeld in artikel 105 raadpleegt, de richtlijnen vast welke nodig zijn voor de geleidelijke uitvoering van de bepalingen van artikel 67.

ARTIKEL 70

1. De Commissie stelt aan de Raad de maatregelen voor, welke strekken tot de geleidelijke coördinatie van het deviezenbeleid der onderscheidene Lid-Staten, wat betreft het kapitaalverkeer tussen die Staten en derde landen. Te dezer zake stelt de Raad met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast. Hij tracht de grootst mogelijke mate van vrijheid te bereiken.

2. Ingeval het optreden uit hoofde van het voorgaande lid de opheffing van de verschillen tussen de deviezenregelingen der Lid-Staten niet mogelijk zou maken en deze verschillen de personen die woonachtig of gevestigd zijn in een der Lid-Staten ertoe zouden brengen de in artikel 67 bedoelde transfermogelijkheden binnen de Gemeenschap te benutten, ten einde de door een van de Lid-Staten ten opzichte van derde landen getroffen regeling te ontgaan, kan deze Staat, na raadpleging van de overige Lid-Staten en van de Commissie, passende maatregelen treffen om deze moeilijkheden weg te nemen.

Indien de Raad vaststelt dat deze maatregelen de vrijheid van het kapitaalverkeer binnen de Gemeenschap meer beperken dan voor de in voorgaande alinea gestelde doeleinden noodzakelijk is, kan hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, besluiten dat de betrokken Staat deze maatregelen dient te wijzigen of in te trekken.

ARTIKEL 71

De Lid-Staten streven ernaar geen nieuwe deviezenbeperkingen binnen de Gemeenschap in te voeren welke invloed hebben op het kapitaalverkeer en de daarmede verband houdende lopende betalingen, noch de bestaande regelingen beperkender te maken.

Zij verklaren zich bereid het in de voorgaande artikelen voor het kapitaalverkeer bedoelde liberalisatiepeil te overschrijden in de mate waarin hun economische toestand, met name de stand van hun betalingsbalans, hun zulks toelaat.

Na raadpleging van het Monetair Comité kan de Commissie ter zake aan de Lid-Staten aanbevelingen doen.

ARTIKEL 72

De Lid-Staten houden de Commissie op de hoogte van de hun bekende kapitaalbewegingen van en naar derde landen. De Commissie kan de Lid-Staten de adviezen doen toekomen welke zij ter zake nuttig acht.

ARTIKEL 73

1. Ingeval kapitaalbewegingen verstoringen in de werking van de kapitaalmarkt van een Lid-Staat tot gevolg hebben, machtigt de Commissie, na raadpleging van het Monetair Comité, deze Staat vrijwaringsmaatregelen op het gebied van het kapitaalverkeer te nemen en stelt zij de voorwaarden en wijze van toepassing daarvan vast.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen deze machtiging intrekken en de voorwaarden en wijze van toepassing daarvan wijzigen.

2. De in moeilijkheden verkerende Lid-Staat kan evenwel de bovenvermelde maatregelen om reden van hun geheim of dringend karakter zelf nemen, wanneer zij noodzakelijk zijn. De Commissie en de Lid-Staten moeten van die maatregelen uiterlijk op het tijdstip van hun inwerkingtreding op de hoogte worden gebracht. In dat geval kan de Commissie, na raadpleging van het Monetair Comité, besluiten dat de betrokken Staat deze maatregelen moet wijzigen of intrekken.

TITEL IV
Het vervoer
[bewerken]

ARTIKEL 74

De doelstellingen van het Verdrag worden, wat het in deze titel geregelde onderwerp betreft, door de Lid-Staten nagestreefd in het kader van een gemeenschappelijk vervoerbeleid.

ARTIKEL 75

1. Ter uitvoering van artikel 74 stelt de Raad met inachtneming van de bijzondere aspecten van het vervoer, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van hel Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, tot aan het einde van de tweede etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, vast:

a) gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer van of naar het grondgebied van een Lid-Staat of over het grondgebied van een of meer Lid-Staten,
b) de voorwaarden waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een Lid-Staat waarin zij niet woonachtig zijn,
c) alle overige dienstige bepalingen.

2. De onder a) en b) van het voorgaande lid bedoelde bepalingen worden in de loop van de overgangsperiode vastgesteld.

3. In afwijking van de in lid 1 omschreven procedure, worden door de Raad met eenparigheid van stemmen de bepalingen vastgesteld betreffende de beginselen van het vervoerbestel waarvan de toepassing zowel de levensstandaard en de werkgelegenheid in bepaalde streken als het gebruik van het vervoerapparaat ernstig zou kunnen aantasten, met inachtneming van de noodzaak van een aanpassing aan de economische ontwikkeling welke voortvloeit uit de instelling van de gemeenschappelijke markt.

ARTIKEL 76

Totdat de in artikel 75, lid 1, bedoelde bepalingen zijn vastgesteld en behoudene goedkeuring van de Raad, met eenparigheid van stemmen verleend, mag geen enkele Lid-Staat de onderscheidene bepalingen die ter zake gelden bij de inwerkingtreding van dit Verdrag, zodanig veranderen dat zij daardoor in hun rechtstreekse of zijdelingse uitwerking minder gunstig worden voor de vervoerondernemers der overige Lid-Staten dan voor de nationale vervoerondernemers.

ARTIKEL 77

Met dit Verdrag zijn verenigbaar de steunmaatregelen die beantwoorden aan de behoeften van de coördinatie van het vervoer of die overeenkomen met de vergoeding van bepaalde met het begrip „openbare dienst” verbonden, verplichte dienstverrichtingen.

ARTIKEL 78

Elke in het kader van dit Verdrag genomen maatregel op het gebied der vrachtprijzen en vervoervoorwaarden moet rekening houden met de economische toestand van de vervoerondernemers.

ARTIKEL 79

1. Uiterlijk vóór het einde van de tweede etappe dienen in het verkeer binnen de Gemeenschap de discriminaties te zijn opgeheven welke daarin bestaan, dat een vervoerondernemer voor dezelfde verbindingen verschillende vrachtprijzen en vervoervoorwaarden voor gelijke goederen toepast naar gelang van het land van herkomst of bestemming van de vervoerde waren.

2. Lid 1 sluit niet uit dat krachtens artikel 75, lid 1, andere maatregelen door de Raad kunnen worden genomen.

3. De Raad stelt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag niet gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, bepalingen vast ten einde de uitvoering van lid 1 te waarborgen.

De Raad kan met name de bepalingen vaststellen welke noodzakelijk zijn om de instellingen van de Gemeenschap in staat te stellen te waken voor de naleving van het in lid 1 vermelde voorschrift en ten einde te verzekeren dat de gebruikers hiervan volledig voordeel trekken.

4. De Commissie onderzoekt eigener beweging of op verzoek van een Lid-Staat de in lid 1 bedoelde gevallen van discriminatie en neemt, na raadpleging van elke belanghebbende Lid-Staat, in het kader van de overeenkomstig lid 3 getroffen regeling, de noodzakelijke beschikkingen.

ARTIKEL 80

1. Met ingang van de tweede etappe is het aan een Lid-Staat, behoudens machtiging van de Commissie, verboden voor het vervoer binnen de Gemeenschap de toepassing van prijzen en voorwaarden op te leggen welke enig element van steun of bescherming in het belang van een of meer ondernemingen of bepaalde industrieën inhouden.

2. De Commissie onderwerpt eigener beweging of op verzoek van een Lid-Staat de in lid 1 bedoelde prijzen en voorwaarden aan een onderzoek en houdt daarbij met name rekening, enerzijds met de vereisten van een passend regionaal economisch beleid, met de behoeften van minder ontwikkelde gebieden alsmede met de vraagstukken welke zich in door politieke omstandigheden ernstig benadeelde streken voordoen, en anderzijds met de gevolgen van die prijzen en voorwaarden voor de mededinging tussen de takken van vervoer.

Na raadpleging van elke betrokken Lid-Staat neemt zij de noodzakelijke beschikkingen.

3. Het in lid 1 bedoelde verbod geldt niet voor mededingingstarieven.

ARTIKEL 81

De heffingen of andere rechten welke naast de vervoerprijs door een vervoerondernemer in verband met het overschrijden der grens in rekening worden gebracht mogen een redelijk peil niet te boven gaan, gelet op de werkelijke kosten welke door die grensoverschrijding feitelijk zijn veroorzaakt.

De Lid-Staten streven naar een geleidelijke verlaging van die kosten.

De Commissie kan de Lid-Staten aanbevelingen doen voor de toepassing van dit artikel.

ARTIKEL 82

De bepalingen van deze titel staan niet in de weg aan maatregelen, in de Bondsrepubliek Duitsland genomen, voor zover deze noodzakelijk zijn om de economische nadelen door de deling van Duitsland berokkend aan de economie van die streken in de Bondsrepubliek welke door deze deling zijn getroffen, te compenseren.

ARTIKEL 83

Een comité van raadgevende aard, bestaande uit door de regeringen der Lid-Staten aangewezen deskundigen, wordt aan de Commissie toegevoegd. Deze raadpleegt het comité over vervoeraangclegenheden, zo dikwijls zij zulks nodig acht, onverminderd de bevoegdheden van de afdeling vervoer van het Economisch en Sociaal Comité.

ARTIKEL 84

1. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren.

2. De Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten of, in hoeverre en volgens welke procedure, passende bepalingen voor de zeevaart en de luchtvaart zullen kunnen worden genomen.

DERDE DEEL
Het beleid van de Gemeenschap
[bewerken]

TITEL I
Gemeenschappelijke regels
[bewerken]

Hoofdstuk 1
regels betreffende de mededinging
[bewerken]
Eerste afdeling
Regels voor de ondernemingen
[bewerken]

ARTIKEL 85

1. Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen Lid-­Staten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in:

a) het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan­ of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden,
b) het beperken of controleren van de produktie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen,
c) het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen,
d) het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,
e) het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende preetaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.

3. De bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen echter buiten toepassing worden verklaard

  • voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,
  • voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemersverenigingen

en

  • voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen

die bijdragen tot verbetering van de produktie of van de verdeling der produkten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn,
b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken produkten de mededinging uit te schakelen.

ARTIKEL 86

Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden, voor zover de handel tussen Lid­-Staten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk doel daarvan.

Dit misbruik kan met name bestaan in:

a) het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan­ of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden,
b) het beperken van de produktie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers,
c) het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,
d) het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

ARTIKEL 87

1. Binnen een termijn van drie jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag, stelt de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering alle verordeningen of richtlijnen vast. dienstig voor de toepassing van de beginselen neergelegd in de artikelen 85 en 80.

Indien dergelijke voorschriften niet binnen de bovenvermelde termijn zijn goedgekeurd, worden zij door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering, vastgesteld.

2. De in lid 1 bedoelde voorschriften hebben met name ten doel:

a) nakoming van de in artikel 85, lid 1, en in artikel 86 bedoelde verbodsbepalingen te verzekeren door de instelling van geldboeten en dwangsommen;
b) de wijze van toepassing van artikel 85, lid 3, vast te stellen met inachtneming van de noodzaak, enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren, anderzijds de administratieve controle zoveel mogelijk te vereenvoudigen;
c) in voorkomende gevallen, de werkingssfeer van de bepalingen van de artikelen 85 en 86 voor de verschillende bedrijfstakken nader vast te stellen;
d) de taak van de Commissie onderscheidenlijk van het Hof van Justitie bij de toepassing van de in dit lid bedoelde bepalingen vast te stellen;
e) de verhouding vast te stellen tussen de nationale wetgevingen enerzijds en de bepalingen van deze afdeling, alsmede de uitvoeringsbepalingen van dit artikel anderzijds.

ARTIKEL 88

Tot op het tijdstip van inwerkingtreding van de voorschriften, op grond van artikel 87 vastgesteld, beslissen de autoriteiten van de Lid-Staten over de toelaatbaarheid van mededingingsregelingen en over het misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt, in overeenstemming met hun nationale recht en de in artikel 85, met name lid 3, en in artikel 86 neergelegde bepalingen.

ARTIKEL 89

1. Onverminderd het in artikel 88 bepaalde, waakt de Commissie, zodra zij in functie is getreden, voor de toepassing van de in de artikelen 85 en 86 neergelegde begineelen. Op verzoek van een Lid-Staat of ambtshalve, en in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten, welke haar daarbij behulpzaam zijn, stelt zij een onderzoek in naar de gevallen van vermoedelijke inbreuk op bovengenoemde beginselen. Indien haar blijkt dat inbreuk is gepleegd, stelt zij passende middelen voor om daaraan een eind te maken.

2. Wordt aan deze inbreuken geen eind gemaakt, dan stelt de Commissie de inbreuk op de beginselen in een met redenen omklede beschikking vast. Zij kan haar beschikking bekendmaken en de Lid-Staten machtigen de noodzakelijke tegenmaatregelen, waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt, te treffen om de toestand te verhelpen.

ARTIKEL 90

1. De Lid-Staten nemen of handhaven met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel welke in strijd is met de regels van dit Verdrag, met name die bedoeld in de artikelen 7 en 85 tot en met 94.

2. De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de regels van dit Verdrag, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite ofin rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap.

3. De Commissie waakt voor de toepassing van dit artikel en richt, voor zover nodig, passende richtlijnen of beschikkingen tot de Lid-Staten.

Tweede afdeling
Dumping
[bewerken]

ARTIKEL 91

1. Indien tijdens de overgangsperiode de Commissie op verzoek van een Lid-Staat of van enige andere belanghebbende vaststelt dat binnen de gemeenschappelijke markt dumping wordt toegepast, doet zij aanbevelingen aan hem of hen die zich aan deze praktijken schuldig maken om daaraan een eind te maken.

Ingeval deze praktijken voortduren, machtigt de Commissie de benadeelde Lid­-Staat tot het nemen van beschermende maatregelen, waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt.

2. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van het Verdrag worden de produkten die van oorsprong zijn uit een Lid­-Staat of zich daar in het vrije verkeer bevonden hebben en uitgevoerd zijn naar een andere Lid­-Staat, tot wederinvoer op het grondgebied van die eerste Staat toegelaten zonder dat daarop enigerlei invoerrecht, kwantitatieve beperking of maatregelen van gelijke werking kunnen worden toegepast. De Commissie geeft passende voorschriften voor de toepassing van dit lid.

Derde afdeling
Steunmaatregelen van de Staten
[bewerken]

ARTIKEL 92

1. Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde produkties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de Lid­-Staten ongunstig beïnvloedt.

2. Met de gemeenschappelijke markt zijn verenigbaar:

a) steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden zonder onderscheid naar de oorsprong van de produkten,
b) steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen oí andere buitengewone gebeurtenissen,
c) steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland, voor zover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze deling berokkende economische nadelen te compenseren.

3. Als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd:

a) steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst,
b) steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een Lid-Staat op te heffen,
c) steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Echter worden de op 1 januari 1957 bestaande steunmaatregelen voor de scheepsbouw, doch slechts in de mate waarin deze overeenkomen met het ontbreken van douanebescherming, geleidelijk verminderd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor het afschaffen van de douanerechten, onder voorbehoud van de bepalingen van dit Verdrag betreffende de gemeenschappelijke handelspolitiek ten aanzien van derde landen,
d) andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel

van de Commissie.

ARTIKEL 93

1. De Commissie onderwerpt tezamen met de Lid-Staten de in die Staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek. Zij stelt de dienstige maatregelen voor, welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de gemeenschappelijke markt vereist.

2. Indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt dat een steunmaatregel door een Staat of met staatsmiddelen bekostigd, volgens artikel 92 niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, bepaalt zij dat de betrokken Staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen termijn.

Indien deze Staat dat besluit niet binnen de gestelde termijn nakomt, kan de Commissie of iedere andere belanghebbende Staat zich in afwijking van de artikelen 169 en 170 rechtstreeks tot het Hof van Justitie wenden.

Op verzoek van een Lid-Staat kan de Raad met eenparigheid van stemmen beslissen dat een door die Staat genomen of te nemen steunmaatregel in afwijking van de bepalingen van artikel 92 of van de in artikel 94 bedoelde verordeningen als verenigbaar moet worden beschouwd met de gemeenschappelijke markt, indien buitengewone omstandigheden een dergelijke beslissing rechtvaardigen. Als de Commissie met betrekking tot deze steunmaatregel de in de eerste alinea van dit lid vermelde procedure heeft aangevangen wordt deze door het verzoek van de betrokken Staat aan de Raad geschorst, totdat de Raad zijn standpunt heeft bepaald.

Evenwel, indien de Raad binnen een termijn van drie maanden te rekenen van het verzoek zijn standpunt niet heeft bepaald, beslist de Commissie.

3. De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 92 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, vangt zij onverwijld de in het vorige lid bedoelde procedure aan. De betrokken Lid-Staat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid.

ARTIKEL 94

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie alle verordeningen vaststellen, dienstig voor de toepassing van de artikelen 92 en 93, en met name de voorwaarden voor de toepassing van artikel 93, lid 3, bepalen alsmede de van die procedure vrijgestelde soorten van steunmaatregelen.

Hoofdstuk 2
bepalingen betreffende belastingen
[bewerken]

ARTIKEL 95

De Lid-Staten heffen op produkten van de overige Lid-Staten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale produkten worden geheven.

Bovendien heffen de Lid-Staten op de produkten van de overige Lid-Staten geen zodanige binnenlandse belastingen, dat daardoor andere produktïes zijdelings worden beschermd.

Uiterlijk aan het begin van de tweede etappe zullen de Lid-Staten de bepalingen die bij de inwerkingtreding van dít Verdrag bestaan en strijdig zijn met bovengenoemde regels afschaffen of herzien.

ARTIKEL 96

Bij de uitvoer van produkten naar het grondgebied van een der Lid-Staten mag de teruggave van binnenlandse belastingen níet het bedrag overschrijden dat daarop al dan niet rechtstreeks geheven is.

ARTIKEL 97

De Lid-Staten die omzetbelasting heffen volgens het cumulatieve cascadestelsel, mogen voor binnenlandse belastingen welke zij heffen op ingevoerde produkten, of voor de teruggave, die zij verlenen bij de uitvoer van produkten, gemiddelde percentages per produkt of groep van produkten vaststellen zonder evenwel inbreuk te maken op de in de artikelen 95 en 96 genoemde beginselen.

In de gevallen waarin de door een Lid-Staat vastgestelde gemiddelde percentages niet in overeenstemming zijn met bovengenoemde beginselen, richt de Commissie tot die Staat passende richtlijnen of beschikkingen.

ARTIKEL 98

Met betrekking tot andere belastingen dan de omzetbelasting, de accijnzen en de overige indirecte belastingen mogen vrijstellingen en teruggaven bij uitvoer naar de andere Lid-Staten slechts worden verleend en compenserende belastingen bij invoer uit de Lid-Staten slechts worden geheven, voor zover de bedoelde maatregelen van tevoren voor een beperkte periode door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie zijn goedgekeurd.

