Album der Natuur/1854/Rattenkruid-eters, Lubach

Uit Wikisource
Rattenkruideters (1854) door Douwe Lubach
'Rattenkruideters' werd gepubliceerd in Album der Natuur (derde jaargang (1854), pp. 352-354. Dit werk is in het publieke domein.
[ 352 ]

RATTENKRUID-ETERS.

 

 

Onder de vergiften, die het delfstoffelijke rijk oplevert, is het rattenkruid of arsenicum, voorzeker een der hevigste en gevaarlijkste. Ieder onzer lezers denkt bij het vernemen van dien naam aan een zwaar vergift, dat door de misdaad bij voorkeur tot werktuig wordt gekozen, en dat nog vaker door achteloosheid tot betreurenswaardige vergiftigings-gevallen aanleiding geeft. Reeds betrekkelijk kleine hoeveelheden zijn voldoende om meer of minder belangrijke vergiftigings-verschijnselen op te wekken. Ja men leest van slepende rattenkruids-vergiftigingen, die door het gebruik—maar het aanhoudend gebruik—van uiterst geringe hoeveelheden rattenkruid zouden ontstaan, en welke, na eene reeks van ziekelijke verschijnselen ten gevolge gehad te hebben, eindelijk, na maanden en zelfs na jaren, in den dood zouden geëindigd zijn.

Bij dit alles moet het ons vreemd voorkomen, wanneer wij hooren van menschen, die van het gebruik van rattenkruid eene gewoonte maken, zonder dat dit hun nadeel schijnt te berokkenen. Het is echter zeker, dat er zulke menschen, zulke rattenkruid-eters, zijn. Hetgeen j.f. von tschudi daarvan niet lang geleden heeft medegedeeld, is zoo belangrijk, dat het wel eene kleine plaats in dit Album verdient.

De gewoonte, arsenicum te eten, is in de bergstreken van Oostenrijk, Stiermark, en bepaaldelijk in Salzburg en Tyrol tamelijk algemeen verbreid, vooral onder de gemzenjagers. De rattenkruideters verschaffen zich het rattenkruid onder den naam van Hedri (Hidri, Hidrich—Huttenrook) van rondtrekkende kruidenverzamelaars, die het in de Hongaarsche glashutten koopen van de arbeiders; of zij verkrijgen het van veeartsen, kwakzalvers enz. Hun oogmerk bij het gebruik van dit vergift is tweeledig. In de eerste [ 353 ]plaats willen zij zich een gezond en frisch aanzien en eene zekere mate van gezetheid verschaffen. Daarom zijn het zeer dikwijls boerenjongens en meisjes, die naar dit middel grijpen, om wederkeerige genegenheid op te wekken, en het is in der daad merkwaardig, met welk een gunstig gevolg zij hun doel bereiken, want juist de jeugdige vergift-eters onderscheiden zich doorgaans door eene bloeijende gelaatskleur en een door en door gezond uiterlijk.—Echter is het aantal van doodelijke gevallen ten gevolge van te sterk rattenkruid-gebruik niet onbeduidend, vooral bij jonge lieden. Ieder geestelijke in die streken, waar dit misbruik heerscht, ontmoet meermalen gevallen van zulke vergiftigingen, en de berigten, die von tschudi bij hen ingewonnen heeft, leveren zeer eigenaardige resultaten. Hetzij uit vrees voor de wet, die het onbevoegde bezit van rattenkruid verbiedt, hetzij omdat eene inwendige stem hen over die gewoonte als over iets kwaads verwijtingen doet, zoo verbergen de rattenkruid-eters zooveel mogelijk het gebruik van dit gevaarlijk middel, en het is doorgaans slechts de biechtstoel of het doodbed, die den sluijer van hun geheim opligt.—Het tweede oogmerk, dat de vergift-eters willen bereiken, is, zoo als zij zich uitdrukken, zich luchtiger, dat is, bij het bestijgen van bergen de ademhaling gemakkelijker te maken. Bij elken langen weg, dien zij bergop moeten gaan, nemen zij een zeer klein stukje rattenkruid in den mond, en laten het daarin langzamerhand oplossen. De uitwerking is verrassend, en met gemak bestijgen zij hoogten, die zij anders slechts met groote moeijelijkheid in de ademhaling zouden hebben kunnen beklimmen.—De hoeveelheid rattenkruid, waarmede zij beginnen, is, naar het getuigenis van eenigen onder hen, een stukje zoo groot als eene linze, dus iets minder dan een half grein. Bij deze hoeveelheid, die zij, eenige malen 's weeks, 's morgens vóór het ontbijt nemen, blijven zij geruimen tijd "om er zich aan te gewennen;" dan vermeerderen zij langzamerhand en voorzigtig die hoeveelheid, en wel naarmate de reeds tot gewoonte gewordene gift niet meer de verlangde uitwerking doet. Bij hen, die bij dit alles voorzigtig te werk gaan, vertoonen zich geene verschijnselen van slepende rattenkruids-vergiftiging; ja zelfs zijn [ 354 ]er, die beweren, dat zulk een rattenkruid-gebruik de arbeiders in arsenik-bergwerken voor den schadelijken invloed van hun beroep beveiligen kan. Indien echter de rattenkruid-eters om de eene of andere reden zich eenigen tijd lang van het gebruik van rattenkruid onthouden, dan vertoonen zich verschijnselen, die de grootste overeenkomst hebben met ligte graden van rattenkruids-vergiftiging, en waartegen slechts één middel helpt, te weten het onverwijlde terugkeeren tot de oude gewoonte. Het eenige, waardoor het rattenkruid-eten zich meestal doet kennen, is eene eigenaardige schorre of heesche stem. Ook bij dieren wordt het rattenkruid niet zelden aangewend. Zoo maken de stalknechts te Weenen, en vooral de koetsiers van aanzienlijke personen, daarvan voor hunne paarden een zeer uitgestrekt gebruik. Zij dienen het dezen in verschillende hoeveelheden en op onderscheidene wijze, doch altijd bij eene wassende maan toe, welk tijdstip de meeste rattenkruid-eters insgelijks voor het geschiktste achten,—en hier van daan het glanzige, schoone ronde aanzien der meeste wagenpaarden in Weenen; ook het zoo zeer gewilde schuimen wordt er door bevorderd, dewijl het rattenkruid de afscheiding van het speeksel vermeerdert. In bergstreken geeft men vrij algemeen in de laatste portie voeder eene gift rattenkruid, wanneer de paarden zware vrachten tegen steile hoogten moeten optrekken. Men gaat zoo jaren lang voort zonder eenig nadeel; doch indien zulk een paard in handen komt van iemand, die geen rattenkruid geeft, dan wordt het mager, verliest zijne vrolijkheid, wordt mat, en kan zelfs door het overvloedigste voeder zijn vroeger aanzien niet terugkrijgen.—Minder algemeen wordt aan het rundvee rattenkruid gegeven, en dan nog alleen aan mestossen en kalveren. De omvang des diers wordt daardoor zeer vermeerderd, doch het gewigt naar evenredigheid niet. Daarom koopen de slagters zulke ossen zelden op het uiterlijk aanzien. Zoowel in Stiermark als ook in Oostenrijk is menige landeigenaar ten gevolge van deze praktijk onder den naam van "Hidribauer" (Rattenkruidboer) bekend.

L.