Naar inhoud springen

Album der Natuur/1855/Muizen, Mulder

Uit Wikisource
Verscheidenheden van Muizen (1855) door Claas Mulder
'Verscheidenheden van Muizen' werd gepubliceerd in Album der Natuur (vierde jaargang (1855), pp. 190-191. Dit werk is in het publieke domein.
[ 190 ]
 

VERSCHEIDENHEDEN VAN MUIZEN;

TEEKENINGEN VAN DE

VAN VEEN'S.

 

 

In eene aanteekening over de Veldmuis (le campagnol; Mus terrester L.) gewaagt le francq van berkhey van twee teekeningen van rochus van veen, de eene voorstellende een hoog kastanjebruine, de andere een geelachtige veldmuis. Hij voegt er bij, dat evengenoemde teekenaar met zijne twee broeders jan en simon van veen, Noord-Hollandsche Edellieden, "er zich op toeleide om allerleije Noord-Hollandsche dieren en planten af te teekenen," welke teekeningen om hunne bijzondere uitvoerigheid nog onder de kunstkenners beroemd, doch heden (begin dezer eeuw) zeldzaam zijn. Deze broeders leefden in 1660 à 1670, zoodat naar le francq deze soort van muis toen in verschillende kleur reeds bekend was.

Het ware belangrijk te weten, wat er nog van de van veen's bestaat, en dat de verzamelaars hunne portefeuilles op dit punt, ten behoeve van de natuurlijke historie des Vaderlands, wilden nazien en van het gevondene kennis geven. Misschien schuilen er van die teekeningen nog bij deze of gene Noord-Hollandsche familie. Bijzonderheden van het leven en de kunstvoortbrengsels van de gebroeders van veen zouden, naar mijn bescheiden oordeel, in dit Album niet misplaatst zijn, te meer daar wij geen overvloed van uitstekende teekenaars van voorwerpen der natuur hebben aan te wijzen.

 

Dat witte muizen voor de aardigheid wel eens worden nagehouden, is bekend, maar dat zij soms in grooten getale in de natuur voorkomen, weet niet iedereen. Mij is het altans wel gebeurd, dat [ 191 ]men vroeg; "van waar komen toch de witte muizen?" en dat ik bij het antwoord, "uit de natuur," werd aangekeken, als ware men verwonderd over zulk een eenvoud. Voor hen, die aan de gegrondheid van dit antwoord mogten twijfelen, zij hier aangeteekend, dat wij in het Museum hebben witte haas, eekhoorn, korhoen, patrijs, spreeuw, lijster, musch, boerenzwaluw, allen in het wild gevangen; zoo zag ik voor eenige jaren witte eksters, levende in eene kooi. Had men van elke soort eens een paar gevangen en ware het mogelijk geweest dit in het leven te houden, zou het dan vreemder zijn geweest een wit ras te bestendigen, dan van konijnen of paarden, van hoenders of duiven? Het antwoord ligt voor de hand.

Van berkhey deelt mede, dat de spierwitte muizen (en ratten) somwijlen als eene bijzondere soort schijnen te zijn, alzoo zij in 1760, 1761 tot aan 1780 in menigte gevangen werden, zoodat men schier overal in de saletten der jufferschap witte muizen in glazen en traliekooijen opvoedde, en als eene aardigheid aan een zilveren kettingje en halsbandje liet spelen; doch welke mode dra verdween, omdat de diertjes een andere dan rozengeur van zich gaven. Op het land verdween deze verscheidenheid ook weder. Verg. Mag. v. Vaderl. Landbouw, II. 204.