ARTIKEL 99

De Commissie onderzoekt op welke wijze de wetgevingen van de verschillende Lid-Staten met betrekking tot de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen, met inbegrip van de compensatiemaatregelen welke van toepassing zijn op de handel tussen de Lid-Staten, ín het belang van de gemeenschappelijke markt kunnen worden geharmoniseerd.

De Commissie dient voorstellen in bij de Raad die met eenparigheid van stemmen besluit, onverminderd de bepalingen van de artikelen 100 en 101.

Hoofdstuk 3
de aanpassing van de wetgevingen
[bewerken]

ARTIKEL 100

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie richtlijnen vast voor het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt.

De Vergadering en het Economisch en Sociaal Comité worden geraadpleegd over de richtlijnen waarvan de uitvoering in één of meer Lid-Staten een wijziging van wettelijke bepalingen zou medebrengen.

ARTIKEL 101

Ingeval de Commissie vaststelt dat een dispariteit tussen de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten de mededingingsvoorwaarden op de gemeenschappelijke markt vervalst en zodoende een distorsie veroorzaakt welke moet worden opgeheven, raadpleegt zij de betrokken Lid-Staten.

Indien deze raadpleging niet leidt tot overeenstemming waardoor de betrokken distorsie wordt opgeheven, stelt de Raad, gedurende de eerste etappe met eenparigheid en daarna met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de voor dat doel noodzakelijke richtlijnen vast. De Commissie en de Raad kunnen alle andere dienstige maatregelen nemen welke dit Verdrag voorziet.

ARTIKEL 102

1. Wanneer er aanleiding bestaat te vrezen dat de vaststelling of de wijziging van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling een distorsie in de zin van het voorgaande artikel veroorzaakt, raadpleegt de Lid-Staat die daartoe wil overgaan, de Commissie. Na de Lid-Staten te hebben geraadpleegd, beveelt de Commissie de betrokken Staten passende maatregelen aan om deze distorsie te voorkomen.

2. Indien de Staat die nationale bepalingen wil vaststellen of wijzigen, niet handelt overeenkomstig de aanbeveling welke de Commissie hem heeft gedaan, kan bij toepassing van artikel 101 van de andere Lid-Staten niet worden verlangd dat zij hun nationale bepalingen wijzigen om deze distorsie op te heffen. Indien de Lid-Staat die aan de aanbeveling van de Commissie geen gevolg heeft gegeven, een distorsie veroorzaakt waarvan alleen hijzelf nadeel ondervindt, zijn de bepalingen van artikel 101 niet van toepassing.

TITEL II
Het economisch beleid
[bewerken]

Hoofdstuk 1
de conjunctuurpolitiek
[bewerken]

ARTIKEL 103

1. De Lid-Staten beschouwen hun conjunctuurpolitiek als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Zij plegen met elkaar en met de Commissie overleg omtrent de naar omstandigheden te nemen maatregelen.

2. Onverminderd de overige in dit Verdrag bepaalde procedures kan de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie de naar omstandigheden passende maatregelen vaststellen.

3. In voorkomende gevallen stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de noodzakelijke richtlijnen vast betreffende de wijze van toepassing der overeenkomstig lid 2 voorgeschreven maatregelen.

4. De bij dit artikel bepaalde procedures zijn eveneens van toepassing ingeval zich moeilijkheden voordoen in de voorziening van bepaalde produkten.

Hoofdstuk 2
de betalingsbalans
[bewerken]

ARTIKEL 104

Iedere Lid-Staat voert het economisch beleid, dat noodzakelijk is om het evenwicht van zijn betalingebalans in haar geheel te verzekeren en het vertrouwen in zijn valuta te handhaven, waarbij hij zorg draagt voor een hoge graad van werkgelegenheid en voor een stabiel prijspeil.

ARTIKEL 105

Ten einde de verwezenlijking van de in artikel 104 vermelde doeleinden te vergemakkelijken, coördineren de Lid-Staten hun economisch beleid. Zij brengen te dien einde een samenwerking tot stand tussen hun bevoegde dienstvakken en tussen hun centrale banken.

De Commissie draagt de Raad aanbevelingen voor om deze samenwerking op gang te brengen.

2. Ten einde de coördinatie van het monetair beleid der Lid-Staten in de volle omvang, die nodig is voor de werking van de gemeenschappelijke markt, te bevorderen, wordt een Monetair Comité van raadgevende aard ingesteld, dat tot taak heeft

  • de monetaire en financiële toestand van de Lid-Staten en van de Gemeenschap alsmede de algemene regeling van het betalingsverkeer der Lid-Staten te volgen en ter zake regelmatig aan de Raad en aan de Commissie verslag te doen.
  • hetzij op verzoek van de Raad of van de Commissie, hetzij eigener beweging adviezen aan deze instellingen uit te brengen.

De Lid-Staten en de Commissie benoemen ieder twee leden van het Monetair Comité

ARTIKEL 106

1. Elke Lid-Staat verbindt zich, om in de valuta van de Lid-Staat waarin de schuldeiser of de begunstigde verblijf houdt, de betalingen welke betrekking hebben op het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer, evenals de overmaking van kapitaal en loon, toe te staan, voor zover het goederen-, diensten-, kapitaal- en personenverkeer tussen de Lid-Staten met toepassing van dit Verdrag is vrijgemaakt.

De Lid-Staten verklaren zich bereid hun betalingen in een ruimere mate vrij te maken dan in de voorgaande alinea is bepaald, voor zover hun economische toestand in het algemeen en de toestand van hun betalingsbalans in het bijzonder zulks toelaten.

2. Voor zover de beperkingen in het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer slechts gelegen zijn in de daarmede verband houdende betalingen, worden, ter geleidelijke opheffing van die beperkingen, de bepalingen van de hoofdstukken inzake de afschaffing van de kwantitatieve beperkingen, de vrijmaking van de diensten en het vrije kapitaalverkeer, op overeenkomstige wijze toegepast.

3. De Lid-Staten verbinden zich in hun onderling verkeer geen nieuwe beperkingen in te voeren van de overmakingen ter zake van de onzichtbare transacties vermeld in de lijst die als bijlage III aan dit Verdrag ie gehecht.

De geleidelijke opheffing van de bestaande beperkingen wordt tot stand gebracht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 63 tot en met 65, voor zover zij niet geregeld wordt door de bepalingen van de leden 1 en 2 of door het hoofdstuk inzake het vrije kapitaalverkeer.

4. Indien nodig plegen de Lid-Staten met elkaar overleg omtrent de maatregelen die moeten worden genomen om de betalingen en overmakingen bedoeld in dit artikel mogelijk te maken; die maatregelen mogen geen inbreuk maken op de doeleinden vermeld in dit hoofdstuk.

ARTIKEL 107

1. Iedere Lid-Staat behandelt zijn wisselkoerspolitïek als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang.

2. Indien een Lid-Staat in zijn wisselkoers een wijziging aanbrengt die niet beantwoordt aan de doeleinden genoemd Ín artikel 104 en die de mededingingsvoorwaarden ernstig vervalst, kan de Commissie na raadpleging van het Monetair Comité andere Lid-Staten machtigen, voor een strikt beperkte periode de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de gevolgen van die handelwijze te ondervangen; zij stelt de voorwaarden en de wijze van toepassing dier maatregelen vast.

ARTIKEL 108

1. In geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een Lid-Staat, die voortvloeien hetzij uit het ontbreken van het globaal evenwicht van zijn balans hetzij uit de aard van zijn beschikbare deviezen, en die met name de werking van de gemeenschappelijke markt of de geleidelijke verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek in gevaar kunnen brengen, onderwerpt de Commissie de toestand in die Staat en de maatregelen welke hij overeenkomstig artikel 104 met gebruikmaking van alle hem ten dienste staande middelen heeft genomen of kan nemen, onverwijld aan een onderzoek. De Commissie geeft de maatregelen aan die zij de betrokken Staat aanbeveelt.

Indien de door de Lid-Staat getroffen en de door de Commissie in overweging gegeven maatregelen niet voldoende blijken te zijn om de ondervonden of dreigende moeilijkheden uit de weg te ruimen, doet de Commissie, na raadpleging van het Monetair Comité, aan de Raad aanbevelingen tot wederzijdse bijstand en betreffende passende maatregelen om die moeilijkheden uit de weg te ruimen.

De Commissie houdt de Raad regelmatig van de toestand en de ontwikkeling daarvan op de hoogte.

2. De Raad kent met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de wederzijdse bijstand toe; hij stelt richtlijnen of beschikkingen vast die de voorwaarden en de wijze van toepassing daarvan bepalen. De wederzijdse bijstand kan met name de vorm aannemen van :

a) een gezamenlijk optreden bij andere internationale organisaties waarop de Lid-Staten een beroep kunnen doen,
b) maatregelen noodzakelijk om het zich verleggen van het handelsverkeer te vermijden, wanneer het land dat in moeilijkheden verkeert, kwantitatieve beperkingen ten aanzien van derde landen handhaaft of wederinvoert,
c) de verlening van beperkte kredieten door andere Lid-Staten, onder voorbehoud van hun toeslemming.

Gedurende de overgangsperiode kan de wederzijdse bijstand bovendien de vorm aannemen van bijzondere verlagingen van douanerechten of van verruiming van contingenten, ten einde een verhoging van de invoer uit het in moeilijkheden verkerende land te bevorderen op voorwaarde dat de Staten die deze maatregelen moeten treffen, hierin toestemmen.

3. Indien de door de Commissie aanbevolen wederzijdse bijstand door de Raad niet wordt goedgekeurd of wanneer de goedgekeurde wederzijdse bijstand en de getroffen maatregelen ontoereikend zijn, machtigt de Commissie de Ín moeilijkheden verkerende Staat vrijwaringsmaatregelen te nemen waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen deze machtiging intrekken en deze voorwaarden en wijze van toepassing wijzigen.

ARTIKEL 109

1. In geval van een plotselinge crisis in de betalingsbalans en indien een besluit in de zin van artikel 108, lid 2, niet onmiddellijk wordt genomen, kan de betrokken Lid-Staat te zijner bescherming de noodzakelijke vrijwaringsmaatregelen treffen. Die maatregelen moeten zo weinig mogelijk verstoringen in de werking van de gemeenschappelijke markt teweegbrengen en mogen niet verder reiken dan strikt onvermijdelijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden te overwinnen.

2. De Commissie en de andere Lid-Staten moeten van die vrijwaringsmaatregelen uiterlijk op het tijdstip van hun inwerkingtreding op de hoogte worden gebracht. De Commissie kan de Raad wederzijdse bijstand overeenkomstig artikel 108 aanbevelen.

3. Op advies van de Commissie en na raadpleging van het Monetair Comité kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen beeluiten dat de betrokken Staat bovenbedoelde vrijwaringsmaatregelen moet wijzigen, schorsen of intrekken.

Hoofdstuk 3
de handelspolitiek
[bewerken]

ARTIKEL 110

Door tezamen een douane-unie op te richten, beogen de Lid-Staten een bijdrage, in overeenstemming met het gemeenschappelijk belang, te leveren tot een harmonische ontwikkeling van de wereldhandel, de geleidelijke afschaffing van de beperkingen in het internationale handelsverkeer en de verlaging van de tariefmuren.

Bij de gemeenschappelijke handelspolitiek wordt rekening gehouden met de gunstige invloed die de afschaffing van de rechten tussen de Lid-Staten kan uitoefenen op de toeneming van het vermogen tot mededinging van de ondernemingen dezer Staten.

ARTIKEL 111

Tijdens de overgangsperiode zijn, onverminderd de artikelen 115 en 116, de volgende bepalingen van toepassing:

1. De Lid-Staten coördineren hun handelsbetrekkingen met derde landen in dier voege dat na het verstrijken van de overgangsperiode de noodzakelijke voorwaarden tot het voeren van een gemeenschappelijke politiek op het gebied van de buitenlandse handel vervuld zijn.

De Commissie doet aan de Raad voorstellen met betrekking tot de tijdens de overgangsperiode toe te passen procedure bij gemeenschappelijk optreden en met betrekking tot de eenmaking van de handelspolitiek.

2. De Commissie doet aanbevelingen aan de Raad met het oog op de onderhandelingen met derde landen over het gemeenschappelijk douanetarief.

De Raad machtigt de Commissie de onderhandelingen te openen.

De Commissie voert deze onderhandelingen in overleg met een speciaal comité, door de Raad aangewezen om haar daarin bij te staan, en binnen het raam van de richtlijnen welke de Raad haar kan verstrekken.

3. Bij de uitoefening van de bevoegdheden welke hem bij dit artikel zijn verleend, besluit de Raad met eenparigheid gedurende de eerste twee etappes en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen nadien.

4. De Lid-Staten nemen in overleg met de Commissie alle noodzakelijke maatregelen, welke met name ten doel hebben geldende tariefakkoorden met derde landen aan te passen ten einde de inwerkingtreding van het gemeenschappelijk douanetarief niet te vertragen.

5. De Lid-Staten stellen zich ten doel hun liberalisatielijsten ten opzichte van derde landen of groepen van derde landen op een zo hoog mogelijk peil onderling gelijk te maken. Hiertoe doet de Commissie aan de Lid-Staten alle passende aanbevelingen.

Indien de Lid-Staten de kwantitatieve beperkingen ten aanzien van derde landen opheffen of verminderen, zijn zij gehouden de Commissie tevoren daarvan ín kennis te stellen en de andere Lid-Staten op gelijke voet te behandelen.

ARTIKEL 112

1. Onverminderd de verplichtingen door de Lid-Staten aangegaan in het kader van andere internationale organisaties, worden vóór het einde van de overgangsperiode de steunregelingen, door de Lid-Staten bij uitvoer naar derde landen toegepast, geleidelijk met elkaar in overeenstemming gebracht, in de mate waarin zulks noodzakelijk is om te vermijden dat de mededinging tussen de ondernemingen van de Gemeenschap wordt vervalst.

De Raad stelt met eenparigheid tot aan het einde van de tweede etappe en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen daarna, op voorstel van de Commissie, de daartoe noodzakelijke richtlijnen vast.

2. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op de teruggave van douanerechten of heffingen van gelijke werking noch op de teruggave van indirecte belastingen met inbegrip van omzetbelasting, accijnzen en andere indirecte belastingen verleend bij de uitvoer van goederen van een Lid-Staat naar een derde land, voor zover deze teruggaven niet hoger zijn dan de belastingen welke al dan niet rechtstreeks op de uitgevoerde produkten drukten.

ARTIKEL 113

1. Na afloop van de overgangsperiode wordt de gemeenschappelijke handelspolitiek gegrond op eenvormige beginselen met name wat betreft de tariefwijzigingen, het sluiten van tarief- en handelsakkoorden, het eenvormig maken van liberalisatiemaatregelen, de uitvoerpolitiek, alsmede de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies.

2. De Commissie doet voorstellen aan de Raad om over te gaan tot toepassing van deze gemeenschappelijke handelspolitiek.

3. Indien moet worden onderhandeld over akkoorden met derde landen, doet de Commissie aanbevelingen aan de Raad, die haar machtigt de vereiste onderhandelingen te openen.

De Commissie voert deze onderhandelingen in overleg met een speciaal comité, door de Raad aangewezen om haar daarin bij te staan, en binnen het raam van de richtlijnen welke de Raad haar kan verstrekken.

4. Bij de uitoefening van de bevoegdheden welke hem bij dit artikel zijn verleend besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

ARTIKEL 114

De akkoorden bedoeld Ín de artikelen 111, lid 2, en 113 worden namens de Gemeenschap gesloten door de Raad die gedurende de eerste twee etappes krachtens een met eenparigheid van stemmen genomen besluit handelt en krachtens een met gekwalificeerde meerderheid van stemmen genomen besluit daarna.

ARTIKEL 115

Ten einde te verzekeren dat de uitvoering der door elke Lid-Staat overeenkomstig dit Verdrag genomen handelspolitieke maatregelen níet wordt verhinderd door het zich verleggen van het handelsverkeer of indien dispariteiten in die maatregelen in een of meer Staten economische moeilijkheden medebrengen, doet de Commissie aanbevelingen over de wijze waarop de overige Lid-Staten de vereiste medewerking verlenen. Bij gebreke van dien machtigt zij de Lid-Staten de noodzakelijke beschermende maatregelen te treffen, waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing vaststelt.

In dringende gevallen kunnen de Lid-Staten gedurende de overgangsperiode de noodzakelijke maatregelen zelf nemen en geven zij daarvan kennis aan de overige Lid-Staten alsmede aan de Commissie, die kan besluiten dat de Staten deze maatregelen moeten wijzigen of opheffen.

Bij voorrang moeten die maatregelen worden genomen die de minste verstoringen in de werking van de gemeenschappelijke markt veroorzaken en die recht doen aan de noodzaak om de instelling van het gemeenschappelijke douanetarief zoveel mogelijk te bespoedigen.

ARTIKEL 116

Voor alle vraagstukken die van bijzender belang zijn voor de gemeenschappelijke markt treden de Lid-Staten, in het kader van de internationale organisaties die een economisch karakter dragen, na het einde van de vergangsperiode nog slechts gezamenlijk op. De Commissie doet aan de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, voorstellen betreffende de draagwijdte en de uitvoering van dat gezamenlijk optreden.

Gedurende de overgangsperiode plegen de Lid-Staten overleg ten einde hun optreden op elkaar af te stemmen en, voor zover mogelijk, een gelijke houding aan te nemen.

TITEL III
Sociale politiek
[bewerken]

Hoofdstuk 1
sociale bepalingen
[bewerken]

ARTIKEL 117

De Lid-Staten erkennen de noodzaak, verbetering van de levensstandaard en van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers te bevorderen, zodat de onderlinge aanpassing daarvan op de weg van de vooruitgang wordt mogelijk gemaakt.

Zij zijn van mening dat een dergelijke ontwikkeling zal voortvloeien, zowel uit de werking van de gemeenschappelijke markt waardoor de harmonisatie der sociale stelsels zal worden bevorderd, als uit de in dit Verdrag bepaalde procedures en het nader tot elkaar brengen van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

ARTIKEL 118

Onverminderd de overige bepalingen van dit Verdrag en overeenkomstig de algemene doelstellingen daarvan heeft de Commissie tot taak, tussen de Lid-Staten een nauwe samenwerking op sociaal gebied te bevorderen, met name op het terrein

  • van de werkgelegenheid,
  • van het arbeidsrecht en de arbeidsvoorwaarden,
  • van de beroepsopleiding en de voortgezette vorming,
  • van de sociale zekerheid,
  • van de bescherming tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten,
  • van de arbeidshygiëne,
  • van het recht zich te organiseren in vakverenigingen en van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.

Te dien einde is de Commissie in nauw contact met de Lid-Staten werkzaam door het verrichten van studies, het uitbrengen van adviezen en het organiseren van overleg zowel omtrent vraagstukken die zich voordoen op het nationale plan als omtrent die welke de internationale organisaties raken.

Alvorens de in dit artikel bedoelde adviezen uit te brengen, raadpleegt de Commissie het Economisch en Sociaal Comité.

