De Stijl/Jaargang 4/Nummer 6/Caminoscopie

Uit Wikisource
(Doorverwezen vanaf Aldo Camini/Caminoscopie/2)
‘Caminoscopie’ door Aldo Camini
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 4, nr. 6 (juni 1921), p. 82-87. Publiek domein.

[ 82 ]CAMINOSCOPIE

’N AN­TI­PHI­LO­SO­PHI­SCHE LE­VENS­BE­SCHOU­WING ZON­DER DRAAD OF SYS­TEEM DOOR

ALDO CAMINI


IV

De laatste poot van de hemestoel. — Ik zou wenschen, dat het laatste restje logica, waarmeê we de vroegere levensperioden verlieten besteed werd aan het besef, dat de ontwikkelingsstoornis veroorzaakt is door het aanhouden en conserveeren van een romaansch-katholieke z. g. n. godsdienstige levensverklaring. Gelukkig heeft het nieuwe industrieel-geestelijke Italië, dat reeds in het brein van Da Vinci aanving, daarmede machinaal afgerekend; al moet erkend worden dat juist in Italië, — waar men het noodig acht ons door middel van afschuwwekkend geverfde kalkpoppen aan de kortstondige uren van Europa’s religieuze bruiloft te herinneren, — zich nooit heeft beïnfluenceeren door wat geverfd gips, zelfs niet door massa’s Carrari’s marmer (Michel Angelo), al werd aan deze kwantiteit van organisch gevormd materiaal dan ook een anorganische, metaphysische waarde toegekend. Het rumoerig, eergierig gekrijsch van Savonerola heeft zelfs weinig uitwerking gehad, tenzij dan de versterking van het romantisch levensgevoel, dat in elk land ingesloten tusschen bazalt-steenen rotsen, en azuurblauw water, helaas sterk moet zijn.
Sinds Augustinus is de menschheid verstrikt in de dwaling, dat zij uit twee helften bestaat: een geestelijke en een lichamelijke. In de phylosofismen en theosofismen, — waarmede wij dank zij de nitroglycerineatmospheer van het moderne leven dagelijksch onze schoenen poetsen, — heeft zich het materialisme der godsdienst omgezet in een idealisme samengesteld uit principes en hypothesen. Het geloof aan een lichamelijken [ 83 ]god, aan hekserij en wonderdoenerij is wel de brutaalste consequentie van een materialistische levensvoorstelling en voor deze burgerlijke materialiseering van den geest had de phylosofie het remédie van het principe. Zij scheurde het leven principieel van elkaâr en stelde aan elkander polair: geest-stof, lichaam-ziel, man-vrouw enz. De pogingen van onze officieele, moreele broedmachines om het gescheurde kleed van ons bestaan aan een te lasschen, hebben geen kans van slagen meer. Men kan zonder eenige wroeging zijn philosofische boekenkast in brand steken.
Ik hoop niet dat de lezeres of lezer al haar (zijn) logica aan mij verspilt. Zijt gij werkelijk electrisch met mij verbonden, dan zult gij voor ik deze bladzijden beeindig nog juist zooveel logisch inzicht behouden hebben als noodig is, om klip en klaar de [te, ed.] beseffen, dat de zuivere rede van Hegel en de nog zuiverder van Gentile niet het geschikte middel is om de tweespraak van het bestaan te overwinnen. Alleen het leven, waarvan kunst, religie enz. meer of minder zwakke teekens zijn, brengt deze overwinning tot stand. Er zijn maar weinig italianen — en om zonder voorkeur te blijven: maar weinig niet-italianen — die niet door een der regionen die ons bestaan beheerschen geregeerd worden. Het gevoelscontrast dat den grondslag vormt voor onze religieuze gezindheid, de tweespraak van geleidelijken, lichamelijken en geestelijken groei, tegenover plotselinge lichamelijke en geestelijke vernietiging, — collectief in den vorm van kultuur tegenover oorlog; individueel van voortplanting tegenover narcose en dada, — vindt eerst dan zijne volledige oplossing, wanneer geen enkel weemoedig verlangen naar een stoel in het hiernamaals meer voorhanden is. En, ofschoon ik zeer goed weet, dat reeds drie pooten van dezen stoel, door den houtworm der wetenschap, zoodanig zijn vermolmd, dat geen mensch zelfs geen gewichtloozen engel het langer dan een seconde daarop uithoudt, eisch ik toch van de nieuwe generatie dat ze mij ook dezen laatsten poot stuk slaat. [ 84 ]

