Album der Natuur/1860/Aardbevingen in Calabrië

Uit Wikisource
Aardbevingen in Calabrië (1860) door Pieter Harting
'Aardbevingen in Calabrië,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (negende jaargang (1860), pp. 119-125. Dit werk is in het publieke domein.
[ 119 ]
 

AARDBEVINGEN IN CALABRIE.

 

 

In de Vergadering der Royal Institution of Great Britain, in Mei 1858, hield de heer james philipp lacaita eene voordragt over de aardbeving, die eenige maanden vroeger, namelijk in den nacht van den 16den December 1857, een groot deel van Calabrië verwoestte. Wij ontleenen daaraan voor onze lezers het volgende.

"Zuidelijk Italië wordt teregt geroemd wegens zijn heerlijk klimaat, zijne prachtige natuurtooneelen, zijne grootsche historische gedenkteekenen; doch het is evenzeer berucht als zijnde de klassieke grond van vulkanen en aardbevingen. De Etna en de Vesuvius zijn de twee werkzaamste onder de vulkanen in Europa, en vreeselijke aardbevingen hebben dikwerf in uitgebreide landstreken de schrikkelijkste verwoestingen aangerigt en aan duizende menschen het leven gekost. Onder de thans nog levende bewoners van het koningrijk Napels zijn er, die getuige geweest zijn van zes groote aardbevingen, zonder de kleinere mede te rekenen, die geringere uitwerkselen teweeg bragten.

Op den 5den Februarij 1783, ten 1 ure 's nam., onderging de Piana di Monteleone, in de provincie van Calabria Ultra I, een zoo hevigen schok, dat in minder dan twee minuten 109 steden en dorpen geheel verwoest en 32,000 van de 166.000 inwoners onder de bouwvallen hunner woningen bedolven werden. Eene herhaling van den schok te middernacht verwoestte ook de steden Reggio en Messina en breidde zich uit over het geheele Valdemone. Bij het begin van de Farostraat, sleepte de zee, na eerst zich van de Calabrische kust verwijderd te hebben, daarop terugkeerende, met onweerstaanbaar geweld meer dan 1500 inwoners der stad Scylla mede, die om zich te beveiligen naar het strand gevlugt waren. Na eene opeenvolging van ligtere schokken, deed op den 28sten Maart een nieuwe schok de [ 120 ]geheele streek van Reggio tot kaap Callonna, eene oppervlakte van 1200 vierkante E. mijlen (ongeveer 130 vierk. uren gaans), schudden, en voegde nog een tweeduizendtal bij het getal der slagtoffers. Bergen werden gekloofd, hooge rotsen stortten neder, rivieren veranderden haren loop, meren werden gevormd, dalen in heuvels herschapen, diepe scheuren ontstonden, het geheele uitwendig aanzien van de landstreek werd veranderd, zoodat de grenzen der vroegere eigendommen niet meer herkenbaar waren. Twintig dagen lang rustte een dikke stinkende mist op het zwaar geteisterde land; in den zomer ontstonden epidemische koortsen, en in het begin van 1784 had Calabrië reeds meer dan 80,000 zijners inwoners verloren. Van Februarij tot December 1783 werden niet minder dan 949 schokken gevoeld en bovendien nog 151 in 1784; geheel ophouden deden zij niet vóór 1786.

De tweede der bedoelde aardbevingen had plaats op den 26sten Julij 1804, ten half elf ure des avonds. Toen was de berg van Frosalone, in de provincie Molise, het oude Samnium, het middelpunt van eene geweldige aardbeving, die 35 seconden aanhield, 61 steden en dorpen vernielde en 6000 bewoners doodde. Zij werd gevoeld tot aan Napels toe, waar alle gebouwen daardoor meer of min aanmerkelijk beschadigd werden.

Andere hevige aardbevingen hadden plaats in 1835, 1836 en 1851, doch alle deze, met uitzondering van die in 1783, deden in hevigheid onder voor die in 1857.