ARTIKEL 119

Iedere Lid-Staat verzekert gedurende de eerste etappe en handhaaft vervolgens de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke arbeid.

Onder beloning in de zin van dit artikel dient te worden verstaan het gewone basis- of minimumloon of -salaris, en alle overige voordelen ín geld of in natura die de werkgever direct of indirect aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking betaalt.

Gelijkheid van beloning zonder onderscheid naar kunne houdt in:

a) dat de beloning voor gelijke arbeid in stukloon wordt vastgesteld op basis van een zelfde maatstaf,
b) dat de beloning voor arbeid in tijdloon dezelfde is voor een zelfde functie.

ARTIKEL 120

De Lid-Staten streven ernaar de bestaande gelijkwaardigheid van de bepalingen omtrent betaalde vakantie te handhaven.

ARTIKEL 121

De Raad kan na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen de Commissie belasten met taken betreffende de uitvoering van gemeenschappelijke maatregelen, met name inzake de sociale zekerheid van de migrerende werknemers bedoeld in de artikelen 48 tot en met 51.

ARTIKEL 122

In haar jaarverslag aan de Vergadering wijdt de Commissie een afzonderlijk hoofdstuk aan de ontwikkeling van de sociale toestand Ín de Gemeenschap.

De Vergadering kan de Commissie verzoeken verslagen op te stellen over bijzondere vraagstukken inzake de sociale toestand.

Hoofdstuk 2
het Europees Sociaal Fonds
[bewerken]

ARTIKEL 123

Ten einde de werkgelegenheid voor de werknemers in de gemeenschappelijke markt te verbeteren en zodoende bij te dragen tot verhoging van de levensstandaard, wordt in het kader van de volgende bepalingen een Europees Sociaal Fonds opgericht dat tot taak heeft binnen de Gemeenschap de tewerkstelling te vergemakkelijken en de geografische en beroepsmobiliteit van de werknemers te bevorderen.

ARTIKEL 124

Het beheer van het Fonds berust bij de Commissie.

De Commissie wordt in deze taak bijgestaan door een comité dat onder het voorzitterschap staat van een lid van de Commissie en samengesteld is uit vertegenwoordigers van de regeringen en van de vakverenigingen van werknemers en van werkgevers.

ARTIKEL 125

1. Op verzoek van een Lid-Staat vergoedt het Fonds in het kader van de bij artikel 127 bedoelde regeling 50% der uitgaven welke door die Staat of door een publiekrechtelijk hebaam na de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn gedaan:

a) om aan werknemers produktieve nieuwe werkgelegenheid te verschaffen door
  • herscholing,
  • vergoedingen voor verplaatsingskosten,
b) om steun te verlenen ten gunste van werknemers wier werkgelegenheid geheel of gedeeltelijk wordt ingekrompen of tijdelijk opgeheven ten gevolge van een overschakeling van de onderneming op andere produktie, ten einde hun beloning op hetzelfde peil te houden totdat zij wederom volledig tewerk worden gesteld.

2. De bijdrage van het Fonds in de kosten van herscholing ís afhankelijk van de voorwaarde dat de werkloze werknemers slechts konden worden tewerkgesteld in een nieuw beroep en dat zij gedurende ten minste zes maanden een produktieve betrekking hebben gevonden in het beroep waarvoor zij herschoold zijn.

De bijdrage in de vergoedingen voor verplaatsingskosten is afhankelijk van de voorwaarde dat de werkloze werknemers genoodzaakt waren binnen de Gemeenschap van woonplaats te veranderen en in hun nieuwe verblijfplaats gedurende ten minste zes maanden een produktieve betrekking hebben gevonden.

De bijdrage verleend ten gunste van de werknemers in geval van overschakeling van een onderneming is afhankelijk van de volgende voorwaarden:

a) dat de betrokken werknemers gedurende ten minste zes maanden wederom volledig zijn tewerkgesteld in die onderneming,
b) dat de belanghebbende regering vooraf een door de betrokken onderneming opgesteld plan heeft ingediend inzake de overschakeling in kwestie en de financiering daarvan en
c) dat de Commissie aan dit plan tot overschakeling vooraf haar goedkeuring heeft gegeven.

ARTIKEL 126

Na het verstrijken van de overgangsperiode kan de Raad op advies van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering

a) met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bepalen dat de bij artikel 125 bedoelde bijdragen geheel of gedeeltelijk niet meer zullen worden verleend,
b) met eenparigheid van stemmen de nieuwe taken vaststellen die aan het Fonds kunnen worden toevertrouwd in het kader van zijn opdracht als omschreven in artikel 123.

ARTIKEL 127

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de voorschriften vast welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 124 tot en met 126; hij bepaalt met name de wijze van toepassing daarvan zowel met betrekking tot de voorwaarden waaronder de bijdragen uit het Fonds worden verleend overeenkomstig artikel 125, als inzake de groepen van ondernemingen aan welker werknemers de bij artikel 125, alinea 1 b), bedoelde bijdragen ten goede komen.

ARTIKEL 128

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité stelt de Raad de algemene beginselen vast voor de toepassing van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de beroepsopleiding dat kan bijdragen tot een harmonische ontwikkeling zowel van de nationale economieën als van de gemeenschappelijke markt.

TITEL IV
De Europese Investeringsbank
[bewerken]

ARTIKEL 129

Er wordt een Europese Investeringsbank opgericht, welke rechtspersoonlijkheid bezit.

De leden van de Europese Investeringsbank zijn de Lid-Staten.

De Statuten van de Europese Investeringsbank zijn opgenomen in een Protocol dat aan dit Verdrag is gehecht.

ARTIKEL 130

De Europese Investeringsbank heeft tot taak, met een beroep op de kapitaalmarkten en op haar eigen middelen bij te dragen tot een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt in het belang van de Gemeenschap. Te dien einde vergemakkelijkt zij, door zonder winstoogmerk leningen en waarborgen te verstrekken, de financiering van de volgende projecten in alle sectoren van het economisch leven:

a) projecten tot ontwikkeling van minder-ontwikkelde gebieden,
b) projecten tot modernisering of overschakeling van ondernemingen of voor het scheppen van nieuwe bedrijvigheid, voortvloeiende uit de geleidelijke instelling van de gemeenschappelijke markt, welke projecten door hun omvang of hun aard niet geheel kunnen worden gefinancierd uit de verschillende middelen welke in ieder van de Lid-Staten voorhanden zijn,
c) projecten, welke voor verscheidene Lid-Staten van gemeenschappelijk belang zijn en die door hun omvang of aard niet geheel kunnen worden gefinancierd uit de verschillende middelen welke in ieder van de Lid-Staten voorhanden zijn.

VIERDE DEEL
De associatie van de landen en gebieden overzee
[bewerken]

ARTIKEL 131

De Lid-Staten komen overeen de niet-Europese landen en gebieden welke bijzondere betrekkingen onderhouden met België, Frankrijk, Italië en Nederland te associëren met de Gemeenschap. Die landen en gebieden hierna genoemd „landen en gebieden" worden opgenoemd in een lijst die als bijlage IV aan dit Verdrag is gehecht.

Doel van de associatie is het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling der landen en gebieden en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Gemeenschap in haar geheel.

Overeenkomstig de in de preambule van dit Verdrag neergelegde beginselen moet de associatie in de eerste plaats de mogelijkheid scheppen de belangen en de voorspoed van de inwoners van die landen en gebieden te bevorderen, ten einde hen te brengen tot de economische, sociale en culturele ontwikkeling welke zij verwachten.

ARTIKEL 132

Door de associatie worden de volgende doeleinden nagestreefd:

i. De Lid-Staten passen op hun handelsverkeer met de landen en gebieden de regeling toe welke zij krachtens dit Verdrag tegenover elkaar zijn aangegaan.

2. Ieder land of gebied past op zijn handelsverkeer met de Lid-Staten en de andere landen en gebieden de regeling toe die het toepast op de Europese Staat waarmede het bijzondere betrekkingen onderhoudt.

3. De Lid-Staten dragen bij in de investeringen welke vereist zijn voor de geleidelijke ontwikkeling van die landen en gebieden.

4. Voor de door de Gemeenschap gefinancierde investeringen staat de deelneming in aanbestedingen en leveranties onder gelijke voorwaarden open voor alle onderdanen en rechtspersonen van de Lid-Staten en van de landen en gebieden.

5. In de betrekkingen tussen de Lid-Staten en de landen en gehieden wordt het recht van vestiging van de onderdanen en rechtspersonen op voet van nondiscriminatie geregeld overeenkomstig de bepalingen en met toepassing van de procedures, bepaald in het hoofdstuk betreffende het recht van vestiging, behoudens de krachtens artikel 136 vastgestelde hijzondere bepalingen.

ARTIKEL 133

1. De goederen van oorsprong uit de landen en gebieden delen bij hun invoer in de Lid-Staten in de algehele afschaffing van douanerechten die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag tussen de Lid-Staten geleidelijk plaatsvindt.

2. Bij invoer in elk land en gebied worden de douanerechten op goederen uit de Lid-Staten en uit de andere landen en gebieden geleidelijk opgeheven overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 12, 13, 14, 15 en 17.

3. De landen en gebieden kunnen evenwel douanerechten heffen welke in overeenstemming zijn met de eisen van hun ontwikkeling en de behoeften van hun industrialisatie, of welke van fiscale aard zijn en ten doel hebben in hun begrotingsmiddelen te voorzien.

De in vorenstaande alinea bedoelde rechten worden echter geleidelijk teruggebracht tot het peil van de invoerrechten welke worden geheven op produkten uit de Lid-Staat waarmede elk land of gebied bijzondere betrekkingen onderhoudt. De percentages en het ritme der in dit Verdrag bedoelde verlagingen zijn van toepassing op het verschil tussen het recht op het produkt van herkomst uit de Lid-Staat die met het land of gebied bijzondere betrekkingen onderhoudt, en het recht bij invoer in het land of gebied op een gelijk produkt van herkomst uit de Gemeenschap.

4. Lid 2 is niet van toepassing op landen en gebieden die uit hoofde van de bijzondere internationale verplichtingen waaraan zij zijn onderworpen, reeds bij de inwerkingtreding van dit Verdrag een non-discriminatoir douanetarief toepassen.

5. De instelling of wijziging van douanerechten op de in de landen en gebieden ingevoerde goederen mag noch in rechte noch in feite aanleiding geven tot een rechtstreekse of zijdelingse discriminatie tussen de importen uit de onderscheidene Lid-Staten.

ARTIKEL 134

Indien het peil van de rechten, toepasselijk op goederen van herkomst uit een derde land, bij invoer in een land of gebied van dien aard is dat, als gevolg van de toepassing der bepalingen van artikel 133, lid 1, het handelsverkeer zich ten nadele van een der Lid-Staten kan verleggen kan deze Staat de Commissie verzoeken, aan de overige Lid-Staten de maatregelen voor te stellen welke noodzakelijk zijn om deze toestand te verhelpen.

ARTIKEL 135

Behoudens de bepalingen betreffende de volksgezondheid, de openbare veiligheid en de openbare orde, zal het vrije verkeer van werknemers uit de landen en gebieden binnen de Lid-Staten en van werknemers uit de Lid-Staten binnen de landen en gebieden worden geregeld door later te sluiten overeenkomsten, waarvoor eenstemmigheid van de Lid-Staten is vereist.

ARTIKEL 136

Voor een eerste periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag bepaalt een aan dit Verdrag gehechte Toepassingsovereenkomst de wijze van toepassing en de procedure van de associatie tussen de landen en gebieden enerzijds en de Gemeenschap anderzijds.

Vóór de afloop van de in vorenstaande alinea genoemde Overeenkomst stelt de Raad op basis van de bereikte resultaten en van de in dit Verdrag neergelegde beginselen met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast voor een nieuwe periode.

VIJFDE DEEL
De instellingen van de Gemeenschap
[bewerken]

TITEL I
Bepalingen inzake de instellingen
[bewerken]

Hoofdstuk 1
de instellingen
[bewerken]
Eerste afdeling
De Vergadering
[bewerken]

ARTIKEL 137

De Vergadering, bestaande uit vertegenwoordigers van de volkeren van de Staten die in de Gemeenschap zijn verenigd, oefent de haar door dit Verdrag verleende bevoegdheden om te beraadslagen en te besluiten, alsmede om toezicht uit te oefenen, uit.

ARTIKEL 138

1. De Vergadering bestaat uit afgevaardigden die de Parlementen uit hun midden aanwijzen volgens de door iedere Lid-Staat vastgestelde procedure.

2. Het aantal afgevaardigden is als volgt vastgesteld:

België 14
Duiteland 36
Frankrijk 36
Italië 36
Luxemburg 6
Nederland 14

3. De Vergadering stelt ontwerpen op voor het houden van rechtstreekse algemene verkiezingen volgens een in alle Lid-Staten eenvormige procedure.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen de desbetreffende bepalingen vast, waarvan hij de aanneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.

ARTIKEL 139

De Vergadering houdt jaarlijks een zitting. Zij komt van rechtswege de derde dinsdag van oktober bijeen.

De Vergadering kan in buitengewone zitting bijeenkomen op verzoek van de meerderheid harer leden, van de Raad, of van de Commissie.

ARTIKEL 140

De Vergadering kiest uit haar midden haar voorzitter en haar bureau.

De leden van de Commissie kunnen alle vergaderingen bijwonen en worden op hun verzoek in naam van de Commissie gehoord.

De Commissie antwoordt mondeling of schriftelijk op de haar door de Vergadering of door de leden daarvan gestelde vragen.

De Raad wordt door de Vergadering gehoord volgens de bepalingen, welke hij in zijn reglement van orde vaststelt.

ARTIKEL 141

Voor zover in dit Verdrag niet anders is bepaald, besluit de Vergadering met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.

Het reglement van orde bepaalt het quorum.

ARTIKEL 142

De Vergadering stelt haar reglement van orde vast bij meerderheid van stemmen van haar leden.

De handelingen van de Vergadering worden overeenkomstig de bepalingen van dat reglement bekendgemaakt.

ARTIKEL 143

De Vergadering beraadslaagt in openbare zitting over het algemene jaarverslag, dat haar door de Commissie wordt voorgelegd.

ARTIKEL 144

Wanneer aan de Vergadering een motie van afkeuring betreffende het beleid van de Commissie wordt voorgelegd, kan de Vergadering zich over deze motie niet eerder uitspreken dan ten minste drie dagen nadat de motie is ingediend en slechts bij openbare stemming.

Indien de motie van afkeuring is aangenomen met een meerderheid van twee derden der uitgebrachte stemmen en tevens bij meerderheid van de leden der Vergadering, moeten de leden van de Commissie gezamenlijk aftreden. Zij blijven de lopende zaken behartigen tot in hun vervanging is voorzien overeenkomstig artikel 158.

Tweede afdeling
De Raad
[bewerken]

ARTIKEL 145

Ter bereiking van de doelstellingen van dit Verdrag en overeenkomstig de bepalingen daarvan

  • draagt de Raad zorg voor de coördinatie van het algemeen economisch beleid van de Lid-Staten,
  • heeft de Raad beslissingsbevoegdheid.

ARTIKEL 146

De Raad bestaat uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten. Iedere regering vaardigt een van haar leden af.

Het voorzitterschap wordt door de leden van de Raad in de alfabetische volgorde der Lid-Staten bij toerbeurt uitgeoefend voor de tijd van zes maanden.

ARTIKEL 147

De Raad wordt door zijn voorzitter, op diens initiatief, op initiatief van een van zijn leden of van de Commissie, in vergadering bijeengeroepen.

ARTIKEL 148

1. Voor zover in dit Verdrag niet anders is bepaald, neemt de Raad zijn besluiten met volstrekte meerderheid van stemmen van zijn leden.

2. Voor de besluiten van de Raad, waarvoor een gekwalificeerde meerderheid is vereist, worden de stemmen der leden als volgt gewogen:

België 2
Duitsland 4
Frankrijk 4
Italië 4
Luxemburg 1
Nederland 2

De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste

  • twaalf stemmen hebben verkregen, ingeval zij krachtens dit Verdrag moeten worden genomen op voorstel van de Commissie,
  • twaalf stemmen hebben verkregen waarbij ten minste vier leden voorstemmen, in de overige gevallen.

3. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het aannemen der besluiten van de Raad waarvoor eenparigheid van stemmen is vereist.

ARTIKEL 149

Wanneer op grond van dit Verdrag een besluit van de Raad wordt genomen op voorstel van de Commissie, kan de Raad slechts met eenparigheid van stemmen een besluit nemen dat van dit voorstel afwijkt.

Zolang de Raad geen besluit heeft genomen, kan de Commisëïe haar oorspronkelijk voorstel wijzigen, met name ingeval de Vergadering omtrent dit voorstel is geraadpleegd.

ARTIKEL 150

Ieder lid van de Raad kan slechts door één ander lid worden gemachtigd om namens hem te stemmen.

ARTIKEL 151

De Raad stelt zijn reglement van orde vast.

Dit reglement kan voorzien in de oprichting van een comité samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten. De Raad bepaalt de taak en de bevoegdheid van dit comité.

ARTIKEL 152

De Raad kan de Commissie verzoeken, alle studies die hij wenselijk acht ter verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen te verrichten en hem alle ter zake dienende voorstellen te doen.

ARTIKEL 153

De Raad stelt, na advies van de Commissie, het statuut vast van de comités welke in dit Verdrag zijn bedoeld.

ARTIKEL 154

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de wedden, vergoedingen en pensioenen vast van de voorzitter en de leden van de Commissie, van de president, de rechtere en de grimer van, alsmede van de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie. De Raad stelt, met dezelfde meerderheid, eveneens alle vergoedingen vast welke als beloning kunnen gelden.

Derde afdeling
De Commissie
[bewerken]

ARTIKEL 155

Ten einde de werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt te verzekeren

  • ziet de Commissie toe op de toepassing zowel van de bepalingen van dit Verdrag als van de bepalingen welke de instellingen krachtens dit Verdrag vaststellen,
  • doet de Commissie aanbevelingen of brengt zij adviezen uit over de in dit Verdrag behandelde onderwerpen, indien het Verdrag dit uitdrukkelijk voorschrijft of indien zij dit noodzakelijk acht,
  • heeft de Commissie een eigen beslissingsbevoegdheid en werkt zij mede aan de totstandkoming van de handelingen van de Raad en van de Vergadering overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag,
  • oefent de Commissie de bevoegdheden uit welke de Raad haar verleent ter uitvoering van de regels die hij stelt.

ARTIKEL 156

Jaarlijks, ten minste één maand vóór de opening van de zitting van de Vergadering, publiceert de Commissie een algemeen verslag over de werkzaamheden van de Gemeenschap.

ARTIKEL 157

1. De Commissie bestaat uit negen leden, die op grond van hun algemene bekwaamheid worden gekozen en die alle waarborgen voor onafhankelijk heid bieden.

Het aantal leden van de Commissie kan door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd.

Alleen zij die de nationaliteit van een van de Lid-Staten bezitten, kunnen lid van de Commissie zijn.

