Adriaan Willem Weissman en Petrus Herman Scheltema/Een geschiedschrijver

Uit Wikisource
Een geschiedschrijver
Auteur(s) A.W. Weissman en Red.
Datum Zaterdag 11 april 1908
Titel ‘Een geschiedschrijver’
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 43, 15, 116-117
Opmerkingen Reactie op Victor de Stuers (28 maart en 4 april 1908) ‘Een stukje Historie’, De Opmerker, 43e jaargang, nummer 13 en 14, pp. 100-102 (zie [1] en [2]) en pp. 110-111 (zie [3]).
Brontaal Nederlands
Bron [4]
Auteursrecht Publiek domein

[116]

116

[...]

Een Geschiedschrijver.

(Ingezonden.)

      Om geschiedenis te kunnen schrijven moet iemand van het tijdperk, dat hij behandelen wil, zoo ver afstaan, dat hij het kan overzien. Daarom is alle „hoistoire contemporaine” zoo weinig waard.
      Zulke „histoire contemporaine” wordt voor den lateren historicus een zeer verdachte bron, wanneer zij geschreven wordt door een der geschiedkundige figuren zelf. En men pleegt dan ook „mémoires posthumes” met de uiterste zorg aan de voorhanden stukken te toetsen, daar zij dikwijls, haast altijd, het karakter hebben van een „oratio pro domo”.
      Wat de Heer Jhr. Mr. Victor de Stuers naar aanleiding van mijne in „de Opmerker” geplaatste biografie van wijlen den architect I. Gosschalk [zie Adriaan Willem Weissman en Petrus Herman Scheltema/I. Gosschalk] over de Commissie van Rijks-adviseur in „Van onzen Tijd” deed plaatsen heeft niet meer waarde dan zulke „mémoires”. Pas veel later, wanneer het archief der Commissie als bron voor de geschiedenis zal kunnen worden gebruikt, zal men de waarheid te weten komen. Het licht, dat de heer De Stuers nu doet schijnen, kan niet anders dan gekleurd zijn, omdat hij er het glas zijner persoonlijkheid voor heeft moeten houden.
      Gosschalk heeft dikwijls met mij over den tijd, toen hij lid was van de Commissie van Rijksadviseurs, gesproken op de geestige wijze waarvan hij het geheim bezat. Maar het is bekend, dat men met de uitingen van geestige menschen steeds op zijn hoede moet zijn. Daarom heb ik, toen ik in zijn biografie ook eenige woorden aan Gosschalk als Rijks-adviseur moest wijden, mij tot enkele groote trekken bepaald. Eerst in een betrekkelijk verre toekomst, wanneer de Commissie heer geschiedschrijver zou kunnen vinden, meende ik, dat op Gosschalks werkzaamheid als Rijksadviseur het juiste licht zou kunnen vallen. Mij is iderdaad van de geschiedenis der Commissie niet meer bekend, dan uit dagbladen en tijdschriften, tijdens haar bestaan verschenen, kan worden afgeleid.
      Evenmin als wat Gosschalk zeide schijnt mij wat in die gedrukte bronnen te vinden is als materiaal voor het schrijven van geschiedenis zonder contrôle bruikbaar. Want het bestaan der Commissie valt in een tijd, dat de hartstochten fel aan het woeden waren. Roomsch en On-Roomsch stonden tegen elkander over op een wijze, waarvan men zich tegenwoordig, nu de politieke constellatie zoo gansch anders is geworden, nauwelijks een denkbeeld kan maken.
      In het opstel des heeren De Stuers vindt men hier en daar nog een echo van die veel bewogen tijden, „toen het de plicht was van ieder, liberaal-denkend mensch” zegt de schrijver „om de denkbeelden van het Christendom met alle macht te te bestrijden, toen vooral het Katholicisme gevaarlijk werd geacht en het de taak moest zijn van iederen echter liberaal, Rome’s invloed tegen te werken”.
      Zulke uitdrukkingen zijn niet geschikt, om het vertrouwen in de onpartijdigheid van een geschiedschrijver te wekken.
      Wij moeten dan ook het „Stukje Historie” *) dat de Heer De Stuers gaf maar nemen voor wat het is, namelijk eene „oratio pro domo”, welker waarde eerst in de toekomst, wanneer al de stukken kunnen worden geraadpleegd, zal worden vastgesteld.
      Ware ik in de plaats van den Heer De Stuers geweest, ik had mijn mededeelingen in portefeuille gehouden en het aan de toekomst overgelaten, de Commissie van Rijks-adviseurs en de tol, door haar


[117]

117

leden vervuld, te beoordeelen. Want naar Schillers uitspraak is: „die Weltgeschichte das Weltgericht”. Aan haar oordeel kan niemand ontkomen, in haar weegschaal kan niemand valsch gewicht werpen.

A. W. WEISSMAN.      

————————
      *) Wij moeten er den geachten inzender op attent maken, dat het opschrift „Een stukje Historie” door ons geplaatst is boven het, uit „Van Onzen Tijd” overgenomen, artikel en dit door den schrijver niet als zoodanig gegeven is. Toch hebben wij niet geaarzeld het zoo te betitelen, omdat het blijkbaar de bedoeling van den schrijver was, meer iicht over Gosschalk’s werkzaamheid als Rijksadviseur te doen schijnen terwijl wij terloops verscheidene bijzonderheden ver emen, omtrent de inwendige geschiedenis van het veelbesproken Collegie, die de meening nog eens bevestigen, dat de oorzaak van het fiasco, destijds gemaakt, in hoofdzaak te wijt n geweest is aan zijn samenstelling. En nu moge de heer W aan mededeelingen als deze niet veel waarde hechten, ook het niet onpartijdig oordeel van den tijdgenoot heeft voor de geschuedenis waarde. Hoe vaak toch voert dit tot een geheel ander en juister oordeel over gebeurtenissen uit het verleden, dan uitsluitend uit officieele historische documenten verkregen kan worden.

RED.