Op den 16den December van genoemd jaar was de hemel helder, de lucht buitengewoon stil, toen des avonds, éen kwartier over tien uur, een plotselijke, golvende schok, die 20 seconden aanhield, onmiddellijk voorafgegaan en vergezeld door een schrikwekkend hol rommelend geluid, de bewoners deed ontwaken, die, volgens de gewoonte aldaar, zich reeds vroegtijdig ter rust hadden begeven. Na eene tusschenpoos, die hoogstens drie minuten duurde, deed een allergeweldigste schok van 25 seconden duurs, welke eene draaijende beweging had, de huizen instorten en begroef duizende onder hunne bouwvallen. Drie andere schokken werden nog gedurende dien nacht gevoeld, en vele andere op de volgende dagen, doch geene van deze [ 121 ]waren zoo sterk en vernielend als de beide eerste. Bijna twee maanden lang werd schier dagelijks even voor het opkomen der zon een ligte schok gevoeld. Op den 7den Maart, ten 3 ure des namiddags, had wederom een hevige schok plaats, die groote schade aanrigtte, en nog vele weken later beefde de grond van tijd tot tijd, doch in geringere mate.

De zetel dezer aardbeving was in de centrale groep van bergen in de provinciën Basilicate en Principato Citra, een gedeelte uitmakende van de bergketen der Apennynen, welke de waterscheiding daarstellen tusschen de stroomen, die naar de Tyrrhenische, de Jonische en de Adriatische zee vloeijen. Het middelpunt van werking, voor zoover men uit de hoegrootheid der uitwerkselen oordeelen kan, was nagenoeg in het hart der provincie Basilicate, in eene groep van kalkgebergten. Op de hellingen of op de lagere toppen dezer groep staan of liever stonden de steden en dorpen van Montemurro, Saponara, Viggiano, Tramutolo, Marsico Vetere, Marsico Nuovo, Spinosa en Sarconi, met eene digte bevolking van 35,570 inwoners. Van dit aantal werden binnen eene halve minuut meer dan 12000, dat is meer dan een derde, onder de puinhoopen begraven en gedood, en bovendien 2000 zwaar gewond. De grond barstte op verscheidene plaatsen open, diepe spleten vormden zich; vruchtbare heuvels werden naakte rotsen, dalen werden opgeheven, kleine waterpoelen ontstonden, bergen werden door diepe kloven vaneen gereten. De steden Montemurro en Saponara inzonderheid werden als geheel weggevaagd; de eerste verloor 5600 van de 7000, de laatste 3000 van de 4000 inwoners. Saponara, dat in de middeleeuwen ontstond uit het oude Grumentum, waar hannibal door den consul claudius nero eene nederlaag onderging, werd schier met den grond gelijk gemaakt; slechts eenige weinige verstrooide huizen zijn blijven staan. Van Montemurro, oorspronkelijk eene Sarraceensche nederzetting uit de tiende eeuw, is letterlijk niets overgebleven dan een hoop puin. Op den morgen van den 17den December waren 5600 der bewoners dood of lagen stervende onder de bouwvallen, 685 waren gewond; de weinigen, welke ongedeerd waren gebleven, zagen zich afgescheurd van hunne dierbaarste betrekkingen, zonder woning, te mid[ 122 ]den van bouwvallen, zonder middel van bestaan, hulpeloos en blootgesteld aan de guurheid van eenen harden winter op een hooge spits van het Apennynsch gebergte! Eenige dagen later maakte de stank der lijken onder de ingestorte huizen een langer verblijf aldaar voor de weinige overlevenden onmogelijk! Zoowel te Montemurro als te Saponara waren de huizen op de vreemdste wijze onderste boven geworpen of weggescheurd, zoodat de overblijfselen in de beneden gelegen kloven belandden; in verscheidene gevallen werden voorwerpen uit de lagere verdiepingen in de hoogere teruggevonden; soms ook werden zij in allerlei rigtingen verstrooid gevonden, als waren zij van uit een middelpunt weggeslingerd. De tooneelen van ellende en angst, die in deze ongelukkige steden plaats grepen, gaan alles wat de verbeelding zich voor kan stellen te boven. Zwaar geteisterd werd ook Viggiano, eene stad, welker inwoners sedert onheugelijke tijden de gewoonte hebben, met hunne harpen door verschillende streken der wereld rond te trekken, en des zomers met het overgegaarde geld naar huis terug te keeren. Deze plaats verloor 1700 van de 6634 inwoners, en het meerendeel der huizen en kerken stortte in, terwijl een spoedig zich verbreidende brand het vreeselijke van den nacht nog vergrootte.

