Album der Natuur/1855/Kolibri, van Hasselt

Uit Wikisource
De Kolibri (1855) door Alexander Willem Michiel van Hasselt
'De Kolibri' werd gepubliceerd in Album der Natuur (vierde jaargang, 1855), p. 93–94. Deze tekst is in het publieke domein.
[ 93 ]
 

DE KOLIBRI.

 

 

Een van de vlugste, ondernemendste en fraaiste trekvogels van Amerika is de Kolibri (Trochilus colibri), die den winter in de Keerkringslanden doorbrengt, in April door Louisiana zwerft, in Mei aan de groote meeren van Noord-Amerika gevonden wordt en midden in den zomer tot digt aan den poolkring toe zich waagt; een vogeltje, niet veel grooter dan de Noord-Amerikaansche hommel en die daarom ook in het Engelsch hommelvogel (humming-bird) geheeten wordt. Bekend is de heerlijke metaalglans zijner vederen, door breking der lichtstralen veroorzaakt. Het mannetje krijgt bij zijnen groen-gouden glans op rijperen leeftijd nog eenige glinsterende vederen, van kleur en gloed als een robijn.

Jaarlijks zendt het schoone Zuiden den Kolibri noordwaarts, als het ware als een bode uit ijdelheid of bespotting, om den schitterenden gloed zijner kinderen te verkondigen, in tegenstelling van het zooveel armer Noorden.

De overbrenging van het stuifmeel uit de meeldraden op de stengels der bloemen gaat niet bij alle gewassen even gemakkelijk, doch wordt aanmerkelijk bevorderd, niet alleen door insekten, waaromtrent dit algemeen genoeg bekend is, maar ook door deze teedere vogeltjes. De Kolibri toch vliegt met ongeloofelijke snelheid van bloem tot bloem, zijnen zeer langen en fijnen snavel diep in de bloemen instekende en tusschen de meeldraden omwoelende, ten einde honig uit die bloemen op te zuigen, doch waarbij tevens de uitstorting van het stuifmeel uit de meeldraden en de overbrenging daarvan op den stempel bevorderd wordt.

[ 94 ]Bij zijne snelle vlugt heeft hij van roofvogels weinig te vreezen. Dr. m. wagner (Reisen in Nord-Amerika in den Jahren 1852 und 1853. Leipzig, 1854; I, p. 160–164), aan wien deze berigten ontleend zijn, zag den eersten Kolibri, welken hij tot nu toe alleen uit de verzamelingen voor Natuurlijke Historie kende, levende in een ahorn-bosch in Beneden-Kanada, in al de schoonheid van zijn lucht- en bloemen-leven. Een Europeaan, die dit diertje niet kent, moet het op den eersten aanblik voor een insekt houden. In de vlugt is, bij de snelle beweging der vlerken, zijne gedaante niet te onderscheiden en doet aan enkele vlindersoorten denken. Aan den Niagara zag hij den Kolibri nog veel algemeener, in het begin van Augustus. In alle bloemtuinen komt hij voor, en is in het minst niet menschenschuw. In de bosschen zweeft hij meest om de bloemen eener Impatiens, welke veel heeft van het, ook bij ons inheemsch, Springzaad (Impatiens noli tangere) en welke, even als dit, bij de ligtste aanraking der rijpe zaaddoos, hare zaden met geweld uit elkander doet springen.

Overigens is het leven van dezen bloemen-amor buitengemeen teeder. Het allerkleinste hageltje doodt hem dadelijk. Dikwijls klemt hij zich nog stervende aan de bloemstengen vast en hangt dan, met zijn nedergebogen kopje, allerbevalligst aan den buigenden bloemsteel.

v.H.