In de Commissie mogen niet meer dan twee leden van dezelfde nationaliteit zitting hebben.

2. De leden van de Commissie oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

Bij de vervulling van hun plichten vragen noch aanvaarden zij instructies van enige regeriug of enig lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt. Iedere Lid-Staat verbindt zich, dit karakter te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de Commissie te beïnvloeden bij de uitvoering van hun taak.

De leden van de Commissie mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode. Ingeval deze verplichtingen niet worden nagekomen kan de Raad of de Commissie zich wenden tot het Hof van Justitie, dat, al naar het geval, ontslag ambtshalve volgens artikel 160 of verval van het recht op pensioen of van andere, daarvoor in de plaats tredende voordelen kan uitspreken.

ARTIKEL 158

De leden van de Commissie worden ín onderlinge overeenstemming door de regeringen der Lid-Staten benoemd.

Hun mandaat duurt vier jaar. Zij zijn herbenoembaar.

ARTIKEL 159

Behalve door periodieke vervanging of door overlijden eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Commissie door vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.

De betrokkene wordt vervangen voor de verdere duur van het mandaat. De Raad kan met eenparigheid van stemmen vaststellen dat er geen reden voor vervanging is.

Behoudens in geval van ontslag ambtshalve als bepaald in artikel 160, blijven de leden van de Commissie in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

ARTIKEL 160

Op verzoek van de Raad of van de Commissie kan elk lid van de Commissie dat niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekort geschoten, door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard.

In zodanig geval kan de Raad hem. met eenparigheid van stemmen, bij wijze van voorlopige maatregel, in zijn ambt schorsen en inzijn vervanging voorzien, totdat het Hof van Justítie zich heeft uitgesproken.

Op verzoek van de Raad of van de Commissie kan het Hof van Justitie hem bij wijze van voorlopige maatregel in zijn ambt schorsen.

ARTIKEL 161

De voorzitter en de twee vice-voorzitters van de Commissie worden voor twee jaar aangewezen uit haar leden op dezelfde wijze als is bepaald voor de benoeming van de leden van de Commissie. Zij zijn herbenoembaar.

Behalve in geval van een algehele vernieuwing, geschiedt de aanwijzing na raadpleging van de Commissie.

In geval van ontslag of overlijden worden de voorzitter en de vice-voorzitters voor de verdere duur van hun mandaat vervangen overeenkomstig de bepalingen van de eerste alinea.

ARTIKEL 162

De Raad en de Commissie raadplegen elkaar en regelen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop zij samenwerken.

De Commissie stelt haar reglement van orde vast, ten einde te verzekeren dat zij en haar diensten overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag werkzaam zullen zijn. Zij zorgt voor de bekendmaking van dat reglement.

ARTIKEL 163

De besluiten van de Commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen van het in artikel 157 bepaalde aantal leden.

De Commissie kan slechts geldig zitting houden, indien het in haar reglement van orde bepaalde aantal leden aanwezig is.

Vierde afdeling
Het Hof van Justitie
[bewerken]

ARTIKEL 164

Het Hof van Justitie verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van dit Verdrag.

ARTIKEL 165

Het Hof van Justitie bestaat uit zeven rechters.

Het Hof van Justitie komt in voltallige zitting bijeen. Het kan echter uit zijn midden kamers vormen, elk samengesteld uit drie of vijf rechters, om overeenkomstig de bepalingen van een daartoe opgesteld reglement hetzij bepaalde maatregelen van onderzoek te nemen, hetzij bepaalde soorten van zaken te berechten.

In alle zaken die aanhangig zijn gemaakt door een Lid-­Staat of door een instelling van de Gemeenschap, alsmede in alle krachtens artikel 177 aan het Hof voorgelegde prejudiciële geschillen, beslist het Hof van Justitie in voltallige zitting.

Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal rechters verhogen en de tweede en de derde alinea van dit artikel alsmede de tweede alinea van artikel 167 voor zover nodig aanpassen.

ARTIKEL 166

Het Hof van Justitie wordt bijgestaan door twee advocaten­generaal.

De advocaat­-generaal heeft tot taak, in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken welke aan het Hof van Justitie zijn voorgelegd, ten einde dit ter zijde te staan bij de vervulling van zijn taak, gelijk deze is omschreven in artikel 164.

Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal advocaten-­generaal verhogen en de derde alinea van artikel 167 voor zover nodig aanpassen.

ARTIKEL 167

De rechters en de advocaten-generaal, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheidene landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de Lid-Staten voor zes jaar benoemd.

Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging van de rechters plaats. Deze heeft beurtelings betrekking op drie en op vier rechters. De drie rechters die aan het einde van de eerste periode van drie jaar moeten aftreden, worden door het lot aangewezen.

Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging van de advocaten-generaal plaats. De advocaat-generaal die aan het einde van de eerste periode van drie jaar moet aftreden, wordt door het lot aangewezen.

De aftredende rechters en advocaten-generaal zijn herbenoembaar.

De rechters kiezen uit hun midden voor driejaar de president van het Hof van Justitie. Hij is herkiesbaar.

ARTIKEL 168

Het Hof van Justitie benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.

ARTIKEL 169

Indien de Commissie van oordeel is dat een Lid-Staat een van de krachtens dit Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, brengt zij dienaangaande een met redenen omkleed advies uit, na deze Staat in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

Indien de betrokken Staat dit advies niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn opvolgt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie.

ARTIKEL 170

Ieder van de Lid-Staten kan zich wenden tot het Hof van Justitie, indien hij van mening is dat een andere Lid-Staat een van de krachtens dit Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Voordat een Lid-Staat tegen een andere Lid-Staat een klacht indient op grond van een beweerde schending van de verplichtingen welke krachtens dit Verdrag op deze laatste rusten, moet hij deze klacht aan de Commissie voorleggen.

De Commissie brengt een met redenen omkleed advies uit nadat aan de betrokken Staten de gelegenheid is gegeven om over en weer schriftelijk en mondeling opmerkingen te maken.

Indien de Commissie binnen drie maanden na indiening van de klacht geen advies heeft uitgebracht, kan desniettemin de klacht bij het Hof van Justitie worden ingediend.

ARTIKEL 171

Indien het Hof van Justitie vaststelt dat een Lid-Staat een der krachtens dit Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, is deze Staat gehouden die maatregelen te nemen, welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

ARTIKEL 172

De door de Raad krachtens de bepalingen van dit Verdrag vastgestelde verordeningen kunnen aan het Hof van Justitie volledige rechtsmacht verlenen wat betreft de sancties welke in die verordeningen zijn opgenomen.

ARTIKEL 173

Het Hof van Justitie gaat de wettigheid na van de handelingen van de Raad en van de Commissie, voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft. Te dien einde is het bevoegd uitspraak te doen inzake elk dooreen Lid-Staat, de Raad of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder dezelfde voorwaarden beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

Het in dit artikel bedoelde beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar het geval, van de dag van bekendmaking van de handeling, van die van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, van de dag waarop de verzoeker van de handeling heeft kennis gekregen.

ARTIKEL 174

Indien het beroep gegrond is, wordt de betwiste handeling door het Hof van Justitie nietig verklaard.

Wat echter de verordeningen betreft, wijst het Hof van Justitie, zo het dit nodig oordeelt, die gevolgen van de vernietigde verordening aan, welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd.

ARTIKEL 175

Ingeval de Raad of de Commissie, in strijd met dit Verdrag, nalaat een besluit te nemen, kunnen de Lid-Staten en de overige instellingen van de Gemeenschap zich wenden tot het Hof van Justitie om deze schending te doen vaststellen.

Dit beroep is slechts ontvankelijk indien de betrokken instelling vooraf tot handelen is uitgenodigd. Indien deze instelling na twee maanden, te rekenen van de uitnodiging, haar standpunt nog niet heeft bepaald, kan het beroep worden ingesteld binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder de in de voorgaande alinea's vastgestelde voorwaarden bij het Hof van Justitie zijn bezwaren indienen tegen het feit dat een der instellingen van de Gemeenschap heeft nagelaten te zijnen aanzien een andere handeling te verrichten dan het geven van een aanbeveling of een advies.

ARTIKEL 176

De instelling welke de vernietigde handeling heeft verricht of wier nalatigheid strijdig met dit Verdrag is verklaard, is gehouden de maatregelen te nemen, welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

Deze verplichting geldt onverminderd die, welke kan voortvloeien uit de toepassing van de tweede alinea van artikel 215.

ARTIKEL 177

Het Hof van Justitie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen

a) over de uitlegging van dit Verdrag,
b) over de geldigheid en de uitlegging van de door de instellingen van de Gemeenschap verrichte handelingen,
c) over de uitlegging van de statuten van bij besluit van de Raad ingestelde organen wanneer die statuten daarin voorzien.

Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der Lid­-Staten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof van Justitie verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen.

Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof van Justitie te wenden.

ARTIKEL 178

Het Hof van Justitie ís bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in de tweede alinea van artikel 215 bedoelde schade.

ARTIKEL 179

Het Hof van Justitie is bevoegd, uitspraak te doen in elk geschil tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden, binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgesteld in het statuut of voortvloeiende uit de regeling welke voor hen toepasselijk is.

ARTIKEL 180

Het Hof van Justitie is bevoegd, binnen de hierna aangegeven grenzen, kennis te nemen van de geschillen betreffende:

a) de uitvoering van de verplichtingen der Lid-­Staten voortvloeiende uit de Statuten van de Europese Investeringsbank. De Raad van Bewind van de Bank beschikt dienaangaande over de bevoegdheden welke bij artikel 169 aan de Commissie zijn toegekend;
b) de besluiten van de Raad van Gouverneurs van de Bank. Elke Lid-Staat, de Commissie en de Raad van bewind van de Bank kunnen onder de voorwaarden gesteld in artikel 173 te dezer zake beroep instellen;
c) de besluiten van de Raad van Bewind van de Bank. Beroep tegen deze besluiten kan onder de voorwaarden van artikel 173 slechts worden ingesteld door de Lid-Staten of de Commissie, en alleen in geval van schending van de vormvoorschriften bedoeld in artikel 21, leden 2, 5, 6 en 7, van de Statuten van de Investeringsbank.

ARTIKEL 181

Het Hof van Justitie is bevoegd, uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door of namens de Gemeenschap gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst.

ARTIKEL 182

Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen Lid-Staten dat met de materie van dit Verdrag verband houdt, indien dit geschil hem krachtens een compromis wordt voorgelegd.

ARTIKEL 183

Behoudens de bevoegdheid die bij dit Verdrag aan het Hof van Justitie wordt verleend, zijn de geschillen waarin de Gemeenschap partij is, niet uit dien hoofde onttrokken aan de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.

ARTIKEL 184

Iedere partij kan, ook al is de in de derde alinea van artikel 173 bedoelde termijn verstreken, naar aanleiding van een geschil waarbij een verordening van de Raad of van de Commissie in het geding is, de in de eerste alinea van artikel 173 bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie de niet-toepasselijkheid van deze verordening in te roepen.

ARTIKEL 185

Een bij het Hof van Justitie ingesteld beroep heeft geen schorsende werking. Het Hof van Justitie kan echter, indien het van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de uitvoering van de bestreden handeling gelasten.

ARTIKEL 186

Het Hof van Justitie kan ín zaken welke bij dit college aanhangig zijn gemaakt, de noodzakelijke voorlopige maatregelen gelasten.

ARTIKEL 187

De arresten van het Hof van Justitie zijn uitvoerbaar overeenkomstig de bepalingen van artikel 192.

ARTIKEL 188

Het Statuut van het Hof van Justitie wordt vastgesteld bij een afzonderlijk protocol.

Het Hof van Justitie stelt zijn reglement voor de procesvoering vast, dat met eenparigheid van stemmen door de Raad moet worden goedgekeurd.

Hoofdstuk 2
bepalingen welke verscheidene instellingen gemeen hebben
[bewerken]

ARTIKEL 189

Voor de vervulling van hun taak stellen de Raad en de Commissie verordeningen en richtlijnen vast, geven beschikkingen en brengen aanbevelingen of adviezen uit, onder de in dit Verdrag vervatte voorwaarden.

Een verordening heeft een algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke Lid-Staat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.

Een beschikking is verbindend in al haar onderdelen voor degenen tot wie zij uitdrukkelijk is gericht.

Aanbevelingen en adviezen zijn niet verbindend.

ARTIKEL 190

De verordeningen, richtlijnen en beschikkingen van de Raad en van de Commissie worden met redenen omkleed en verwijzen naar de voorstellen of adviezen welke krachtens dit Verdrag moeten worden gevraagd.

ARTIKEL 191

De verordeningen worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Gemeenschap. Zij treden in werking op de in de verordeningen bepaalde datum of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

Van de richtlijnen en de beschikkingen wordt kennis gegeven aan hen tot wie zij zijn gericht; zij worden door deze kennisgeving van kracht.

ARTIKEL 192

De beschikkingen van de Raad of van de Commissie welke voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de Staten, een geldelijke verplichting inhouden, vormen executoriale titel.

De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de Staat op wiens grondgebied zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die door de regering van elke Lid-Staat daartoe wordt aangewezen. Van de aanwijzing geeft zij kennis aan de Commissie en aan het Hof van Justitie.

Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

De tenuitvoerlegging kan niet worden geschorst dan krachtens een beschikking van het Hof van Justitie. Evenwel behoort het toezicht op de regelmatigheid van de wijze van tenuitvoerlegging tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.

Hoofdstuk 3
het Economisch en Sociaal Comité
[bewerken]

ARTIKEL 193

Er wordt een Economisch en Sociaal Comité van raadgevende aard ingesteld.

Het Comité bestaat uit vertegenwoordiger van alle sectoren van het economische en sociale leven, met name van de producenten, landbouwers, vervoerders, werknemers, handelaren en ambachtslieden, van de vrije beroepen en van het algemeen belang.

ARTIKEL 194

Het aantal leden van het Comité is als volgt vastgesteld:

België 12
Duitsland 24
Frankrijk 24
Italië 24
Luxemburg 5
Nederland 12

De leden van het Comité worden door de Raad met eenparigheid van stemmen voor vier jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar.

De leden worden benoemd in hun persoonlijke hoedanigheid en mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat.

ARTIKEL 195

1. Met het oog op de benoeming van de leden van het Comité, zendt elke Lid-Staat aan de Raad een lijst waarop tweemaal zoveel kandidaten voorkomen als er zetels toegekend zijn voor zijn onderdanen.

Bij de samenstelling van het Comité moet rekening worden gehouden met de noodzaak, aan de verschillende sectoren van het economische en sociale leven een passende vertegenwoordiging te verzekeren.

2. De Raad raadpleegt de Commissie. Hij kan de mening vragen van de Europese organisaties die representatief zijn voor de verschillende economische en sociale sectoren welke belang hebben bij de activiteit van de Gemeenschap.

ARTIKEL 196

Het Comité kiest, voor een periode van twee jaar, uit zijn midden zijn voorzitter en zijn bureau.

Het stelt zijn reglement van orde vast en onderwerpt dit aan de goedkeuring van de Raad; deze goedkeuring dient met eenparigheid van stemmen te worden gegeven.

Het Comité wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen op verzoek van de Raad of van de Commissie.

ARTIKEL 197

Het Comité omvat gespecialiseerde afdelingen voor de voornaamste terreinen waarop dit Verdrag van toepassing is.

Het omvat met name een afdeling voor de landbouw en een afdeling voor het vervoer, welke onderwerpen worden geregeld door de bijzondere bepalingen van de titels betreffende de landbouw en het vervoer.

De gespecialiseerde afdelingen verrichten hun werkzaamheden binnen het raam van de algemene bevoegdheden van het Comité. De gespecialiseerde afdelingen kunnen niet buiten het Comité om worden geraadpleegd.

Binnen het Comité kunnen voorts sub-comités worden ingesteld om over bepaalde onderwerpen of op bepaalde gebieden ontwerp-adviezen op te stellen, welke ter bespreking aan het Comité moeten worden voorgelegd.

Het reglement van orde stelt de wijze van samenstelling en de bevoegdheden van de gespecialiseerde afdelingen en van de sub-comités vast.

ARTIKEL 198

Het Comité moet door de Raad of door de Commissie worden geraadpleegd in de gevallen voorzien in dit Verdrag. Het kan door deze instellingen worden geraadpleegd in alle gevallen waarin zij hel wenselijk oordelen.

Indien de Raad of de Commissie zulks noodzakelijk achten, stellen zij aan het Comité een termijn voor het uitbrengen van advies; deze termijn mag niet korter zijn dan tien dagen, te rekenen van het tijdstip waarop de mededeling aan de voorzitter werd gericht. Na afloop van de gestelde termijn kan worden gehandeld zonder het advies af te wachten.

Het advies van het Comité en het advies van de gespecialiseerde afdeling, alsmede een verslag van de besprekingen, worden aan de Raad en aan de Commissie gezonden.

TITEL II
Financiële bepalingen
[bewerken]

ARTIKEL 199

Alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap, met inbegrip van die welke betrekking hebben op het Europees Sociaal Fonds, moeten voor elk begrotingsjaar worden geraamd en opgenomen in de begroting.

De ontvangsten en uitgaven van de begroting moeten in evenwicht zijn.

ARTIKEL 200

1. De ontvangsten van de begroting omvatten, onverminderd andere ontvangsten, de financiële bijdragen der Lid-Staten, vastgesteld overeenkomstig de volgende verdeelsleutel:

België 7,9
Duitsland 28
Frankrijk 28
Italië 28
Luxemburg 0,2
Nederland 7,9

2. De financiële bijdragen van de Lid-Staten ter dekking van de uitgaven van het Europees Sociaal Fonds worden echter vastgesteld overeenkomstig de volgende verdeelsleutel:

België 8,8
Duitsland 32
Frankrijk 32
Italië 20
Luxemburg 0,2
Nederland 7

3. De verdeelsleutels kunnen door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd.

ARTIKEL 201

De Commissie bestudeert onder welke voorwaarden de financiële bijdragen der Lid-Staten, bedoeld in artikel 200, zouden kunnen worden vervangen door eigen middelen, met name door ontvangsten afkomstig uit het gemeenschappelijk douanetarief, wanneer dit definitief in werking zal zijn getreden.

Hiertoe doet de Commissie voorstellen aan de Raad.

De Raad kan met eenparigheid van stemmen, na de Vergadering over deze voorstellen te hebben geraadpleegd, de bepalingen vaststellen, waarvan hij de aanneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.

ARTIKEL 202

De uitgaven opgevoerd op de begroting worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar, voor zover niet anders wordt bepaald in het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement.

Onder de voorwaarden die worden vastgesteld met toepassing van artikel 209, kunnen de kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar, voor zover deze kredieten niet betrekking hebben op personeelsuitgaven.

De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en voor zover nodig onderverdeeld overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement.

De uitgaven van de Vergadering, van de Raad, van de Commissie en van het Hof van Justitie worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven.

ARTIKEL 203

1. Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.

