Architectura/Jaargang 5/Nummer 38/Ingezonden (brief I)
‘Ingezonden. Brief I’ door W. |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 38 (zaterdag 18 september 1897), p. 173-174. Publiek domein. |
Je vraagt me: dat ik van brussels tentoonstelling schrijf — van de Bouwkunst, daar in beeld vertegenwoordigd — vooral, van de bouwkunst van ons land.
Sinds lang is ,tentoonstellen’ een onderwerp van mijn overweging; ’t is natuurlijk, tentoonstellen is een der groote middelen door die de mensch zich uit, zoo in vroeger als in dezen tijd. Nuttig — daarom — is overwegen de oorzaak en beteekenis van deze onze uiting.
Het is ongelooflijk, doch waar en zeker, in alle menschelijke wetenschap en kunsten, van de Theologie af, tot de kunst der schoenmakers toe — men praat algedurig na, men arbeidt gedurig na, en men begint nooit van voren af aan, zonder eenige veronderstelling, nooit opnieuw — in het onderzoeken — vandaar komt de algemeene en oneindige beenbrekerij en grondeloosheid waarop wij in ’t rond springen.”
Molenaar in zijn moeitevolle sympathieke studie: „Een Theoretische grondslag voor bouwkunstige vormen,” kiest dit tot devies — ook ik schrijf het boven, dat ik zeggen ga, omdat het zoo wèl zegt dat we noodig hebben, — dat we — zoolang — hebben vergeten doen.
We vordren niet met praten — schrijven over „vormen” zonder we trachten doordringen — door den vorm — in het Wezen. Wat geeft of de wereld wordt overstroomd door „kritieken” — oordeelen al goed- of slecht gezind, naar mate onze voorkeur of tegenzin voor personen, al goed- of slecht gezind naarmate ons „humeur.”
„Iedre daad — ieder woord is zaad,
Dat vruchten draagt.”
......
Wolken van woorden.
Dat we overwegen — bewonderen leeren,
Leeren kennen — kunnen.
Hoe ook onze zelfzucht ons tegenwerkt, Eenheid is ons streven. — Eenheid doel, grondbehoefte van de schepping, van ons allen.
Zoo onwrikbaar is het doel, dat heel ons leven ons tot voortgaan dwingt zelfs, wanneer we nog niet zóo liefhebben — verlangen kunnen dat we streven — werken uit ons zelf.
Goddelijke wet
Onwrikbaar!
— Wij lijden niet door nooden,
Het klein gevolg. —
Zeifoordeel — Alziend-wakend oog —
Stem der Stilte —
Den boom vol bloesem Vruchten maker —
Geweten — door U is Hoop.
Ons is behoefte: andren toonen dat we doen — verlangen — die we zijn.
Wel onwrikbaar is de wet; zelfs dat we Goed — als we het niet zijn — trachten schijnen, doet klaar zoowel ons zijn als onze behoefte Goedzijn voelen.
Dus buiten onze zelfzucht, we hebben behoefte ons toonen — ons uiten aan ons evenmensch.
Zoo we weten: ons werk is een der middelen door die we ons uiten. We weten ook: dat we de dingen leeren kennen door bun eigenschappen, zoo door 1 hun ,aard’ — 2 hun ,waarde.’
[ 174 ]
1. De ,aard’ van een ding — werk — wordt bepaald door de soort van behoefte die het voldoet. Zoo zijn bakken en bouwen werken van verschillenden aard, omdat zij voorzien in verschillende behoeften.
2. De ,waarde’ van een ding — werk — wordt bepaald door de juistheid (volmaaktheid) met die het voldoet in de behoefte. En zoo is ons duidlijk dat — hoe zoogenaamd gering een werk kan zijn in aard — zijn waarde meer kan zijn, dan van dat in aard voornamer schijnt.
We weten nu dat we behoefte hebben ons weerkeerig toonen, en hoe wij dit doen door ons werk.
En dít is dat we ,tentoonstellen’ noemen. Nu ook wij weten hoe nuttig tentoonstellen is, ook — dat de aard en waarde van een tentoonstelling bestaat in den aard en waarde van de tentoongestelde werken.
Was het voorgaand noodig tot ons doen begrijpen onze behoefte — uiting — de beteekenis van aard en doel en het doel van tentoonstellen in ’t algemeen, laat ons nu nagaan in ’t kort: de aard en waarde — het doel — van de tentoonstelling met die wij ons nu gaan bezig houden: de ,Wereldtentoonstelling,’ laat ons nagaan in hoever de huidige zijn doel bereikt.
DE WERELDTENTOONSTELLING.
Het woord zelf zegt zijn beteekenis: Tentoonstelling van de werken der wereld.
Hoe schoon onze gedachten overdenkend dit groote doel!
Laat ons zelf overwegen — dat het zegt.
Laat me alleen u wijzen: Weinig doet: wáar — in welk land of stad de tentoonstelling gehouden wordt, want — al mag ook dat betreft de vorm — een volk die de tentoonstelling saamstelt zijn persoonlijk karakter in het uiten — de Inhoud zal steeds zijn het resultaat van hen, door dier werken het bestaat — hier de deelnemers van heel de wereld.
Is nu de wereldtentoonstelling het overzicht van de werken van allen, dit is van alle stammen — rassen — van alle standen?
We zien boven de vele galereiën de kroonen en wapens van de regeeringen der verschillende landen; zij zijn daar ,{{sp|officieel vertegenwoordigd,’ zoo wordt het genoemd.
Vertegenwoordigen de regeeringen heel het volk — of slechts een deel?
Vertegenwoordigen zij alle verlangens en behoeften van de menschen?
Wie vertegenwoordigen zij niet? {{RH|brussel, aug. ’97.