Album der Natuur/1855/Iets over den Epyornis, Vrolik

Uit Wikisource
Iets over den Epyornis (1855) door Willem Vrolik
'Iets over den Epyornis' werd gepubliceerd in Album der Natuur (vierde jaargang (1855), pp. 57-58. Dit werk is in het publieke domein.
[ 57 ]
 

IETS OVER DEN EPYORNIS.



Het zal, naar ik vertrouw, den lezers van het Album, wier aandacht onlangs werd gevestigd op eenen grooten geheimzinnigen vogel, welligt nog op Madagascar levende, niet ongevallig zijn eenige nadere berigten daarvan te vernemen. Zij zijn ontleend aan N°. 18 der Comptes rendus des'séances de l'acad. des sciences, 30 Oct. 1854. Het ontvangen van het fragment van een scheenbeen en van het linker schaambeen van dien vogel, welken men Epyornis heet, gaven aanleiding tot eene korte aanteekening van twee fransche naturalisten, beide even beroemd, duvernoy en valenciennes, die uit de vergelijking dezer fragmenten en van het vroeger ontvangen metatarsaalbeen met de vogelgeraamten van het museum van den Jardin des Plantes, de voorstelling opperen, dat de Epyornis geenszins tot de struisachtige vogels zoude behooren, waartoe j. geoffroy st. hilaire en schlegel hem brengen, maar veeleer een reusachtige zwemvogel zoude wezen. Valenciennes is niet ongenegen den Epyornis te plaatsen tusschen de Pinguins (Alken) en den Vinduiker (Aptenodytes). Hij roept in het geheugen terug de vleugellooze Alk (Alca impennis), waarvan de eijeren zeer groot zijn, en herinnert dat de zeeën van Zuid-Afrika sterk bevolkt zijn met een groot aantal dezer zwem- en duikvogels, die hun element slechts verlaten, om zich met moeite op het rotsachtig strand voort te slepen. Zij verhouden zich tot de vogels als de Zeehonden tot de zoogdieren. Vele dezer kortvleugelige vogels begraven hunne eijeren onder het zand, hetgeen overeenkomt met de omstandigheden, waaronder men de eijeren van den Epyornis vond. [ 58 ]Hierbij komt, dat men de ligchaamsgrootte der vogels geenszins kan afleiden uit den omvang hunner eijeren. Er zijn betrekkelijk kleine vogels, die zeer groote eijeren leggen, en het ei van den struisvogel is in verhouding tot zijn ligchaam kleiner, dan dat van eene zwaan in verhouding tot het hare.

Wegens al deze gronden, achten duvernoy en valenciennes het niet onmogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat de Epyornis een zwemvogel is. Ik zal daaromtrent niet beslissen, slechts het afgietsel van het ei van den Epyornis kennende; maar bij het groot verschil van meening omtrent den rang aan den Dodo toe te kennen, acht ik het niet onbelangrijk, de aandacht kortelijk te vestigen op de zeer onderscheidene zienswijze omtrent een' vogel, waarvan men slechts het kolossale ei en een paar beenstukken kent. Volgens den een' toch is hij een struisvogel, volgens den ander een zwemvogel, met de Alken verwant. Voorzigtiger ware het voorzeker, de zaak onbeslist te laten, tot men er iets meer van wete.

W.V.