Arbeidsomstandighedenwet 1998/Hoofdstuk 6

Uit Wikisource
< Arbeidsomstandighedenwet_1998/Hoofdstuk_5 Arbeidsomstandighedenwet 1998/Hoofdstuk 6 Arbeidsomstandighedenwet_1998/Hoofdstuk_7 >


   Wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998)   
Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied
Hoofdstuk 2. Arbeidsomstandighedenbeleid
Hoofdstuk 3. Samenwerking, overleg, bijzondere rechten van de
ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende
werknemers en de regeling van de deskundige bijstand
Hoofdstuk 4. Bijzondere verplichtingen
Hoofdstuk 5. Toezicht en ambtelijke bevelen
Hoofdstuk 6. Vrijstellingen, ontheffingen en beroep
Hoofdstuk 7. Sancties
Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 6. Vrijstellingen, ontheffingen en beroep[bewerken]

Vrijstelling en ontheffing[bewerken]

Artikel 30[bewerken]

1. Onze Minister kan met betrekking tot categorieën van bedrijven, inrichtingen, of arbeidsverhoudingen vrijstelling verlenen van de voorschriften zoals die bij of krachtens artikel 5, en de artikelen 12 tot en met 18 zijn vastgesteld.
2. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan met betrekking tot een individueel bedrijf of inrichting ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, tenzij met betrekking tot een dergelijk voorschrift een eis is gesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld inzake het verlenen van vrijstellingen of ontheffingen als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid.
4. Een vrijstelling of een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.
5. Aan een vrijstelling of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
6. Een vrijstelling onderscheidenlijk ontheffing kan worden ingetrokken wanneer:
a. een of meer der redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen;
b. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd;
c. zich na de verlening zodanige feiten of omstandigheden voordoen dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de vrijstelling of ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend.
7. De werkgever zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn verzoek om ontheffing aan de deskundige werknemers en de andere deskundige personen, bedoeld in artikel 13, de personen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en de arbodienst alsmede aan de ondernemingsraad of aan de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging brengt de werkgever de inhoud van zijn verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de belanghebbende werknemers.
8. De werking van een beschikking inzake een ontheffing wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Beroep[bewerken]

Artikel 31[bewerken]

1. Tegen een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, tweede lid, kan door een belanghebbende administratief beroep worden ingesteld bij Onze Minister.
2. Onze Minister kan een commissie instellen, die is belast met het horen van belanghebbenden.
3. Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, en 34, eerste lid, wordt gegeven namens Onze Minister.