2. Elke instelling van de Gemeenschap maakt een raming op van haar uitgaven. De Commissie groepeert die ramingen in een voor-ontwerp van begroting. Zij voegt daaraan een advies toe, dat afwijkende ramingen mag inhouden.

De Commissie moet het voor-ontwerp van begroting uiterlijk op 30 september van het jaar dat aan de uitvoering ervan voorafgaat, aan de Raad voorleggen.

De Raad raadpleegt de Commissie en, in voorkomende gevallen, de andere betrokken instellingen telkens wanneer hij van dit voor­ontwerp wenst af te wijken.

3. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de ontwerpbegroting vast en zendt deze vervolgens aan de Vergadering.

De ontwerp­begroting moet uiterlijk op 31 oktober van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering ervan, aan de Vergadering worden voorgelegd.

De Vergadering heeft het recht aan de Raad wijzigingen in de ontwerpbegroting voor te stellen.

4. Indien de Vergadering binnen een termijn van een maand na voorlegging van de ontwerp­begroting haar goedkeuring heeft verleend of indien zij geen advies aan de Raad heeft gezonden, wordt de ontwerp­begroting geacht definitief te zijn vastgesteld.

Indien de Vergadering binnen die termijn wijzigingen heeft voorgesteld, wordt de aldus gewijzigde ontwerp­begroting aan de Raad gezonden. Deze beraadslaagt daarover met de Commissie en, in voorkomende gevallen, met de andere betrokken instellingen en stelt de begroting met gekwalificeerde meerderheid van stemmen definitief vast.

5. Voor de aanvaarding van het deel van de begroting dat betrekking heeft op het Europees Sociaal Fonds, worden de door de leden van de Raad uitgebrachte stemmen als volgt gewogen:

België 8
Duitsland 32
Frankrijk 32
Italië 20
Luxemburg 1
Nederland 7

De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste 67 stemmen hebben verkregen.

ARTIKEL 204

Indien bij het begin van een begrotingsjaar de begroting nog niet is aangenomen, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement, zonder dat zij een twaalfde der bij de begroting van het vorige begrotingsjaar geopende kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben, dat de Commissie meer dan een twaalfde van de kredieten der in voorbereiding zijnde ontwerp-begroting ter beschikking krijgt.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, onder voorbehoud dat aan de overige in de eerste alinea gestelde voorwaarden wordt voldaan, uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan.

De Lid-Staten storten iedere maand bij wijze van voorschot en overeenkomstig de voor het voorafgaande dienstjaar vastgestelde verdeelsleutels de bedragen noodzakelijk voor de toepassing van dit artikel.

ARTIKEL 205

De Commissie voert de begroting overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement uit onder haar eigen verantwoordelijkheid èn binnen de grenzen, der toegekende kredieten.

Het reglement voorziet in de wijze waarop en de mate waarin iedere instelling haar eigen uitgaven doet.

Binnen de begroting kan de Commissie, met inachtneming van de grenzen en de voorwaarden bepaald in het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement, kredieten overschrijven hetzij van het ene hoofdstuk naar het andere, hetzij van de ene onderafdeling naar de andere.

ARTIKEL 206

De rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de begroting worden onderzocht door een controle-commissie, welke is samengesteld uit financiële commissarissen die alle waarborgen bieden van onafhankelijkheid en welke door een van hen wordt voorgezeten. De Raad bepaalt met eenparigheid van stemmen het aantal commissarissen. De commissarissen en de voorzitter van de controlecommissie worden door de Raad met eenparigheid van stemmen voor een periode van vijf jaar benoemd. Hun beloning wordt door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld.

De controle, die aan de hand van bescheiden en zo nodig ter plaatse geschiedt, heeft ten doel de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven na te gaan en vast te stellen of een goed financieel beheer werd gevoerd. De controle-commissie stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een verslag op dat zij met meerderheid van stemmen van haar leden aanneemt.

De Commissie legt ieder jaar aan de Raad en aan de Vergadering de rekeningen over het afgelopen begrotingsjaar voor welke betrekking hebben op de uitvoering van de begroting, tezamen met het verslag van de controlecommissie. Bovendien doet zij hun een financiële balans van de activa en passiva van de Gemeenschap toekomen.

De Raad verleent met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting. Hij doet aan de Vergadering mededeling van zijn beschikking.

ARTIKEL 207

De begroting luidt in de rekeneenheid, bepaald overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement.

De financiële bijdragen, bedoeld in artikel 200, lid 1, worden aan de Gemeenschap door de Lid-Staten in hun nationale valuta ter beschikking gesteld.

De beschikbare saldi van die bijdragen worden gedeponeerd bij de Schatkist van de Lid-Staten of bij door hen aangewezen instellingen. Zolang deze gelden aldus gedeponeerd zijn, behouden zij de waarde die overeenstemt met de pariteit, welke gold op de dag van deponering ten opzichte van de in de eerste alinea bedoelde rekeneenheid.

De beschikbare middelen kunnen worden belegd onder de voorwaarden die tussen de Commissie en de betrokken Lid-Staat worden overeengekomen.

Het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement stelt de technische voorwaarden vast waaronder de financiële verrichtingen met betrekking tot het Europees Sociaal Fonds plaatsvinden.

ARTIKEL 208

De Commissie kan, onder voorbehoud dat zij daarvan de bevoegde instanties der betrokken Staten in kennis stelt, de saldi, welke zij in de valuta van een der Lid-Staten in haar bezit heeft, overmaken in de valuta van een andere Lid-Staat, voor zover zij gebruikt moeten worden voor de doeleinden die in dit Verdrag zijn aangewezen. De Commissie vermijdt dergelijke overmakingen zoveel mogelijk, indien zij saldi beschikbaar heeft of beschikbaar kan maken in de valuta waaraan zij behoefte heeft.

De Commissie onderhoudt de betrekkingen met elke Lid-Staat door tussenkomst van de door deze aangewezen autoriteit. Voor de uitvoering van financiële verrichtingen heeft zij toegang tot de centrale bank van de betrokken Lid-Staat of tot een andere door deze Staat gemachtigde financiële instelling.

ARTIKEL 209

De Raad, met eenparigheid van stemmen en op voorstel van de Commissie,

a) stelt de financiële reglementen vast, waarbij met name de wijze wordt vastgesteld, waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien,
b) bepaalt de regels en de procedure volgens welke de bijdragen van de Lid-Staten ter beschikking van de Commissie moeten worden gesteld,
c) stelt de regels vast en organiseert de controle betreffende de verantwoordelijkheid der ordonnateurs en rekenplichligen.

ZESDE DEEL
Algemene en slotbepalingen
[bewerken]

ARTIKEL 210

De Gemeenschap bezit rechtspersoonlijkheid.

ARTIKEL 211

In elk der Lid-Staten heeft de Gemeenschap de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. Te dien einde wordt zij door de Commissie vertegenwoordigd.

ARTIKEL 212

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen, in samenwerking met de Commissie en na raadpleging van de andere betrokken instellingen, het statuut van de ambtenaren vast, alsmede de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschap.

Na het einde van het vierdejaar, te rekenen van het tijdstip van inwerkingtreding van dit Verdrag, kunnen dat statuut en die regeling door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de andere betrokken instellingen, worden gewijzigd.

ARTIKEL 213

Voor de vervulling van de haar opgedragen taken kan de Commissie, binnen de grenzen en onder de voorwaarden door de Raad overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag vastgesteld, alle gegevens verzamelen en alle noodzakelijke verificaties verrichten.

ARTIKEL 214

De leden van de instellingen der Gemeenschap, de leden van de comités, alsmede de ambtenaren en personeelsleden van de Gemeenschap zijn gehouden, zelfs na afloop van hun functie, de inlichtingen die naar hun aard vallen onder de geheimhoudingsplicht en met name de inlichtingen betreffende de ondernemingen en hun handelsbetrekkingen of de bestanddelen van hun kostprijzen, niet openbaar te maken.

ARTIKEL 215

De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wordt beheerst door de wet welke op het betrokken contract van toepassing is.

Inzake de niet contractuele aansprakelijkheid moet de Gemeenschap overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der Lid-Staten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden jegens de Gemeenschap wordt geregeld bij de bepalingen welke hun statuut of de op hen toepasselijke regeling vaststellen.

ARTIKEL 216

De zetel van de instellingen der Gemeenschap wordt in onderlinge overeenstemming door de regeringen der Lid-Staten vastgesteld.

ARTIKEL 217

De regeling van het taalgebruik door de instellingen der Gemeenschap wordt, onverminderd de bepalingen van het reglement van het Hof van Justitie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

ARTIKEL 218

De Gemeenschap geniet, overeenkomstig de bepalingen van een afzonderlijk protocol, op het grondgebied van de Lid-Staten de voorrechten en immuniteiten welke nodig zijn ter vervulling van haar taak.

ARTIKEL 219

De Lid-Staten verbinden zich, een geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag niet op andere wijze te doen beslechten dan in dit Verdrag is voorgeschreven.

ARTIKEL 220

De Lid-Staten treden, voor zover nodig, met elkaar in onderhandeling ter verzekering, voor hun onderdanen, van

  • de bescherming van de persoon alsmede het genot en de bescherming van de rechten, overeenkomstig de voorwaarden welke in elke Staat voor de eigen onderdanen gelden,
  • de afschaffing van dubbele belasting binnen de Gemeenschap,
  • de onderlinge erkenning van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58, de handhaving van de rechtspersoonlijkheid in

geval van verplaatsing van de zetel van het ene land naar het andere en de mogelijkheid tot fusie van vennootschappen die onder verschillende nationale wetgevingen ressorteren,

  • de vereenvoudiging van de formaliteiten waaraan de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en scheidsrechterlijke uitspraken onderworpen zijn.

ARTIKEL 221

Binnen een termijn van drie jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag, verlenen de Lid-Staten nationale behandeling wat betreft financiële deelneming door de onderdanen van de andere Lid-Staten in het kapitaal van rechtspersonen in de zin van artikel 58, onverminderd de toepassing der overige bepalingen van dit Verdrag.

ARTIKEL 222

Dit Verdrag laat de regeling van het eigendomsrecht in de Lid-Staten onverlet.

ARTIKEL 223

1. De bepalingen van dit Verdrag vormen geen beletsel voor de volgende regele:

a) geen enkele Lid-­Staat is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid;
b) elke Lid-­Staat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de produktie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor produkten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.

2. In de loop van het eerste jaar volgend op de inwerkingtreding van dit Verdrag stelt de Raad met eenparigheid van stemmen de lijst vast van de produkten waarop de bepalingen van lid 1 b) van toepassing zijn.

3. De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie wijzigingen in deze lijst aanbrengen.

ARTIKEL 224

De Lid­-Staten plegen onderling overleg ten einde gezamenlijk de regelingen te treffen noodzakelijk om te voorkomen dat de werking van de gemeenschappelijke markt ongunstig wordt beïnvloed door de maatregelen waartoe een Lid-Staat zich genoopt kan voelen, in geval van ernstige binnenlandse onlusten waardoor de openbare orde wordt verstoord, in geval van oorlog of van een ernstige internationale spanning welke oorlogsgevaar inhoudt, of om te voldoen aan de verplichtingen die hij met het oog op het behoud van de vrede en van de internationale veiligheid heeft aangegaan.

ARTIKEL 225

Indien maatregelen, genomen in de gevallen bedoeld in de artikelen 223 en 224, tot gevolg hebben dat de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt worden vervalst, onderzoekt de Commissie tezamen met de betrokken Staat onder welke voorwaarden die maatregelen kunnen worden aangepast aan de in dit Verdrag vastgestelde regels.

In afwijking van de procedure bepaald in de artikelen 169 en 170, kan de Commissie of iedere Lid-Staat zich rechtstreeks wenden tot het Hof van Justitie, indien zij menen dat een andere Lid-Staat misbruik maakt van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 223 en 224. Het Hof van Justitie beslist met gesloten deuren.

ARTIKEL 226

1. Tijdens de overgangsperiode kan een Lid-Staat, in geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economisch leven, alsmede van moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, machtiging vragen om vrijwaringsmaatregelen te nemen, waardoor de toestand wederom in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de gemeenschappelijke markt.

2. Op verzoek van de betrokken Staat stelt de Commissie door middel van een spoedprocedure onverwijld de vrijwaringsmaatregelen vast welke zij noodzakelijk acht, waarbij zij de voorwaarden en de wijze van toepassing nader aangeeft.

3. De overeenkomstig lid 2 toegestane maatregelen kunnen afwijkingen Van de regels van dit Verdrag inhouden, voor zover en voor zolang deze strikt noodzakelijk zijn ter bereiking van de in lid 1 beoogde doelstellingen. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de gemeenschappelijke markt het minst verstoren.

ARTIKEL 227

1. Dit Verdrag is van toepassing op het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden.

2. Ten aanzien van Algerië en de Franse overzeese departementen zijn zodra dit Verdrag in werking treedt van toepassing de bijzondere en algemene bepalingen daarvan betreffende

  • het vrije verkeer van goederen,
  • de landbouw, met uitzondering van artikel 40, lid 4,
  • de vrijmaking van het dienstenverkeer,
  • de regels voer de mededinging,
  • de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de artikelen 108, 109 en 226,
  • de instellingen.

De voorwaarden voor de toepaseing van de overige bepalingen van dit Verdrag worden uiterlijk twee jaar na zijn inwerkingtreding bij beschikkingen van de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie vastgesteld.

De instellingen van de Gemeenschap dragen er, binnen het raam van de procedures waarin dit Verdrag voorziet, met name van artikel 226. zorg voor dat de economische en sociale ontwikkeling van die streken mogelijk wordt gemaakt.

3. De landen en gebieden overzee waarvan de lijst als bijlage IV aan dit Verdrag is gehecht, vormen het onderwerp van de bijzondere associatieregeling omschreven in het vierde deel van dit Verdrag.

4. De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing op de Europese grondgebieden welker buitenlandse betrekkingen door een Lid-Staat worden behartigd.

ARTIKEL 228

1. In de gevallen dat de bepalingen van dit Verdrag voorzien in het sluiten van akkoorden tussen de Gemeenschap en een of meer Staten of een internationale organisatie, wordt over die akkoorden door de Commissie onderhandeld. Onder voorbehoud van de aan de Commissie te dezer zake toegekende bevoegdheden worden de akkoorden door de Raad gesloten nadat de Vergadering, in de gevallen waarin dit Verdrag voorziet, is geraadpleegd.

De Raad, de Commissie of een Lid-Staat kunnen tevoren het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van het beoogde akkoord met de bepalingen van dit Verdrag. Het akkoord, ten opzichte waarvan door het Hof van Justitie een afwijzend advies is uitgebracht, kan slechts in werking treden onder de voorwaarden welke hij artikel 236 zijn gesteld.

2. De akkoorden., gesloten onder de hierboven vastgestelde voorwaarden, zijn verbindend voor de instellingen van de Gemeenschap en voor de Lid-Staten.

ARTIKEL 229

De Commissie is belast met de zorg voor alle dienstige betrekkingen met de organen van de Verenigde Naties, van hun gespecialiseerde organisaties en van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel.

Zij onderhoudt bovendien de wenselijk geachte betrekkingen met alle internationale organisaties.

ARTIKEL 230

De Gemeenschap brengt elke dienstige samenwerking tot stand met de Raad van Europa.

ARTIKEL 231

De Gemeenschap brengt met de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking een nauwe samenwerking tot stand welke zal plaatsvinden op de wijze die in onderlinge overeenstemming zal worden vastgesteld.

ARTIKEL 232

1. De bepalingen van dit Verdrag brengen geen wijziging in die van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, met name wat betreft de rechten en verplichtingen der Lid-Staten, de bevoegdheden der instellingen van die Gemeenschap en de in dat Verdrag gestelde regels voor de werking van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.

2. De bepalingen van dit Verdrag doen geen afbreuk aan die van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

ARTIKEL 233

De bepalingen van dit Verdrag vormen geen beletsel voor het bestaan en de voltooiing van de regionale unies tussen België en Luxemburg alsmede tussen België, Luxemburg en Nederland, voor zover de doelstellingen van die regionale unies niet bereikt zijn door toepassing van dit Verdrag.

ARTIKEL 234

De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag gesloten tussen een of meer Lid-Staten enerzijds en een of meer derde Staten anderzijds, worden door de bepalingen van dit Verdrag niet aangetast.

Voor zover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met dit Verdrag maken de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de Lid-Staten elkaar bijstand ten einde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.

Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de Lid-Staten rekening met het feit dat de voordelen door elke Lid-Staat in dit Verdrag toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totstandkoming van de Gemeenschap en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige Lid-Staten.

ARTIKEL 235

Indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt om, in het kader van de gemeenschappelijke markt, een der doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering de passende maatregelen.

ARTIKEL 236

De regering van elke Lid-Staat of de Commissie kunnen aan de Raad ontwerpen voorleggen tot herziening van dit Verdrag.

Indien de Raad na raadpleging van de Vergadering en, in voorkomende gevallen, van de Commissie, gunstig adviseert ten aanzien van het bijeenkomen van een conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten wordt deze conferentie door de voorzitter van de Raad bijeengeroepen, teneinde in onderlinge overeenstemming de in dit Verdrag aan te brengen wijzigingen vast te stellen.

De wijzigingen treden in werking nadat zij door alle Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen zijn bekrachtigd.

ARTIKEL 237

Elke Europese Staat kan verzoeken lid te worden van de Gemeenschap. Hij richt zijn verzoek tot de Raad, die, na advies van de Commissie te hebben ingewonnen, met eenparigheid van stemmen beslist.

De voorwaarden voor de toelating en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van dit Verdrag vormen het onderwerp van een akkoord tussen de Lid-Staten en de Staat die het verzoek indient. Dit akkoord moet door alle contracterende Staten worden bekrachtigd, overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen.

ARTIKEL 238

De Gemeenschap kan met een derde Staat, een Staten-unie of een internationale organisatie akkoorden sluiten, waardoor een associatie wordt tot stand gebracht, welke door wederzijdse rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures wordt gekenmerkt.

Die akkoorden worden gesloten door de Raad krachtens een na raadpleging van de Vergadering met eenparigheid van stemmen genomen besluit.

Wanneer die akkoorden wijzigingen in dit Verdrag medebrengen, moeten deze wijzigingen vooraf worden aangenomen volgens de procedure bedoeld in artikel 236.

ARTIKEL 239

De protocollen die, in onderlinge overeenstemming tussen de Lid-Staten, aan dit Verdrag worden gehecht, maken een integrerend deel daarvan uit.

ARTIKEL 240

Dit Verdrag wordt voor onbeperkte tijd gesloten.

Oprichting van de instellingen
[bewerken]

ARTIKEL 241

De Raad komt bijeen binnen een maand na de inwerkingtreding van het Verdrag.

ARTIKEL 242

De Raad neemt binnen drie maanden na zijn eerste bijeenkomst alle dienstige maatregelen voor de vorming van het Economisch en Sociaal Comité.

