Arbeidsomstandighedenwet 1998/Hoofdstuk 7

Uit Wikisource
< Arbeidsomstandighedenwet_1998/Hoofdstuk_6 Arbeidsomstandighedenwet 1998/Hoofdstuk 7 Arbeidsomstandighedenwet_1998/Hoofdstuk_8 >


   Wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998)   
Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied
Hoofdstuk 2. Arbeidsomstandighedenbeleid
Hoofdstuk 3. Samenwerking, overleg, bijzondere rechten van de
ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende
werknemers en de regeling van de deskundige bijstand
Hoofdstuk 4. Bijzondere verplichtingen
Hoofdstuk 5. Toezicht en ambtelijke bevelen
Hoofdstuk 6. Vrijstellingen, ontheffingen en beroep
Hoofdstuk 7. Sancties
Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 7. Sancties[bewerken]

Strafbepaling[bewerken]

Artikel 32[bewerken]

1. Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
2. Het niet naleven van het eerste lid is een misdrijf.

Beboetbare feiten[bewerken]

Artikel 33[bewerken]

1. Als beboetbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de artikelen 3, 3a, 4, 5, met uitzondering van de derde en vierde zin van het derde lid, 8, 9, eerste lid, 11, 13, eerste tot en met vierde lid, negende en tiende lid, 14, eerste, tweede en zevende lid, 14a, tweede, derde en vierde lid, 15, eerste en derde lid, 18, 19. Terzake van de feiten bedoeld in de vorige volzin, kan een boete worden opgelegd van de eerste categorie.
2. Als beboetbaar feit wordt tevens aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als beboetbaar feit. Terzake van de feiten, bedoeld in de vorige volzin, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald of een boete kan worden opgelegd van de eerste of tweede categorie.
3. Een beboetbaar feit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt als een strafbaar feit, indien tweemaal binnen een daaraan voorafgaande periode van 48 maanden, met respectievelijke tussenliggende perioden van ten hoogste 24 maanden, voor een zelfde feit, een bestuurlijke boete is opgelegd die onherroepelijk is geworden.
4. Geen boete kan worden opgelegd terzake van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten.
5. De handeling of het nalaten, bedoeld in het derde lid, is een overtreding.

Aanduiding pleger beboetbaar feit[bewerken]

Artikel 33a[bewerken]

1. Beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
2. Indien een beboetbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de boete worden opgelegd aan:
1°. de rechtspersoon, of
2°. degene die opdracht heeft gegeven tot de gedraging waardoor de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet of de daarop berustende bepalingen niet zijn nageleefd alsmede tegen hem die feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedraging, of
3°. de onder 1° en 2° genoemde tezamen.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met een rechtspersoon gelijkgesteld:
1°. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid,
2°. de maatschap,
3°. de rederij en
4°. het doelvermogen.

Hoogte boete en recidive[bewerken]

Artikel 34[bewerken]

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de in artikel 33, tweede lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur.
3. De hoogte van de bestuurlijke boete die ten hoogste voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd is gelijk aan de geldsom van de categorie die voor het beboetbaar feit is bepaald.
4. Er zijn 2 categorieën:
1°. de eerste categorie: € 4 538;
2°. de tweede categorie: € 11 345.
5. Onverminderd het vierde lid verhoogt de aangewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, de boete met 50% van de geldsom, indien terzake van het plegen van het beboetbare feit nog geen 24 maanden zijn verlopen nadat het feit is geconstateerd en het opleggen van een vroegere boete wegens het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting onherroepelijk is geworden.
6. Voor zover de bestuurlijke boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

Informatie, zwijgrecht en cautie[bewerken]

Artikel 35[bewerken]

1. Indien de toezichthouder jegens de belanghebbende een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is die belanghebbende niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het de boeteoplegging betreft. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 34, eerste lid, voornemens is om aan de belanghebbende een bestuurlijke boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 34, eerste lid, er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 34, eerste lid, de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 34, eerste lid, er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Boeterapport[bewerken]

Artikel 36[bewerken]

1. Indien de toezichthouder vaststelt dat een beboetbaar feit is gepleegd, maakt hij zo spoedig mogelijk daarvan een rapport op.
2. In het rapport worden in ieder geval vermeld:
a. de aard van het beboetbaar feit onder vermelding van het wettelijk voorschrift waarmee in strijd is gehandeld;
b. de aanduiding van de plaats waar het beboetbaar feit is gepleegd;
c. de bij het beboetbaar feit betrokken persoon of personen;
d. de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichting rust tot naleving van het beboetbare wettelijke voorschrift.
3. Het rapport wordt toegezonden aan de daartoe op grond van artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaar.
4. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden of uitgereikt aan de in het tweede lid, onder c en d bedoelde persoon. Indien de in de eerste volzin bedoelde persoon het rapport niet begrijpt, draagt de toezichthouder er zo veel mogelijk zorg voor dat de in het rapport vermelde informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Boetebeschikking[bewerken]

Artikel 37[bewerken]

1. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd bij beschikking van een daartoe op grond van artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaar. De beschikking wordt gegeven binnen 13 weken na dagtekening van het boeterapport, bedoeld in artikel 36, eerste lid.
2. In de beschikking wordt in ieder geval vermeld:
a. de hoogte van de bestuurlijke boete;
b. het beboetbaar feit terzake waarvan de boete verschuldigd is;
c. de bij het beboetbaar feit betrokken personen;
d. degene die voor de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen aansprakelijk is;
e. de termijn of de termijnen waarbinnen de boete moet worden betaald.
3. Indien een persoon als bedoeld in het tweede lid, onder c en d, de inhoud van de beschikking niet begrijpt, draagt de daartoe op grond van artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaar er zoveel mogelijk zorg voor dat de in de beschikking vermelde informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Betaling[bewerken]

Artikel 38[bewerken]

1. De bestuurlijke boete wordt betaald aan de Staat binnen 6 weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 37, is bekendgemaakt.
2. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaar de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld.

Aanmaning[bewerken]

Artikel 39[bewerken]

1. Bij gebreke van betaling maant de daartoe op grond van artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaar degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, schriftelijk aan binnen 2 weken alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De verschuldigde boete wordt verhoogd met de op de aanmaning betrekking hebbende kosten.
2. De aanmaning bevat de aanzegging dat de bestuurlijke boete, voorzover deze binnen de in de aanmaning gestelde termijn niet wordt voldaan, wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 40.

Invordering[bewerken]

Artikel 40[bewerken]

1. Bij gebreke van tijdige betaling vordert de daartoe op grond van artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete is opgelegd, de verschuldigde bestuurlijke boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel in.
2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. Gedurende 6 weken staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.
4. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld in artikel 37, niet is ontvangen of dat de bij die beschikking opgelegde bestuurlijke boete ten onrechte of op een te hoge geldsom is vastgesteld.
5. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding anders beslist.

Vervaltermijn[bewerken]

Artikel 41[bewerken]

1. De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen vervalt na verloop van 2 jaar na de dag waarop het beboetbaar feit is vastgesteld.
2. De beslissing om een bestuurlijke boete op te leggen stuit de in het eerste lid bedoelde termijn.

Wijziging boetebedrag[bewerken]

Artikel 42[bewerken]

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.

Terugbetaling[bewerken]

Artikel 43[bewerken]

Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen 6 weken nadat is vastgesteld dat de boete ten onrechte is vastgesteld, aan de rechthebbende terugbetaald.