Van uit het middelpunt des driehoeks, gevormd door deze drie steden, die de woede der aardbeving het ergst ondervonden, zijn de afstanden in eene regte lijn: naar de golf van Policastro 24 E. mijlen; naar Paestum, aan de golf van Salerno, 58 mijlen; naar den mond van de Aqui, aan de golf van Tarente, 47 mijlen; naar den uitgebranden vulkaan de Monte Vulture 55 mijlen; naar den Vesuvius 94 mijlen; naar Bari, aan de Adriatische zee, 80 mijlen, en naar den Etna 195 mijlen.

De vreeselijke uitwerkingen dezer aardbeving breidden zich nog buiten deze streek uit, hoewel in iets verminderde hevigheid, over eene oppervlakte van meer dan 3000 vierkante mijlen. Meer dan 200 steden en dorpen werden verwoest of in meerdere of mindere mate beschadigd; van eene bevolking van 200,000 inwoners werden er niet minder dan 10,000 gedood.

Het binnen dezen kring gelegen vruchtbare dal van Diano, waar[ 123 ]door de zich in de Sele uitstortende Tanagro vloeit, en hetwelk doorsneden wordt door den grooten weg, die naar Calabrië leidt, langs welks zijden op de helling der heuvelen talrijke steden en dorpen verrijzen, ondervond mede de treurige gevolgen der aardbeving. Polla verloor 2000 van de 7060 inwoners, Padula 500 van de 9000, Pertosa 218 van de 1100, Sassano 185 van de 3600, Montesano 420 van de 4800 enz. Het dal van Diano verlatende en noordwaarts voortgaande naar het begin van het dal der Sele, ontmoet men Brienza, Calvello, St. Angelo Le Fratte, Picerno, Tito, Potenza, de hoofdstad Basilicata enz., in alle welke vele huizen en openbare gebouwen zijn ingestort en vele bewoners gedood. Te Tito inzonderheid zijn 300 der 4939 inwoners onder de puinhoopen begraven, en zijn fraaije Normannische hoofdkerk is geheel omver geworpen. Ten zuiden van Potenza, in de bovendalen van de Bradano, de Basento en de Agri, en oostwaarts van het middelpunt van werking, werden te Laurenzana, Corleto, Guandia, Aliano, Armento, Gallicchio, Missanello, Sant' Arcangelo, Castelsaraceno, en in talrijke andere steden en dorpen, de meeste huizen in bouwvallen veranderd en vele der bewoners daaronder bedolven.

De uitwerkselen dezer vreeselijke aardbeving strekten zich zelfs nog ver buiten den boven vermelden omtrek uit. De twee schokken van den 16den werden gevoeld, in verschillenden trap van hevigheid, tot aan Reggio in Calabrië zuidwaarts, tot aan Brindisi aan de Adriatische zee naar het Oosten, Vasto, insgelijks aan de Adriatische zee, in het noorden, en Terracina in het westen. In de binnen deze grenzen gelegen steden werden nog vele gebouwen in meerdere of mindere mate beschadigd en ook eenige menschen gedood. Zelfs te Napels werden de inwoners zoozeer verschrikt door het geweld der schokken, dat zij den geheelen nacht in de open lucht doorbragten.

In het geheel bedroeg het getal der slagtoffers, volgens eene matige berekening, minstens 22000. Velen zouden zonder twijfel nog hebben kunnen gered geworden, wanneer het slechts mogelijk ware geweest hen spoedig uit te delven. Vandaar vermoedelijk het in verhouding geringe getal gekwetsten, dat slechts omstreeks 4000 heeft bedragen.