ARTIKEL 243

De Vergadering komt bijeen binnen twee maanden na de eerste bijeenkomst van de Raad op uitnodiging van diens voorzitter, ten einde haar bureau te kiezen en haar reglement van orde vast te stellen. Tot aan de verkiezing van het bureau wordt de Vergadering voorgezeten door het oudste lid in jaren.

ARTIKEL 244

Het Hof van Justitie treedt in functie zodra zijn leden zijn benoemd. De eerste maal wordt de president, voor drie jaar, benoemd op dezelfde wijze als de leden.

Binnen drie maanden na het tijdstip waarop het Hof van Justitie in functie is getreden, stelt het zijn reglement voor de procesvoering vast.

Bij het Hof van Justitie kunnen eerst na bekendmaking van dit reglement zaken aanhangig worden gemaakt. De termijnen voor het instellen van beroep beginnen eerst op dit zelfde tijdstip te lopen.

Zodra de president van het Hof van Justitie is benoemd, oefent hij de bevoegdheden uit die hem bij dit Verdrag zijn verleend.

ARTIKEL 245

De Commissie treedt in functie en oefent de haar bij dit Verdrag opgedragen taken uit, zodra haar leden zijn benoemd.

Zodra de Commissie in functie is getreden, maakt zij een aanvang met die studies en legt zij die contacten welke noodzakelijk zijn voor het opstellen van een algemeen overzicht van de economische toestand van de Gemeenschap.

ARTIKEL 246

1. Het eerste boekjaar loopt van het tijdstip van de inwerkingtreding van het Verdrag tot 31 december daaraanvolgend. Dit eerste boekjaar loopt echter tot 31 december van het jaar volgend op het jaar van inwerkingtreding van het Verdrag, indien deze plaatsvindt in de loop van het tweede halfjaar.

2. Tot aan de vaststelling van de begroting voor het eerste boekjaar, verstrekken de Lid-Staten aan de Gemeenschap renteloze voorschotten, welke in mindering worden gebracht van de financiële bijdragen ter uitvoering van deze begroting.

3. Tot aan de vaststelling van het statuut van de ambtenaren alsmede van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschap, bedoeld in artikel 212, neemt iedere instelling het nodige personeel aan en gaat te dien einde contracten aan van een beperkte duur.

Iedere instelling onderzoekt met de Raad de vraagstukken die betrekking hebben op het aantal, de bezoldiging en de verdeling der functies.

Slotbepalingen
[bewerken]

ARTIKEL 247

Dit Verdrag zal door de Hoge Verdragsluitende Partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Regering van de Italiaanse Republiek.

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende Staat die als laatste deze handeling verricht. Indien deze nederlegging echter minder dan vijftien dagen vóór het begin van de eerstvolgende maand plaatsvindt, wordt de inwerkingtreding van het Verdrag verschoven naar de eerste dag van de tweede maand volgende op die nederlegging.

ARTIKEL 248

Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Duitse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de Regeringen der andere ondertekenende Staten.

Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.

Gedaan te Rome, de vijfentwintigste maart negentienhonderd zevenenvijftig.

P. H. Spaak. J. CH. Snoy et d'Oppuers.
Adenauer. Hallstein.
Pineau. M. Faure.
Antonio Segni. Gaetano Martino.
Bech. Lambert Schaus.
J. Luns. J. Linthorst Homan

ΒIJLAGEN
[bewerken]

I. Lijsten
[bewerken]

Bijlage I
Lijsten A tot en met G
bedoeld in de artikelen 19 en 20 van het Verdrag
[bewerken]
LIJST A[bewerken]


Lijst van de tariefposten waarvoor het rekenkundig gemiddelde moet worden vastgesteld met inachtneming van de percentages vermeld in kolom 3
— 1 —
— 2 —
— 3 —
Nummers
van de Naamlijst
in Brussel
Omschrijving der goederen
Invoerrecht
(in percenten)
in aanmerking
te nemen voor
Frankrijk
ex 15.10  Acid-oils verkregen bij raffinage
18
15.11  Glycerine, glycerinewater en glycerinelogen daaronder begrepen:
 — ruw
6
 — gezuiverd
10
19.04  Tapioca en sago, alsmede soortgelijke produkten uit aardappelzetmeel of uit ander zetmeel
45
ex 28.28  Vanadiumpentoxyde
15
ex 28.37  Neutraal natriumsulfiet
20
ex 28.52  Ceriumchloride; ceriumsulfaat
20
ex 29.01  Aromatische koolwaterstoffen:
 — xylenen:
 — xyleen, bestaande uit een mengsel van isomeren
20
 — orthoxyleen, metaxyleen, paraxyleen
25
 — styreen (vinylbenzeen): het monomeer
20
 — cumeen (isopropylbenzeen)
25
ex 29.02  Dichloormethaan
20
Vinylideenchloride: het monomeer
25
ex 29.03  Paratolueensulfochloride
15
ex 29.15  Dimethyltereftalaat
30
ex 29.22  Ethyleendiamine en de zouten daarvan
20
ex 29.23  Cyclische aminoaldehyden, cyclische aminoketonen, aminochinonen, alsmede de halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten, en de zouten en esters daarvan
25
ex 29.25  Homoveratrylamide
25
29.28  Diazonium-, azo- en azoöxyverbindingen
25
ex 29.31  Dichloorbenzyldisulfíde
25
ex 29.44  Antibiotica, met uitzondering van penicilline, van streptomycine, van chloromycetine (chlooramfenicol) en van de zouten daarvan, en met uitzondering van aureomycine (chloortetracycline)
15
ex 30.02  Vaccins tegen mond- en klauwzeer, alsmede de stammen van cultures van microörganismen voor de bereiding van bedoelde vaccins; sera en vaccins tegen varkenspest
15
ex 30.03  Sarkomycine
18
ex 31.02  Minerale of chemische stïkstofhoudende meststoffen van gemengde samenstelling
20
ex 31.03  Minerale of chemische fosfaat meststoffen:
 — onvermengde:
 — superfosfaten:
 — van beenderen
10
 — andere
12
 — vermengde
7
ex 31.04  Minerale of chemische kalimeststoffen, vermengde
7
ex 31.05  Andere meststoffen, samengestelde en complexe meststoffen daaronder begrepen:
 — fosfornitraten en ammoniumkaliumfosfaten
10
 — andere, met uitzondering van organische meststoffen in oplossing
7
  Meststoffen in de vorm van tabletten of in dergelijke vormen, dan wel in verpakkingen met een brutogewicht van niet meer dan 10 kg
15
ex 32.07  Natuurlijk magnetiet van de soort, welke gebruikt wordt als verfpigment, uitsluitend bestemd voor het wassen (sorteren) van steenkool
25
ex 37.02  Films, lichtgevoelig, onbelicht, geperforeerd:
   — voor monochroombeelden (in één kleur), positief, in stellen van drie stuks, welke ieder afzonderlijk niet bruikbaar zijn en welke bestemd zijn voor kleurenfilms
20
 — voor kleurenfilms, met een lengte van meer dan 100 m
20
ex 39.02  Polyvinylideenchloride; polyvinyl-butyral in vellen
30
ex 39.03  Esters van cellulose, met uitzondering van cellulosenitraat en van celluloseacetaat
20
  Kunstmatige plastische stoffen op basis van cellulose-esters (andere dan cellulosenitraat en celluloseacetaat)
15
  Kunstmatige plastische stoffen op basis van cellulose-ethers of van andere chemische ceulose-derivaten
30
ex 39.06  Alginezuur, alsmede de zouten en esters daarvan, in droge staat
20
ex 48.01  Machinaal papier en machinaal karton:
 — kraftpapier en -karton
25
   — andere, vervaardigd in continubanen en bestaande uit twee of meer lagen, met een binnenlaag van kniftpapier
25
48.02  Papier en karton, samengesteld uit enkel opeengelijmde vellen, niet geïmpregneerd en niet voorzien van een deklaag, ook indien inwendig versterkt, op rollen of in bladen
25
ex 48.05  Papier en karton, enkel gegolfd
25
Kraftpapier en kraftkarton, enkel gecrept of geplisseerd
25
ex 48.07  Kraftpapier en kraftkarton, gegomd
25
ex 51.01  Garens van kunstmatige continuvezels, eendraads, niet getwijnd of getwijnd op minder dan 400 toeren
20
ex 55.05  Garens van katoen, meerdraads, ongebleekt en metende, in enkelvoudige draad, per kilogram 337.500 m of meer, met uitzondering van fantasiegarens
20
ex 57.07  Kokosgarens
18
ex 58.01  Tapijten, geknoopt of met opgerolde polen, van zijde, van vlokzijde, van synthetische textielvezels, van garens bedoeld bij post 52.01, van metaaldraad, van wol of van fijn haar
80
ex 59.04  Kokosbindgaren (meerdraads kokosgaren)
18
ex 71.04  Poeder en stof, van diamant
10
ex 84.10  Huizen voor pompen, van niet roestvrij staal of van lichte metalen of van legeringen daarvan, voor zuigermotoren voor vliegtuigen
15
ex 84.11  Huizen voor pompen of voor compressors van niet roestvrij staal of van lichte metalen of van legeringen daarvan, voor zuigermotoren voor vliegtuigen
15
ex 83.47  Machines voor het vervaardigen van tule, van kant, van guipures (guimpemachines)
10
  Borduurstoelen, met uitzondering van machines om draden uit weefsels te trekken en om de vlottende draden tot opengewerkte figuren­ (jours) te verbinden
10
ex 84.38  Hulptoestellen en hulpmachines voor machines voor het vervaardigcn van tule, van kant, van guipures:  
   
 — toestellen voor het omhoog brengen van de spoelhouders (carriages)
10
 — jacquardmechanismen
18
Hulptoestellen en hulpmachincs, voor borduurmachines:
 — automaten
18
   — kaartenponsmachines of kaartenslagmachines voor het aanbrengen van perforaties in dobby-­ en jacquardkaarten, z.g. kaartherhalers voor jacquardkaarten, controlemachines, spoelmachines
10
Delen, onderdelen en hulpstukken, van machines voor het vervaardigen van tule, van kant, van guipures, en van de hulptoestellen en hulpmachines daarvoor:
   — spoelhouders (carriages), spoelen, kammen, platinen, enz. voor vlakke getouwen, laden (alsmede de bijbehorende deksels en rieten), complete klossen en onderdelen van laden en klossen voor ronde getouwen
10
Delen, onderdelen en hulpstukken voor borduurmachines en voor hulptoestellen en hulpmachines daarvoor:
 — schietspoelen, wisselbakken of schietspoelbakken en platen daarvoor; baken
10
ex 84.59  Wikkelmachines voor het wikkelen van geleidraden en van isoleerbanden of beschermbanden, voor het vervaardigen van elektrische wikkelingen en elektrische spoelen
23
Starttoestellen met rechtstreekse koppeling of met vliegwiel, voor vliegtuigen
25
ex 84.63  Krukassen voor zuigermotoren voor vliegtuigen
10
ex 85.08  Startstoelen voor vliegtuigen
20
Magneto's, dynamo-magneto's daaronder begrepen, voor vliegtuigen
25
88.01  Luchtballons en luchtschepen
25
ex 88.03  Delen en onderdelen, van luchtballons en van luchtschepen
25
88.04  Valschermen, alsmede delen, onderdelen en toebehoren daarvan
12
88.05  Katapulten en andere dergelijke lanceer toestellen, delen en onderdelen van deze toestellen
15
Toestellen voor vliegoefeningen up de grond, alsmede delen en onderdelen daarvan
20
ex 90.14  Instrumenten, apparaten en toestellen, voor lucht-navigatie
18
ex 92.10  Mechanismen en klavieren (met 85 toetsen of meer) van piano's
30


LIJST B[bewerken]


Lijst van de tariefposten waarvoor de invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief 3% niet mogen overschrijden
— 1 —
— 2 —
Nummers
van de Naamlijst
in Brussel
Omschrijving der goederen
Hoofdstuk 5
05.01 
05.02 
05.03 
05.04 
05.06 
ex 05.07  Veren, vogelhuiden en andere delen van vogels, met veren of dons bezet, ruw (met uitzondering van ruwe of onbewerkte bedveren en dons)
 
05.09 
tot/met 
05.12 
ex 05.13  Echte sponsen, ruw
   
Hoofdstuk 13
13.01 
13.02 
   
Hoofdstuk 14
14.01 
tot/met 
14.05 
   
Hoofdstuk 25
25.02 
ex 25.04  Natuurlijk grafiet, niet gereed voor de verkoop in het klein
25.05 
25.06 
ex 25.07  Klei (behalve kaoline) met uitzondering van geëxpandeerde klei bedoeld bij post nr 68.07, andalusiet, kyaniet, ook indien gebrand; mulliet; chamotte- en dinasaarde
 
ex 25.08  Krijt, niet gereed voor de verkoop in het klein
ex 25.09  Verf aarden, gebrand noch gemengd; natuurlijke micahoudende ijzeroxyden
25.10 
25.11 
ex 25.12  Diatomeeënaarde (kiezelgur, bergmeel, infusoriënaarde) en andere dergelijke kiezelaarde met een schijnbare dichtheid van 1 of minder, ook indien gebrand, niet gereed voor de verkoop in het klein
 
ex 25.13  Puimsteen, amaril, natuurlijk korund en andere natuurlijke schuur-, slijp- en polijstmiddclen, niet gereed voor de verkoop in het klein
 
25.14 
ex 25.17  Vuursteen; steenslag, teersteenslag (teermacadam), keistenen, alsmede grint van de soort, welke gewoonlijk wordt gebezigd voor het verharden van wegen en spoorwegen, voor ballast en voor betonwerk; rolstenen
 
ex 25.18  Dolomiet, onbewerkt of enkel kantrecht behouwen of gezaagd
25.20 
25.21 
25.24 
25.25 
25.26 
ex 25.27  Natuurlijke speksteen, onbewerkt of enkel kantrecht behouwen of gezaagd; talk, anders dan in verpakkingen met een nettogewicht van 1 kg of minder
 
25.28 
25.29 
25.31 
25.32 
   
Hoofdstuk 26
ex 26.01  Metaalertsen, ook indien geconcentreerd, met uitzondering van looderts, van zinkerts en van produkten vallende onder de regeling van de E.G.K.S.; geroost ijzerkies (pyrietas)
 
26.02 
ex 26.03  Metaalassen en metaalresiduen (andere dan die bedoeld bij post 26.02) welke metaal of metaalverbindingen bevatten, met uitzondering van die welke zink bevatten
 
26.04 
   
Hoofdstuk 27
27.03 
ex 27.04  Cokes en half-cokes, van steenkool, voor de vervaardiging van elektroden, en cokes van turf
27.05 
27.05 bis  
27.06 
ex 27.13  Aardwas (ozokeriet), montaanwas en turtwas. ruw
27.15 
27.17 
   
Hoofdstuk 31
31.01 
ex 31.02  Natuurlijk natriumnitraat
   
Hoofdstuk 40
40.01 
40.03 
40.04 
   
Hoofdstuk 41
41.09 
   
Hoofdstuk 43
43.01 
   
Hoofdstuk 44
44.01 
   
Hoofdstuk 47
47.02 
   
Hoofdstuk 50
50.01 
   
Hoofdstuk 53
53.01 
53.02 
53.03 
53.05 
   
Hoofdstuk 55
ex 55.02  Linters van katoen, andere dan ruwe
55.04 
   
Hoofdstuk 57
57.04 
   
Hoofdstuk 63
63.02 
   
Hoofdstuk 70
ex 70.01  Glasscherven en ander glasafval
   
Hoofdstuk 71
ex 71.01  Echte parels, onbewerkt
ex 71.02  Natuurlijke edelstenen (half-edelstenen daaronder begrepen), onbewerkt
71.04 
71.11 
   
Hoofdstuk 77
ex 77.04  Beryllium (glucinium), ruw


LIJST C[bewerken]


Lijst van de tariefposten waarvoor de invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief 10% niet mogen overschrijden
— 1 —
— 2 —
Nummers
van de Naamlijst
in Brussel
Omschrijving der goederen
Hoofdstuk 5
ex 05.07  Veren, vogelhuiden en andere delen van vogels met veren of dons bezet, andere dan ruwe
05.14 
   
Hoofdstuk 13
ex 13.03  Plantesappen en plantenextracten: agar-agar en andere planteslijmen en plantaardige bindmiddelen (met uitzondering van pectine)
 
   
Hoofdstuk 15
ex 15.04  Vetten en oliën van vis of van zeezoogdieren, ook indien geraffineerd (met uilzondering van walvistraan)
15.05 
15.06 
15.09 
15.11 
15.14 
   
Hoofdstuk 25
ex 25.09  Verfaarden, gebrand of onderling vermengd
ex 25.15  Marmer, travertin, écaussine en andere kalksteen voor de steenhouwerij of het bouwbedrijf, met een schijnbare dichtheid van 2,5 of meer, en albast, enkel gezaagd op een dikte van 25 cm of minder
 
ex 25.16  Graniet, porfier, basalt, zandsteen en andere natuursteen voor de steenhouwerij of het bouwbedrijf, enkel gezaagd op een dikte van 25 cm of minder
 
ex 25.17  Korrels, scherven, (splinters) en poeder, van de steensoorten bedoeld bij de posten 25.15 en 25.16
ex 25.18  Dolomiet, gesinterd of gebrand; stamp- en strijkmassa van dolomiet
25.22 
25.23 
   
Hoofdstuk 27
ex 27.07  Oliën en andere produkten, verkregen van hoge-tempcratuursteenkoolteer, alsmede daarmede gelijkgestelde produkten, met uitzondering van fenolen, kresolen en xylenolen
 
27.08 
ex 27.13  Aardwas (ozokeriet), montaanwas en turfwas, ander dan ruw
ex 27.14  Petroleumbitumen en andere residuen van aardoliën of van leisteenoliën, met uitzondering van petroleumcokes
27.16 
   
Hoofdstuk 30
ex 30.01  Klieren en andere organen voor opotherapeutisch gebruik, gedroogd, ook indien ín poedervorm
   
Hoofdstuk 32
ex 32.01  Looi-extracten van plantaardige oorsprong, met uitzondering van extracten van mimosabast en van quebracho
32.02 
32.03 
32.04 
   
Hoofdstuk 33
ex 33.01  Etherische oliën (ook indien daaruit de terpenen zijn afgesplitst), vloeibaar of vast, met uitzondering van etherische oliën van citrusvruchten; harsaroma's
 
33.02 
33.03 
33.04 
   
Hoofdstuk 38
38.01 
38.02 
38.04 
38.05 
38.06 
ex 38.07  Terpentijnolie; ruwe sulfaatterpentijnolie; ruw dipenteen
38.08 
38.10 
   
Hoofdstuk 40
40.05 
ex 40.07  Textielgaren geïmpregneerd of bedekt met gevulcaniseerde rubber
40.15 
   
Hoofdstuk 41
41.02 
ex 41.03  Schapeleder, bewerkt na het looiproces
ex 41.04  Geiteleder, bewerkt na het looiproces
41.05 
41.06 
41.07 
41.10 
   
