Apocriefe boeken/Het boek der wijsheid 9

Uit Wikisource

Het boek der wijsheid 9

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 21. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 021.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
De wijsheid van Salomo. Aan de tirannen.
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19


[21]

HOOFDSTUK 9.

Gebed tot God om wijsheid.

  O God mijner vaderen, en Heer aller goedertierenheid, gij, die alle dingen
2 door uw woord gemaakt en den mensch door uwe wijsheid bereid hebt,
  opdat hij a heerschen zoude over de schepselen, die door u gemaakt zijn; a Gen. 1 : 26, 28.
3 opdat hij de wereld regeeren zoude met heiligheid en gerechtigheid, en
4 met een oprecht hart oordeelen: b geef mij de wijsheid, die altoos bij b 2 Kron. 1 : 10.
5 uwen troon is, en verwerp mij niet van uwe kinderen. Want ik ben
  uw knecht en de zoon uwer dienstmaagd, een zak mensch, en van
  een kort leven, en te gering in het verstaan van het recht en de wet.
6 En al ware iemand onder de kinderen der menschen volkomen, zoo geldt
7 hij toch niets, indien hij zonder de wijsheid is, die van u komt. Gij
  hebt mij verkoren tot koning over uw volk en tot rechter over uwe zonen
8 en dochters. c En gij hebt mij geboden een tempel te bouwen op uwen c 1 Kon. 8 : 19.
  heiligen berg en een altaar in de stad uwer woning, die aan de heilige
9 hut gelijk was, welke gij in vorige tijden hebt laten bereiden; en met u
  uwe wijsheid, die uwe werken weet, en daarbij was, d toen gij de wereld d Spr. 8 : 22.
  maaktet, en erkent wat u behaagt en wat recht is naar uwe geboden.
10 Zend haar af uit uwen heilugen hemel en van den troon uwer heerlijkheid;
  zend haar, opdat zij bij mij zij en met mij arbeide, opdat ik erkenne
11 wat u behaagt; want zij weet alles en verstaat het, en laat zij mij
  geleiden in mijne werken matiglijk en mij bewaren door hare heerlijk-
12 heid: zoo zullen mijne werken u aangenaam zijn en ik zal uw volk recht
13 oordeelen en waardig zijn den troon mijns vaders. e Wat wat mensch e Rom. 11 : 34.
14 weet Gods raad, of wie kan denken wat de Heer denken wil? Want
  de gedachten der sterfelijke menschen zijn onzeker en onze raadslagen
15 zijn gevaarlijk. Wat het sterfelijke lichaam bezwaart de ziel en de
16 aardsche hut dunkt den veel overleggenden zin. Wij treffen nauwelijks
  hetgeen op de aarde is en vinden bezwaarlijk hetgeen voor de hand ligt;
17 wie wil dan nasporen hetgeen in den hemel is? Wie wil uwen raad
  vernemen? Tenzij dan dat gij wijsheid geeft en uwen Heiligen Geest
18 zendt uit de hoogte, en alzoo het doen op aarde goed worde en de
19 menschen leeren wat u behaagt en door de wijsheid zalig worden.