V

Het Identiteitsprinciep. — Onze verlangens naar mechanische en electro-dynamische beheersching der polariteit kwamen reeds tot uitdrukking in de kortstondige vreugden van onze jeugd, in de oogenblikken waarin wij zonder kennis van zaken, onbekend met de eigenschappen van de materie, geloofden aan de boven-mechanische oorzaken van het bestaan. Eenzelfde primitiviteit van denken is vastgelegd in de evangelische analogieën en wonderen. Het kon alleen aan een materialistische meerderheid overkomen aan deze verzinnelijking van den geest een materiëele beteekenis te hechten. In deze meest armzalige wereldvoorstelling der materialistische geloovigen waarin men „god” en „goochelaar” identiek achtte, zette de wetenschap haar vlijmscherp operatiemes. Zij legde het electro-magnetisch veld van ons bestaan bloot, toonde dat de materie levens, wijl met aether bevrucht, en met radio-electriciteit geladen was. Zij ging zelfs verder door de wisselwerking van aether en massa aan te toonen en het leven als een relatieve werking in tijd-en ruimte-dimensies, wier aantal afhankelijk is van de plaats, die wij ten opzichte van haar innemen. Hierdoor kreeg de geest te doen met de nieuwe drie-eenheid tijd-ruimte-ding. Elk nieuw wetenschappelijk inzicht wordt op de materie veroverd door het mechanische apparaat, realiseert zich in het experiment en in den bouw van nieuwe instrumenten. Zoo is dan, wetenschappelijk, het heelal opnieuw ontdekt. Toch is nog niet het gevolg van het relativiteitsprinciep overzien: het identiteitsprinciep n. l. Van dit laatste is mijn eigen gedachtenbeelding het logisch-onlogisch gevolg. In het relativisme werd nog vergeten dat in de kosmos het positieve en negatieve in elkaâr voorhanden zijn, dat het wereldbeeld zoowel relatief-positief als absoluut-negatief is en dat elk punt dat wij buiten het reeële wereldbeeld trachten in te nemen, een volledige kennis van het bestaan verzwakt.
De belachelijke bewegingen uitgevoerd door onze esthetische, [ 85 ]wetenschappelijke of phylosofische charlatans, hadden hun ontstaan te danken aan een vooropgestelde gedachtenfiguur, een hypothese a priori, geabstraheerd van de kosmische realiteit, die rustende in zichzelf onveranderlijk blijft. Het „stelling-nemen”, het innemen van een vast punt ten opzichten van een stato-dynamische werkelijkheid verhinderde niet slechts het concentreeren der menschelijke energie, maar vóór alles een collectieve wereldbeheersching langs electro-dynamischen weg. Inplaats daarvan werd door de doodspredikers en moralisten, door de physosofen en esthetici het kosmisch geheel verbrokkeld en als macaroni in onze religieuze soep gedaan, welke wij gedwongen waren tot den laatsten korrel op te eten. Het schema dat in elk tijdperk van een ideaal levensbeeld of ideale levensverhouding, in den vorm van een god, werd ontworpen, belemmerde behalve de vervulling van dit verlangen, het vormen van sterke persoonlijkheden en de gelijktijdige, geestelijk-zinnelyke waarneming (beleving) van het stato-dynamische universum, waarvan het geslachtelijk verkeer van man en vrouw de duidelijkste projectie is.
In elken man is een vrouw, in elke vrouw een man voorhanden en alle inspanning van onzen geest om aan eén dezer beide de wereldsouvereiniteit te schenken, hetzij door vermannelijking, hetzij door vervrouwelijking van onze cultuur lost de tweespraak van het bestaan, niet op. Persoonlijk trek ik, — en ik spreek hier geheel uit naam van het latijnsche ras, — den man voor, hoewel ik besef dat, alle kunstwerken, alle wetenschappelijke en technische ontdekkingen, hun oorsprong vinden in de vrouw. Ja dit geldt zelfs voor de homosexueele kunstenaars, voor wie de vrouw, indirect, het inspireerend object blijft. Alle kunstwerken zijn door de vrouw via den man gemaakt. Zij drukken in hun uiterlijke verschijning dit contrast volkomen uit, terwijl zij eerst dan onvergankelijke, cultureele waarde hebben, wanneer de polariteit, door constrastevenwicht blijkt overwonnen. [ 86 ]