Hoofdstuk 43
43.02 
   
Hoofdstuk 44
44.06 
tot/met 
44.13 
44.16 
44.17 
44.18 
   
Hoofdstuk 48
ex 48.01  Courantenpapier op rollen
   
Hoofdstuk 50
50.06 
50.08 
   
Hoofdstuk 52
52.01 
   
Hoofdstuk 53
53.06 
tot/met 
53.09 
   
Hoofdstuk 54
54.03 
   
Hoofdstuk 55
55.05 
   
Hoofdstuk 57
ex 57.05  Garens van hennep, niet gereed voor de verkoop in het klein
ex 57.06  Garens van jute, niet gereed voor de verkoop in het klein
ex 57.07  Garens van andere plantaardige textiel vezels, niet gereed voor de verkoop in het klein
ex 57.08  Papiergarens, niet gereed voor de verkoop in het klein
   
Hoofdstuk 68
68.01 
68.03 
68.08 
ex 68.10  Bouwmaterialen van gips of van gipspreparaten
ex 68.11  Bouwmaterialen van cement, van beton of van kunststeen, ook indien gewapend, die van slakkencement of van granito daaronder begrepen
 
ex 68.12  Bouwmaterialen van asbestcement, van cellulosecement en dergelijke
ex 68.13  Bewerkte asbestvezels; mengsels samengesteld met asbest of met asbest en magnesiumcarbonaat
   
Hoofdstuk 69
69.01 
69.02 
69.04 
69.05 
   
Hoofdstuk 70
ex 70.01  Glasmassa (met uitzondering van optisch glas)
70.02 
70.03 
70.04 
70.05 
70.06 
70.16 
   
Hoofdstuk 71
ex 71.05  Zilver en zilverlegeringen, onbewerkt
ex 71.06  Metalen geplateerd met zilver, onbewerkt
ex 71.07  Goud en goudlegeringen, onbewerkt
ex 71.08  Onedele metalen en zilver, geplateerd met goud, onbewerkt
ex 71.09  Platina en platinametalen, alsmede legeringen daarvan, onbewerkt
ex 71.10  Onedele en edele metalen, geplateerd met platina of met platinametalen, onbewerkt
   
Hoofdstuk 73
73.04 
73.05 
ex 73.07  Blooms, billets, bramen en largets, van ijzer of van staal (met uitzondering van de produkten vallende onder de regeling van de E.G.K.S.); smeedstukken van ijzer of van staal, enkel ruw voorgesmeed
 
ex 73.10  Staven van ijzer of van staal, warm gewalst of warm geperst dan wel gesmeed (walsdraad daaronder begrepen); staven van ijzer of van staal, verkregen door koud bewerken of door koud nabewerken; holle staven van staal voor mijnboringen (met uitzondering van de produkten vallende onder de regeling van de E.G.K.S.)
 
 
ex 73.11  Profielijzer en profielstaal, warm gewalst of warm geperst, gesmeed of verkregen door koud bewerken of door koud nabewerken; damwandprofielen van ijzer of van staal, ook indien van gaten voorzien of bestaande uit aaneengezette delen (met uitzondering van de produkten vallende onder de regeling van de E.G.K.S.)
 
 
ex 73.12  Handijzer en bamstaal, warm of koud gewalst (met uitzondering van de produkten vallende onder de regeling van de E.G.K.S.)
 
ex 73.13  Plaatijzer en plaatstaal, warm of koud gewalst (met uitzondering van de produkten vallende onder de regeling van de E.G.K.S.)
 
73.14 
ex 73.15  Gelegeerd staal en koolstofstaai in de vormen aangeduid in de posten 73.06 tot en met 73.14 (met uitzondering van de produkten vallende onder de regeling van de E.G.K.S.)
 
   
Hoofdstuk 74
74.03 
74.04 
ex 74.05  Bladkoper, ook indien gegaufreerd, gesneden, geperforeerd, bekleed of bedrukt (ander dan op een drager bevestigd)
 
ex 74.06  Poeder van koper (ander dan stuifpoeder)
   
Hoofdstuk 75
75.02 
75.03 
ex 75.05  Anoden om te vernikkelen, ruw gegoten
   
Hoofdstuk 76
76.02 
76.03 
ex 76.04  Bladaluminium, ook indien gegaufreerd, gesneden, geperforeerd, bekleed of bedrukt (ander dan op een drager bevestigd)
 
ex 76.05  Poeder van aluminium (ander dan stuifpoeder)
   
Hoofdstuk 77
ex 77.02  Staven, profielen, draad, platen, bladen, strippen en gekalibreerd draaisel, van magnesium: magnesiumpoeder (ander dan stuifpoeder)
 
ex 77.04  Beryllium (glucinium) in staven, profielen, draad, platen, bladen en strippen
   
Hoofdstuk 78
78.02 
78.03 
ex 78.04  Loodfoelie, ook indien gegaufreerd, gesneden, geperforeerd, bekleed of bedrukt (met uitzondering van die op een drager bevestigd)
 
   
Hoofdstuk 79
79.02 
79.03 
   
Hoofdstuk 80
80.02 
80.03 
ex 80.04  Tinfoelie (stanniool), ook indien gegaufreerd, gesneden, geperforeerd, bekleed of bedrukt (met uitzondering van díe op een drager bevestigd)
 
   
Hoofdstuk 81
ex 81.01  Wolfram in staven, profielen, platen, bladen, strippen, draad
ex 81.02  Molybdeen in staven, profielen, platen, bladen, strippen, draad
ex 81.03  Tantalium in staven, profielen, platen, bladen, strippen, draad
ex 81.04  Andere onedele metalen in staven, profielen, platen, bladen, strippen, draad
   
Hoofdstuk 93
ex 93.06  Kolven voor geweren, van hout
   
Hoofdstuk 95
ex 95.01  Stoffen geschikt om te worde», gesneden: voorbewerkt d.w.z. platen, bladen, staafjes, buizen of dergelijke
tot/met  vormen, níet gepolijst en niet anders bewerkt
ex 95.07 
   
Hoofdstuk 98
ex 95.11  Ebauchons voor pijpen


LIJST D[bewerken]


Lijst van de tariefposten waarvoor de invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief 15% niet mogen overschrijden
— 1 —
— 2 —
Nummers
van de Naamlijst
in Brussel
Omschrijving der goederen
Hoofdstuk 28 Anorganische chemische produkten; anorganische of organische verbindingen van edele metalen, van radioactieve elementen, van zeldzame aardmetalen en van isotopen
 
ex 28.01  Halogenen (met uitzondering van ruwe jodium en van broom)
ex 28.04  Waterstof; edele gassen; andere metalloïden (met uitzondering van selenium en van fosfor)
28.05 
tot/met 
28.10 
ex 28.11  Arseentrioxyde, arseenzuur;
28.13 
tot/met 
28.22 
28.24 
28.26 
tot/met 
28.31 
ex 28.32  Chloraten (met uitzondering van natriumchloraat en van kaliumchloraat) en Perchloraten
ex 28.34  Oxyjodiden en perjodaten
28.35 
tot/met 
28.45 
28.47 
tot/met 
28.58 


LIJST E[bewerken]


Lijst van de tariefposten waarvoor de invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief 25% niet mogen overschrijden
— 1 —
— 2 —
Nummers
van de Naamlijst
in Brussel
Omschrijving der goederen
Hoofdstuk 29 Organische chemische produkten
ex 29.01  Koolwaterstoffen (met uitzondering van naftaleen)
ex 29.02 
ex 29.03 
ex 29.04  Acyclische alcoholen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro-, en nitrosoderivaten daarvan (met uitzondering van butyl- en isobutylalcoholen)
 
ex 29.05 
ex 29.04  Fenolen {met uitzondering van fenol, van kresolen en van xylenolen) en fenolalcoholen
29.07 
tot/met 
29.45 


LIJST F[bewerken]


Lijst van de tariefposten waarvoor de invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief in onderlinge overeenstemming zijn vastgesteld
— 1 —
— 2 —
— 3 —
Nummers
van de Naamlijst
in Brussel
Omschrijving der goederen
Gemeenschappelijk douanetarief (invoerrecht naar de waarde in %)
ex 01.01  Levende slachtpaarden
11
ex 01.02  Levende runderen (andere dan fokdieren van zuiver ras)(1)
16
ex 01.03  Levende varkens (andere dan fokdieren van zuiver ras)(1)
16
ex 02.01  Vlees en eetbare slachtafvallen, vers, gekoeld of bevroren
 — van paarden
16
 — van runderen (1)
20
 — van varkens (1)
20
02.02  Dood pluimvee, alsmede de daarvan afkomstige eetbare siachtafvallen (met uitzondering van levers), vers, gekoeld of bevroren  
 
18
ex 02.06  Gezouten of gedroogd paardevlees
16
ex 03.01  Zoetwatervis, vers (levend of dood), gekoeld of bevroren
 — forellen en andere zalmvissen
16
 — andere
10
ex 03.03  Schaal-, schelp- en weekdieren (ook indien ontdaan van schaal of schelp), vers (levend of dood), gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; schaaldieren in de schaal, enkel gekookt in water  
   
   
 — langoesten en zeekreeften
25
 — krabben en garnalen
18
 — oesters
18
04.03  Boter
24
ex 04.05  Vogeleieren in de schaal, vers of verduurzaamd
 — van 16-2 tot/met 31-8
12
 — van 1-9 tot/met 15-2
15
04.06  Natuurhoning
30
ex 05.07  Bed veren en dons, ruw
0
05.08  Beenderen en hoornpitten, ruw, ontvet of eenvoudig voorbehandeld, doch niet in vorm gesneden, met zuur behandeld of ontdaan van gelatine; poeder en afval van deze stoffen  
 
0
ex 04.05  Afgesneden bloemen, bloesems en bloemknoppen, voor bloemstukken of voor versiering, vers
 — van 1-6 tot/met 31-10
24
 — van 1-11 tot/met 31-5
20
07.01  Groenten en moeskruiden, vers of gekoeld
 — uien, sjalotten, knoflook
12
 — nieuwe aardappelen (primeurs)
 van 1-1 tot/met 15-5
15
 van 16-5 tot/met 30-6
21
 — andere (2)
07.04  Groenten en moeskruiden, gedroogd, gedehydreerd of geëvaporeerd, ook indien in stukken of in schijven gesneden, dan wel fijngemaakt of in poedervorm, doch niet op andere wijze bereid:  
   
 — uien
20
 — andere
16
ex 07.05  Gedroogde zaden van peulgroenten, ook indien gepeld of gebroken
 — erwten en bonen
10
ex 08.01  Bananen, vers
20
08.02  Citrusvruchten, vers of gedroogd:
 — sinaasappelen
 — van 15-­3 tot/met 30-­9
15
 — buiten dit tijdperk
20
 — mandarijnen en clémentines
20
 — citroenen
8
 — pompelmoezen
12
 — andere
16
ex 08.04  Druiven:
 — van 1­1-1 tot/met 14­-7
18
 — van 15-­7 tot/met 31-­10
22
08.06  Appelen, peren, kweeperen, vers (2)
08.07  Steenfruit, vers:
 — abrikozen
25
 — andere (2)
ex 08.12  Pruimen, gedroogd
18
ex 09.01  Koffie, ongebrand
10.01 
tot/met  Granen (3)
10.07 
ex 11.01  Tarwemeel (3)
12.01  Oliehoudende zaden en vruchten, ook indien gebroken
0
ex 12.03  Zaaizaden (andere dan bietezaad)
10
12.06  Hop (hopbellen en lupuline)
12
15.15  Bijenwas en was van andere insekten, ook indien gekleurd
 — ruw
0
 — andere
10
15.16  Plantaardige was, ook indien gekleurd
 — ruw
0
 — andere
8
ex 16.04  Bereidingen en conserven, van vis:
 — zalmvissen
20
ex 16.05  Bereidingen en conserven, van schaaldieren
20
17.01  Beetwortelsuiker en rietsuiker, in vaste vorm
80
18.01  Cacaobonen, ook indien gebroken, al dan niet gebrand
9
18.02  Cacaodoppen, cacaoschillen, cacaovliezen en andere afvallen van cacao
9
19.02  Meel-, zetmeel- en moutextractpreparaten voor kindervoeding, voor dieetvoeding of voor keukengebruik, zonder cacao en met minder dan 50 gewichtspercenten cacao
 
25
ex 20.02  Zuurkool
20
21.07  Produkten voor menselijke consumptie, niet elders genoemd noch elders onder begrepen
25
22.04  Gedeeltelijk gegiste druivenmost, ook indien de gisting op andere wijze dan door toevoegen van alcohol is gestuit
 
40
23.01  Meel en poeder ongeschikt voor menselijke consumptie:
 — van vlees en van afvallen van vlees; kanen
4
 — van vis, van schaal-, schelp- of weekdieren
5
24.01  Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak; afvallen van tabak
30
ex 25.07  Kaoline, sillimaniet
0
ex 25.15  Marmer, onbewerkt of enkel kantrecht behouwen of gezaagd op een dikte van meer dan 25 cm
 
0
ex 25.16  Graniet, porfier, basalt, zandsteen en andere natuursteen voor de steenhouwerij uf het bouwbedrijf, onbewerkt of enkel kantrecht behouwen of gezaagd op een dikte van meer dan 25 cm
   
 
0
25.19  Natuurlijk magnesiumcarbonaat (magnesiet), ook indien gebrand of gesinterd, met uitzondering van magnesiumoxyde
 
0
ex 25.27  Talk in verpakking met een nettogewicht van 1 kg of minder
8
ex 27.07  Fenolen, kresolen en xylenolen, ruw
3
27.09  Ruwe aardolie en ruive leisteenolie
0
ex 27.14  Petroleumcokes
0
28.03  Koolstof (zwartsel uit aardgas of carbonblack, acetyleenzwart, antraceenzwart, ander zwartsel, enz.)
 
5
ex 28.04  Fosfor
15
Selenium
0
28.23  IJzeroxyden en ijzerhydroxyden (natuurlijke ijzerhoudende verfaarden, welke in totaal 70 gewichtspercenten of meer ijzerverbindingen, berekend als Fe2O3, bevatten, daaronder begrepen)
   
 
10
28.25  Titaanoxyden
15
ex 28.32  Natriumchloraat en kaliumchloraat
10
ex 29.01  Aromatische koolwaterstoffen:
 — Naftaleen
8
ex 29.04  Tertiaire butylalcohol
8
ex 32.07  Titaanwit
15
ex 33.01  Etherische oliën van citrusvruchten (ook indien daaruit de terpenen zijn afgesplitst), vloeibaar of vast
 
12
34.04  Kunstwas, ook indien oplosbaar in water; bereide was, niet geëmulgeerd en zonder oplosmiddelen
 
12
ex 40.07  Draad en koord van gevulcaniceerde rubber, ook indien omwoeld of ontvlochten met textiel
15
41.01  Huiden en vellen, ongelooid (vers, gezouten, gedroogd, gekalkt of gepekeld), ongelooide schapevachten daaronder begrepen
 
0
ex 41.03  Schapeieder, enkel gelooid:
 — van Indische bastaarde
0
 — andere
6
ex 41.04  Geiteleder, enkel gelooid:
 — van Indische geiten
0
 — andere
7
41.08  Lakleder en gemetalliseerd leder
12
44.14  Fineer, verkregen door zagen, snijden of schillen, met een dikte van niet meer dan 5 mm, ook indien aan één zijde versterkt met papier of met weefsel
 
10
44.15  Duplex-, triplex- en multiplexhout en met fineer bekleed hout, ook indien samengesteld met andere stotfen; inlegwerk van hout
 
15
53.04  Rafelwol en rafelingen van fijn of van grof haar
0
54.01  Vlas, ruw, geroot, gezwingeld, gehekeld of anders bewerkt, doch niet gesponnen; werk en afval (rafelingen daaronder begrepen)
 
0
54.02  Ramee, ruw, afgeschraapt, ontgomd, gekamd of anders bewerkt, doch níet gesponnen; werk en afval (rafelingen daaronder begrepen)
 
0
55.01  Katoen, niet gekaard en niet gekamd
0
ex 55.02  Linters van katoen, ruw
0
55.03  Afval van katoen (rafelingen daaronder begrepen), niet gekaard en niet gekamd
0
57.01  Hennep (cannabis sativa), ruw, geroot, gezwingeld, gehekeld of anders bewerkt, doch niet gesponnen; werk en afval (rafelingen daaronder begrepen)
 
0
57.02  Manillahennep (abaca of musa textilis), ruw, gehekeld of anders bewerkt, doch niet gesponnen; werk en afval (rafelingen daaronder begrepen)
 
0
57.03  Jute, ruw, ontdaan van het hout of anders bewerkt, doch niet gesponnen; werk en afval (rafelingen daaronder begrepen)
 
0
74.01  Kopersteen of ruwsteen; ruw of gezuiverd koper; resten en afvallen van koper
0
74.02  Cuprolegeringen
0
75.01  Nikkelmatte, nikkelspijs en andere tussenprodukten van de nikkelmetallurgie; ruw nikkel (met uitzondering van de anoden bedoeld bij post 75.05); resten en afvallen van nikkel
 
0
80.01  Ruwe tin; resten en afvallen van tin
0
ex 85.08  Ontstekingsbougies
18
(1) Voor zover behorende tot de gewone veestapel.
(2) In beginsel wordt het invoerrecht vastgesteld op hel peil van het rekenkundig gemiddelde. Een eventuele aanpassing zal tot stand kunnen worden gebracht door vaststelling van de seizoenrechten in het kader van de landbouwpolitiek van de Gemeenschap.
(3) a) De invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief op granen en tarwemeel komen tot stand op het peil van het rekenkundig gemiddelde van de ingeschreven rechten.
b) Tot het tijdstip waarop het toe te passen stelsel zal zijn uitgewerkt in het kader van de maatregelen bedoeld in artikel 40, lid 2, zullen de Lid-­Staten, in afwijking van de bepalingen van artikel 23, de heffing van de rechten op deze produkten kunnen schorsen.
c) Wanneer een Lid-Staat met betrekking tot de produktie of de verwerking van granen en tarwemeel ernstig wordt bedreigd of benadeeld door de schorsing van rechten in een andere Lid-­Staat, treden de betrokken Lid-­Staten met elkander in onderhandeling. Ingeval deze onderhandelingen niet tot enig resultaat leiden, kan de Commissie de benadeelde Staat machtigen passende maatregelen te treffen, waarvan zij de wijze van toepassing vaststelt, voor zover bet verschil in kostprijs niet wordt gecompenseerd door het bestaan van een interne organisatie van de graanmarkt in de Lid-­Staat die de schorsing toepast.