[ 124 ]Telt men al de slagtoffers te zamen, die in den loop der laatste 75 jaren, van 1783 tot 1857, in het koningrijk Napels door aardbevingen het leven verloren, dan bedraagt hun aantal niet minder dan 111,000, of meer dan 1500 jaarlijks, en dat op eene bevolking van ongeveer zes millioenen!

Verscheidene treffende voorvallen kwamen bij deze of vroegere aardbevingen voor. In 1783 werd eloisa basili, een schoon meisje van zestien jaren, met een kind in hare armen onder de bouwvallen begraven. Het kind stierf op den vierden dag. Zij was zoo van alle zijden ingesloten, dat zij het lijkje moest blijven vasthouden. Door eene naauwe spleet drong nog een lichtstraal tot haar door, en zoo kon zij de dagen tellen. Eerst op den elfden dag werd zij opgedolven. Zij herstelde, maar bleef droefgeestig en zwaarmoedig, kon het gezigt van een kind niet verdragen en wilde noch huwen, noch in een klooster gaan. Zij hield zich bij voorkeur op in eenzame plaatsen, keerde zich met eene huivering af van huizen, en zat liefst stil peinzende onder eenen boom, van waar geen gebouwen te zien waren. Zoo leidde zij nog gedurende eenige jaren een treurig leven en stierf, toen zij vijfentwintig jaren oud was.

Gelukkiger was het lot van marianna de franceschi, eene schoone jonge dame van twintig jaren, die, bij de aardbeving van 1804, te Guardia Regia werd uitgedolven, na gedurende tien dagen en acht uren begraven te zijn geweest. Zij herstelde geheel, huwde en werd de moeder van een talrijk kroost.

Eene dame met haar kind werd na 30 uren door haren teeder minnenden echtgenoot uitgedolven, die schier bezweek onder de vermoeijenis van het graven. Toen men haar vroeg, welke hare gedachten gedurende dien tijd waren geweest, antwoordde zij: "ik was wachtende."

Bij de laatste aardbeving, herinnerde zich een heer te Montemurro, nadat hij met zijne vrouw en talrijk huisgezin uit het huis ontvlugt was, dat nog een zijner kinderen te bed was achtergelaten. Hij keerde terstond terug om ook dit te halen, maar het huis stortte aan alle zijden in, en hij bleef alleen op een muur staan, terwijl al de zijnen door het neervallend puin gedood werden. De slag was te groot; zijn verstand begaf hem, hij werd volslagen krankzinnig.

[ 125 ]Te Saponara werd de regter, met zijne jonge vrouw en twee kinderen, onder de bouwvallen zijner woning begraven. Hij werd nog levend uitgedolven, maar zijne vrouw werd dood gevonden, liggende kruiselings over zijne knieën, met hare handen uitgestrekt naar hare doode kinderen. Hij was geheel overstelpt door zijn verlies; sedert dat tijdstip neemt hij nog steeds ijverig de pligten van zijn ambt waar, maar men heeft nog geen glimlach op zijn gelaat gezien, geen woord uit zijnen mond gehoord, dat op het gebeurde betrekking had.

Er worden voorbeelden verhaald, die bewijzen, hoe buitengewoon lang het leven nog kan gerekt worden onder zulke omstandigheden. De reeds boven medegedeelde gevallen van eloisa basili en marianna de franceschi getuigen zulks. In 1783 werd een zeer jong kind op den derden dag uitgedolven en bleef in het leven. Na de laatste aardbeving in December 1857, werden maria antonia palermo en hare beide dochtertjes, waarvan het eene slechts dertien maanden oud was, op den achtsten dag van onder de puinhoopen te voorschijn gebragt; alle drie behielden het leven. Merkwaardig is ook de lengte van tijd, gedurende welken sommige dieren levend zijn gebleven. Men vond eenen ezel nog levend op den vijftienden dag, en in 1783 werden twee muilezels en een kuiken nog levend gevonden op den tweeëntwintigsten en twee jonge varkens op den tweeëndertigsten dag."