Ik verafschuw het sandaalidealisme even sterk als de sentimenteele pose der kunstenaars, die voorgevend het scheppingsprincipe als waarheid erkend te hebben, slechts de positieve zijde van dit principe dienen. Door aan de naar ons toegekeerde verschijning van den natuur b. v. aan een bloempje hun ziel en zaligheid op te hangen, bewijzen zij dat de negatieve zijde hun totaal onbekend is. Zij dwalen. Maar evenzeer dwalen zij, die tusschen de polariteit hun acrobatische toeren verrichten en die uit het gemis van een nieuwe heroische wereldaanschouwing ieder oogenblik hetzij naar het positieve, hetzij naar het negatieve kunnen overhellen. Aan den tegenovergestelden kant van hen die zich vastklampen aan de positieve zijde van het scheppingsprinciep, staan de geestelijke en physische sadisten, die hun liefde vormen uit de abstracte of reeële vernietiging van het organisme, waartoe ze slechts dan hun recht toonen wanneer ze in een mechano-technischen, mechano-optischen of mechano-phonetischen vorm de levensdualiteit samenbinden.
Voor zoover de wetenschap het experimenteerend subject in haar proefnemingen betrok, droeg zij er toe bij de scheiding tusschen object en subject op te heffen. Hierdoor werden op eenmaal alle positieve stellingen tot karikatuur — het heelal een uitvinding van onszelve en van ieder op z’n eigen wijze — elke hypothese verkeerd en goed tegelijkertijd — ja en neen een en hetzelfde — recht en krom, lang en kort, licht en zwaar, hoog en laag, iets en niets, ernst en parodie aan elkaâr gelijk en gesynthetiseerd in Dada.
Dada de abstract-concrete messias der nieuwere tijden.
De vierdimensionale wereld van Minkowski is van gummi. Men kan haar uittrekken en indrukken zonder dat zij aan inhoud verliest of wint. De opheffing van onze betrekkelijkheid is alleen mogelijk door ontkenning van elke positieve waarde. Waarheid bestaat niet en wat wij voor haar aanzien is slechts het spook van onszelve, geboren uit de begrensde en begrenzende samenvatting van het denkend subject met de niet denkende, [ 87 ]alzoo weerlooze buitenwereld. Het is echter zeer de vraag of de buitenwereld inderdaad weerloos, passief is. Het is zeer goed mogelijk, dat de buitenwereld ons denkt en dat wij zelf abstract, weerloos, passief zijn. De philosofen, — stroopers die jacht maken op hun eigen spookverschijning, — hebben onderling met elkaâr afgesproken, dat het zelf zich door ons denkt maar dit is even waar (of onwaar) als dat wij ons denken door het zelf, aangezien objekt en subject identiek zijn. Ik geef u mijn penhouder voor één realiteit. Zelfs het getal is een bedrieger. Een gummi-draadnagel. We moeten in ons uitroeien dit draadnagelbewustzijn. Waarom bij de telling aan te vangen met 1 en niet met 1/2, 1/4, 1/8, 1/120, 1/1000, 1/99100? Omdat wij allen lijden aan bevolkingsregistersideologie.
Dat wij met 1 aanvangen bewijst genoegzaam dat wij midden in den vloed der oneindigheid op een gegeven moment stelling nemen tusschen min en plus (zie onderstaande figuur), waardoor natuurlijk al onze berekeningen, die op het getal berusten belachelijk, betrekkelijk en ongemotiveerd zijn.

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Ad Petersen (ed.; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 63-66.
  • Els Hoek (redactie; 2000) Theo van Doesburg. Oeuvrecatalogus, Bussum: Uitgeverij Thot, ISBN 90-6868-255-5, p. 701-702.