LIJST G[bewerken]


Lijst van de tariefposten waarover de Lid-Staten met elkaar moeten onderhandelen inzake de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief
— 1 —
— 2 —
Nummers
van de Naamlijst
in Brussel
Omschrijving der goederen
ex 03.01  Zeevis, vers (levend of dood), gekoeld of bevroren
03.02  Vis, enkel gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt
04.04  Kaas en wrongel
11.02  Grutten, gries, griesmeel, gort en parelgort en andere gepelde, geparelde, gebroken of geplette granen (vlokken daaronder begrepen), met uitzondering van gepelde, gepolijste, geglansde of bij het pellen gebroken rijst; graankiemen, ook indien gemalen
 
 
11.07  Mout, ook indien gebrand
ex 15.01  Reuzel en ander geperst of gesmolten varkensvet
15.02  Ruw of gesmolten rundvet, schapevet en geitevet, premier jus (oleostock) daaronder begrepen
15.03  Varkensstearine; oleostearine; spekolie en oleomargarine, niet geëmulgeerd, niet vermengd en niet anderszins bereid
 
ex 15.04  Walvístraan, ook indien geraffineerd
15.07  Plantaardige vette oliën, vloeibaar of vast, ruw, gezuiverd of geraffineerd
15.12  Gehydrogeneerde dierlijke of plantaardige vetten en oliën, ook indien gezuiverd doch niet verder bereid
18.03  Cacaomassa (cacaopasta), ook indien ontvet
18.04  Cacaoboter, cacaovet en cacao-olie daaronder begrepen
18.05  Cacaopoeder, zonder toegevoegde suiker
18.06  Chocolade en andere voedingsmiddelen, welke cacao bevatten
19.07  Brood, scheepsbeschuit en andere gewone bakkerswaren, waaraan geen suiker, honig, eieren, vetstoffen, kaas of vruchten zijn toegevoegd
 
19.08  Banketbakkerswerk, gebak en biscuit, ook indien deze produkten (ongeacht in welke verhouding) cacao bevatten
 
21.02  Extracten en essences van koffie, van thee of van mate; preparaten van deze extracten of essences
22.05  Wijn van verse druiven; druivemost waarvan de gisting door toevoegen van alcohol is gestuit (mistella daaronder begrepen)
 
22.08  Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een sterkte van 80 graden of meer; gedenatureerde ethylalcohol, ongeacht de sterkte
 
22.09  Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een sterkte van minder dan 80 graden; gedistilleerde dranken, likeuren en andere alcoholhoudende dranken, samengestelde alcoholische preparaten („geconcentreerde extracten") voor de vervaardiging van dranken
 
 
25.01  Zout (steen-, klip- en mijnzout, zeezout, geraffineerd zout, met inhegrip van bereid industrie-, keuken- en tafelzout); zuiver natriumchloride; zout in oplossing, zoals pekel, moederloog, zeewater
 
25.03  Zwavel van alle soorten (met uitzondering van gesublimeerde, van geprecipiteerde en van colloïdale zwavel)
25.30  Natuurlijke ruwe boraten en concentraten daarvan, ook indien gebrand, doch met uitzondering van boraten verkregen uit natuurlijke pekel (brijn); natuurlijk ruw boorzuur met een gehalte aan Ή3BO3, berekend op het droge gewicht, van niet meer dan 85 percent
 
 
ex 26.01  Looderts en zinkerts
ex 26.03  Assen en residuen, welke zink bevatten
27.10  Aardolien en leisteenoliën, andere dan ruwe; preparaten, welke 70 of meer gewichtspercenten aardoliën of leisteenoliën bevatten en waarvan deze oliën het hoofdbestanddeel zijn, niet elders genoemd noch elders onder begrepen
 
 
27.11  Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen
27.12  Vaseline
ex 27.13  Paraffine, was uit aardoliën of uit leisteenoliën, paraffincachtige residuen (slack wax), ook indien gekleurd
ex 28.10  Jodium, ruw, en broom
28.02  Gesublimeerde of geprecipiteerde zwavel; colloïdale xwavel
ex 28.11  Arseenpentoxyde
28.12  Boorzuur en boorzuuranhydride
28.33  Bromiden en oxybromiden; bromaten en perbromaten; hypobromieten
ex 28.34  Jodiden en jodaten
28.46  Boraten en perboraten
ex 29.04  Butylalcoholen en isobutylalcohol (andere dan tertiaire butylalcohol)
ex 29.06  Fenol, kresolen en xylenolen
ex 32.01  Extracten van quebracho en extracten van mimosabast
40.02  Synthetische rubber, al dan niet gestabiliseerde synthetische latex daaronder begrepen; uit oliën vervaardigde factis
 
44.03  Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst of ruw bebakt of ontdaan van het spint
44.04  Hout, enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd
44.05  Hout, enkel overlangs gezaagd of enkel gesneden of geschild, met een dikte van meer dan 5 mm
45.01  Ruwe natuurkurk en kurkafval; gebroken of gemalen kurk
45.02  Blokken, platen, bladen, vellen en strippen, van natuurkurk, blokjes voor het vervaardigen van kurken (stoppen) daaronder begrepen
 
47.01  Papierstof
50.02  Ruwe zijde (haspelzijde of grège), niet gemoulineerd
50.03  Afval van zijde (cocons van zijderupsen, ongeschikt om te worden afgehaspeld, alsmede rafelingen daaronder begrepen); vlokzijde, bourette en kammeling
 
50.04  Garens van zijde, niet gereed voor de verkoop ín het klein
50.05  Garens van vlokzijde, niet gereed voor de verkoop in het klein
ex 62.03  Zakken voor verpakkingsdoeleinden van juteweefsel, gebruikte
ex 70.19  Glazen kralen en onechte parels; onechte edelstenen zijnde imitaties van natuurlijke edelstenen of van synthetische edelstenen en dergelijk klein glaswerk
ex 73.02  Ferrolegeringen (andere dan ferromangaan, bevattende meer dan twee gewichtspercenten koolstof)
76.01  Ruw aluminium; resten of afval van aluminium (1)
77.01  Ruw magnesium; resten en afvallen van magnesium (niet gekalibreerd draaisel daaronder begrepen) (1)
78.01  Ruw lood (ook indien zilverhoudend); resten en afvallen van lood (1)
79.01  Ruw zink; resten en afvallen van zink (1)
ex 81.01  Ruw wolfram, in poedervorm (1)
ex 81.02  Ruw molybdeen (1)
ex 81.03  Ruw tantalium (1)
ex 81.04  Andere ruwe metalen (1)
ex 84.06  Motoren voor automobielen, voor vliegtuigen en voor schepen, alsmede delen en onderdelen daarvan
ex 84.08  Straalmotoren, alsmede onderdelen en toebehoren daarvan
84.45  Gereedschapswerktuigen voor het bewerken van metalen en van metaalcarbiden, met uitzondering van die bedoeld bij de posten 84.49 en 84.50
 
84.48  Delen, onderdelen en toebehoren, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de gereedschapswerktuigen bedoeld bij de posten 84.45 tot en met 84.47, alsmede werkstukhouders en gereedschapshouders, zelfopenende draadsnijkoppen, verdeelkoppen en andere speciale toestellen, bestemd om op gereedschapswerktuigen te worden gemonteerd; gereedschapshouders voor handgereedschnp bedoeld bij de posten 82.04, 84.49 en 85.05
 
 
 
ex 84.63  Overbrengingsorganen voor automobielmotoren
87.06  Delen, onderdelen en toebehoren, voor motorvoertuigen bedoeld bij de poslen 87.01 tot en met 87.03
88.02  Vliegtoestellen, zwaarder dan de lucht (vliegtuigen, watervliegtuigen, kabelvkegers, zweefvliegtuigen, autogiro's, befschroefvliegtuigen, enz.); rotochutes
 
ex 88.03  Delen en onderdelen van vliegtoestellen
(1) De op halffabrikaten toe te passen rechten zullen moeten worden herzien met inachtneming van het recht bepaald voor het ruwe metaal overeenkomstig de procedure genoemd in artikel 21, lid 2, van het Verdrag.
Bijlage II
Lijst
genoemd in artikel 38 van het Verdrag
[bewerken]


— 1 —
— 2 —
Nummers
van de Naamlijst
in Brussel
Omschrijving der goederen
Hoofdstuk 1 Levende dieren
Hoofdstuk 2 Vlees en eetbare slachtafvallen
Hoofdstuk 3 Vis, schaal-, schelp- en weekdieren
Hoofdstuk 4 Melk en zuivelprodukten; vogeleieren ; natuurhonig
Hoofdstuk 5
05.04  Darmen, blazen en magen van dieren, andere dan die van vissen, in hun geheel of in stukken
05.15  Produkten van dierlijke oorsprong, niet elders genoemd noch elders onder begrepen; dode dieren van de soorten bedoeld bij de hoofdstukken 1 en 3, niet geschikt voor menselijke consumptie
 
Hoofdstuk 6 Levende planten en produkten van de bloementeelt
Hoofdstuk 7 Groenten, planten, wortels en knollen, voor voedingsdoeleinden
Hoofdstuk 8 Eetbaar fruit; schillen van citrusvruchten en van meloenen
Hoofdstuk 9 Koffie, thee en specerijen, met uitzondering van maté (nr 09.03)
Hoofdstuk 10 Granen
Hoofdstuk 11 Produkten van de meelindustrie; mout; zetmeel; gluten; inuline
Hoofdstuk 12 Oliehoudende zaden en vruchten; allerlei zaden, zaadgoed en vruchten; planten voor industrieel en geneeskundig gebruik; stro en voeder
 
Hoofdstuk 13
ex 13.03  Pectine
Hoofdstuk 15
15.01  Reuzel en ander geperst of gesmolten varkensvet; geperst of gesmolten vet van pluimvee
15.02  Ruw of gesmolten rundvet, schapevet en geitevet, premier jus daaronder begrepen
15.03  Varkensstearine; oleostearine; spekolie en oleomargarine, niet geëmulgeerd, niet vermengd en niet anderszins bereid
 
15.04  Vetten en oliën van vis of van zeezoogdieren, ook indien geraffineerd
15.07  Plantaardige vette oliën, vloeibaar of vast, ruw, gezuiverd of geraffineerd
15.12  Gehydrogeneerde dierlijke of plantaardige vetten en oliën, ook indien gezuiverd doch niet verder bereid
15.13  Margarine, kunstreuzel en andere bereide spijsvetten
15.17  Afvallen, afkomstig van de bewerking van vetstoffen of van dierlijke of plantaardige was
Hoofdstuk 16 Bereidingen van vlees, van vis, van schaal-, schelp- en weekdieren
Hoofdstuk 17
17.01  Beetwortelsuiker en rietsuiker, in vaste vorm
17.02  Andere suiker; suikerstroop; kunsthonig, ook indien met natuurbonig vermengd; karamel
17.03  Melasse, ook indien ontkleurd
Hoofdstuk 18
18.01  Cacaobonen, ook indien gebroken, al dan niet gebrand
18.02  Cacaodoppen, cacaoschillen, cacaovliezen en andere afvallen van cacao
Hoofdstuk 20 Bereidingen van groenten, van moeskruiden, van vruchten en van planten of plantedelen
Hoofdstuk 22
22.04  Gedeeltelijk gegist druivemost, ook indien de gisting op andere wijze dan door toevoegen van alcohol is gestuit
22.05  Wijn van verse druiven; druivemost waarvan de gisting door toevoegen van alcohol is gestuit (mistella daaronder begrepen)
 
22.07  Appeldrank, peredrank, honigdrank en andere gegiste dranken
Hoofdstuk 23 Resten en afval van de voedselindustrie; bereid voedsel voor dieren
Hoofdstuk 24
24.01  Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak; afvallen van tabak
Hoofdstuk 45
45.01  Ruwe natuurkurk en kurkafval; gebroken of gemalen kurk
Hoofdstuk 54
54.01  Vlas, ruw, geroot, gezwingeld, gehekeld of anders bewerkt, doch niet gesponnen; werk en afval (rafelingen daaronder begrepen)
 
Hoofdstuk 57
57.01  Hennep (Cannabis sativa), ruw, geroot, gezwingeld, gehekeld of anders bewerkt, doch niet gesponnen; werk en afval (rafelingen daaronder begrepen)
 


Bijlage III
Lijst van de onzichtbare transacties
genoemd in artikel 106 van het Verdrag
[bewerken]
  • Zeevrachten, met inbegrip van charterpartijen, havenrechten, uitgaven voor vissersvaartuigen, enz.
  • Binnenvaartvrachten, met inbegrip der charterpartijen.
  • Wegvervoer: reizigers, vrachten en bevrachtingen.
  • Luchtvervoer: reizigers, vrachten en bevrachtingen.
Betaling door de reizigers van internationale vliegbiljetten, van meervracht voor reisgoed; betaling van de internationale luchtvracht en gecharterde vluchten.
Ontvangsten uit de verkoop van internationale vliegbiljetten, uit meervracht voor reisgoed, uit internationale luchtvracht en gecharterde vluchten.
  • Voor alle zeeschepen: aanlegkosten (bunkeren, benzine, proviand, onderhoudskosten, reparaties, uitruetingskosten, enz.).
Voor alle binnenschepen: aanlegkosten (bunkeren, benzine, proviand, onderhoudskosten, kleine kosten van onderhoud en reparatie der schepen, uitrustingskosten, enz.).
Voor alle commerciële voertuigen: vloeibare brandstoffen, olie, kleine herstelwerkzaamheden, garage, onkosten der chauffeurs en ander mederijdend personeel, enz.
Voor alle luchtvaartuigen: exploitatie- en handelekosten, daarbij inbegrepen herstelwerkzaamheden aan vliegtuigen en navigatiematerieel.
  • Entrepotkosten en -rechten, pakhuiskosten, inklaring.
  • Douanerechten en heffingen.
  • Kosten ten gevolge van doorvoer.
  • Kosten van herstel en montage.
Kosten van ombouw, afwerking, loonveredeling en andere dergelijke diensten.
  • Reparatie van schepen.
Reparatie van, vervoermiddelen uitgezonderd schepen en luchtvaartuigen.
Technische hulp (hulp met het oog op de produktie en de distributie van goederen en van diensten in alle stadia, verleend gedurende een bepaalde tijd, afhankelijk van het bijzondere object waarvoor deze hulp wordt verleend en bijvoorbeeld omvattende raadplegingen en reizen van deskundigen, het vervaardigen van technische plannen en tekeningen, fabriekscontrole, marktstudiën alsmede opleiding van personeel).
  • Commissie en makelaarsloon.
Winsten uit doorvoerhandel.
Bankprovisie en -kosten.
Representatiekosten.
  • Publiciteit in alle vormen.
  • Zakenreizen.
  • Deelneming door filialen, bijkantoren, enz. in de algemene kosten van hun hoofdkantoor in het buitenland en omgekeerd.
  • Kosten van aannemingswerk (bouw en onderhoud van gebouwen, wegen, bruggen, havens, enz. door gespecialiseerde aannemers, gewoonlijk tegen vaste prijzen na openbare aanbesteding).
  • Bijstortingen, borgtochten en deposito's met betrekking tot de termijnhandel in goederen, verricht volgens de beslaande handelsgebruiken.
  • Toerisme.
  • Persoonlijke reizen en verblijf uit hoofde van studie.
  • Persoonlijke reizen en verblijf om gezondheidsredenen.
  • Persoonlijke reizen en verblijf wegens familieomstandigheden.
  • Abonnementen op couranten, tijdschriften, boeken, muziekwerken.
  • Couranten, tijdschriften, boeken, muziekwerken en grammofoonplaten.
  • Belichte films, commerciële films, voorlichtingsfilms, opvoedkundige films, enz. (huur, rechten, subscripties, kopie­ en synchronisatïekosten, enz.)
  • Bijdragen voor verenigingen (contributie).
  • Onderhoud van en lopende herstelwerkzaamheden aan particulier bezit, in het buitenland.
  • Regeringsuitgaven (officiële vertegenwoordigingen in het buitenland, bijdragen aan internationale lichamen).
  • Belastingen en heffingen, gerechtskosten, registratiekosten voor octrooien en fabrieksmerken.
Schadeloosstellingen.
Terugbetalingen wegene annulering van contracten en van onverschuldigde bedragen.
Geldboeten.
  • Periodieke betalingen door de Post, Telegraaf en Telefoondiensten, alsmede door openbare vervoerondernemingen.
  • Deviezenvergunningen verleend aan onderdanen of ingezetenen van vreemde nationaliteit die emigreren.
  • Deviezenvergunningen verleend aan onderdanen of ingezetenen van vreemde nationaliteit die naar hun vaderland terugkeren.
  • Lonen en salarissen van grensarbeiders en seizoenarbeiders en van andere niet verblijf houdenden, (onverminderd het recht van de landen het gebruik van vreemde werkkrachten te regelen).
  • Overmakingen door emigranten (onverminderd het recht der landen om de immigratie te regelen).
  • Honoraria en vergoedingen.
  • Dividenden en inkomsten uit winstaandelen.
  • Rente (effecten, hypotheekbrieven, enz.)
  • Huur en pacht, enz.
  • Contractuele aflossingen van leningen (met uitzondering van overschrijvingen van vervroegde aflossingen of van opgelopen achterstallige betalingen).
  • Winst voortvloeiende uit de exploitatie van bedrijven.
  • Auteursrechten.
Octrooien, tekeningen, fabrieks- of uitvindersmerken (octrooiverleningen en licenties, tekeningen, fabrieks- of uitvindersmerken al of niet beschermd, en overschrijvingen voortvloeiende uit octrooiverleningen en licenties).
  • Consulaire ontvangsten.
  • Pensioenen en dergelijke inkomsten.
Wettelijke alimentaties en financiële steun in bijzonder benarde gevallen.
Termijnafbetalingen van tegoeden, welke zich in een Lid-Staat bevinden en het eigendom van personen zijn die in een andere Lid-Staat woonachtig zijn en over onvoldoende middelen beschikken om in laatstgenoemd land in hun eigen onderhoud te voorzien.
  • Transacties en overmakingen verband houdende met rechtstreekse verzekering.
  • Transacties en overmakingen in verband met herverzekering en retrocessie.
  • Opening en terugbetaling van kredieten van commerciële of industriële aard.
  • Overmakingen naar het buitenland van onbelangrijke bedragen.
  • Documentatiekosten van elke aard, gemaakt voor eigen rekening van erkende deviezenbanken en wisselkantoren.
Premies van sportbeoefenaars en bij wedstrijden behaalde winsten.
  • Erfenissen.
  • Huwelijksgiften.
Bijlage IV
Landen en gebieden overzee
waarop toepasselijk zijn de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag
[bewerken]
Frans West-Afrika omvattende: Senegal, Soedan, Guinea, de Ivoorkust, Dahomey, Mauretanië, Niger en Opper-Volta,
Frans Equatoriaal Afrika omvattende: Midden-Kongo, Oebangi-Tsjari, Tsaadgebied en Gaboen,
Saint-Pierre en Miquelon, de Komoren-archipel, Madagaskar en onderhorigheden, Frans Somaliland, Nieuw-Kaledonië en onderhorigheden, de Franse Nederzettingen in Oceanië, de Zuidelijke en zuidpool-gebieden,
de autonome Republiek Togo,
het door Frankrijk bestuurde trustgebied van Kameroen,
Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi,
het onder Italiaans bestuur staand trustgebied van Somaliland,
Nederlands Nieuw-Guinea

II. Protocollen[bewerken]

III. Overeenkomst[bewerken]